parketnummer: 16/711382-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 augustus 2010
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Wolvenplein
raadsman mr. R.I. Takens, advocaat te Amsterdam
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 21 juli 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:
primair: al dan niet samen met een ander of anderen een schoudertas met inhoud (onder meer bankpassen) met geweld en/of bedreiging met geweld van mevrouw [benadeelde 1] heeft weggenomen;
subsidiair: zich schuldig heeft gemaakt aan heling van één van de weggenomen bankpassen;
feit 2:
primair: al dan niet samen met een ander of anderen door middel van het inslaan van de rechter-voorruit uit de auto van mevrouw [benadeelde 3] een handtas met inhoud (waaronder mobiele telefoons) heeft weggenomen;
subsidiair: zich schuldig heeft gemaakt aan heling van één van de weggenomen mobiele telefoons;
feit 3:
primair: al dan niet samen met een ander of anderen een handtas met inhoud van mevrouw [benadeelde 2] met geweld en/of bedreiging met geweld heeft weggenomen;
subsidiair: al dan niet samen met een ander of anderen de handtas met inhoud van voornoemde mevrouw heeft weggenomen.
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
Ten aanzien van feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair tenlastegelegde tasjesroof heeft begaan. Hij baseert zich daarbij op de herkenning van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat het verdachte is geweest, die binnen veertig minuten na de diefstal bij de ING bank aan de [adres] te Utrecht heeft geprobeerd te pinnen met de gestolen pinpas. Er hoeft volgens de officier van justitie niet te worden getwijfeld aan deze herkenning, omdat de beelden, hoewel zwart-wit, van goede kwaliteit zijn. Daarnaast heeft verbalisant [verbalisant 1] verdachte voor 90 % herkend als degene die eveneens heeft geprobeerd kort na de diefstal te pinnen bij de Rabobank aan de [adres] te Utrecht. De herkenningen zijn gedaan door verbalisanten die verdachte al langere tijd kenden. Daarnaast wijst de officier van justitie op het feit dat uit paalgegevens volgt dat het telefoonnummer van verdachte, te weten [telefoonnummer], rond het tijdstip van de beroving een paal in de buurt van de plaats, waar de tasjesroof heeft plaatsgevonden, heeft aangestraald. Er is geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de paalgegevens. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat het telefoonnummer [telefoonnummer] niet zijn mobiele telefoonnummer is. Verdachte dient te worden gehouden aan zijn eerder tegenover de politie afgelegde verklaring dat het zijn mobiele telefoon was, waarin de simkaart met telefoonnummer [telefoonnummer] zat, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 tenlastegelegde. Volgens de raadsman heeft het verrichte opsporingsonderzoek weinig opgeleverd. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat een Citroën van het kenteken [kenteken] na de tasjesroof geflitst is in de buurt van de plaats van de beroving, de [adres] te Soest. Deze auto bleek op naam van [naam] te staan. Verdachte is volgens politie een keer met [naam] in een kleine auto gezien. Deze laatst vermelde omstandigheid is volgens de raadsman niet redengevend voor een bewezenverklaring. Er is uit het onderzoek niet komen vast te staan dat het simkaartje met telefoonnummer [telefoonnummer] van verdachte was, zodat niet gezegd kan worden dat het telefoonnummer van verdachte een paal in de buurt van de plaats waar de tasjesroof heeft plaatsgevonden, heeft aangestraald. Daarnaast betoogt de raadsman dat getwijfeld moet worden aan de betrouwbaarheid van de herkenningen, die door verbalisant [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn gedaan. [verbalisant 1] heeft verdachte bij twee pinpogingen met de gestolen bankpas herkend, de eerste keer bij een pintransactie bij de Rabobank aan de [adres] te Utrecht voor 90 % en de tweede keer bij een pintransactie bij de ING bank aan de [adres] voor 100 %. Bij de herkenningen door [verbalisant 1] heeft volgens de raadsman een bepaald verwachtingspatroon meegespeeld. Ook is de vraag of verbalisant [verbalisant 2] niet beïnvloed is door het feit dat [verbalisant 1] verdachte al had herkend. De raadsman wijst er op dat de ter zitting getoonde beelden zwart-wit en korrelig zijn, waardoor getwijfeld dient te worden aan de betrouwbaarheid van de op grond van deze beelden gedane herkenningen. Verdachte dient dan ook geheel te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde, aldus de raadsman.
Als de rechtbank niet op voorhand tot een vrijspraak komt, dan verzoekt de raadsman subsidiair om het onderzoek in de zaak te heropenen teneinde videobeelden, die beschikbaar zijn van de pinpoging bij de ING bank aan de [adres] te Utrecht, te onderwerpen aan een gezichts- en lengtevergelijkend onderzoek door het NFI of TMFI te Maastricht. Nu het gaat om een vaste camera, zal de mogelijkheid nog bestaan om dergelijk onderzoek te verrichten. Dit verzoek kan pas ter zitting gedaan worden. De raadsman voert hiervoor aan dat hij is uitgegaan van de zich in het dossier bevindende foto’s. Pas ter zitting is de verdediging gebleken dat de herkenning van de pinpoging bij de ING bank aan de [adres] te Utrecht aan de hand van videobeelden is gedaan. Er wordt door het laten verrichten van een gezichts- en lengtevergelijkend onderzoek dan ook tegemoet gekomen aan de belangen van de verdediging, aldus de raadsman.
Het oordeel van de rechtbank
De tasjesroof
Op 14 mei 2008 doet [benadeelde 1], destijds 85 jaar oud, aangifte van tasjesroof. Op dinsdag 13 mei 2008, omstreeks 20.30 uur, is zij vanaf haar woning met de auto vertrokken naar het [X] Casino in Utrecht. Op woensdag 14 mei 2008, omstreeks 02.50 uur is zij weer vanuit het [X] Casino vertrokken. Zij is met haar auto richting haar woning aan de [E][adres] te [woonplaats] gereden. Zij reed daar de parkeerplaats van het appartementencomplex op en parkeerde haar auto ter hoogte van de ingang van het appartementencomplex. Ze stapte uit haar auto en had haar schoudertas onder haar rechterarm. Op het moment dat zij haar auto wilde afsluiten, voelde zij dat zij van achteren werd vastgepakt en dat haar tas van achteren werd weggetrokken. Vervolgens draaide zij zich om. Zij zag een persoon met haar tas wegrennen in de richting van de [C]. De persoon had een slank postuur en droeg donkere kleding. De persoon was iets langer dan aangeefster (die 1,65 m lang is). Enkele seconden later hoorde zij nabij de kruising [A] en [B]/[C] een auto wegrijden. De auto betrof een klein zwart model.
Getuige [getuige] zat op 14 mei 2008 omstreeks 03.00 uur in zijn woonkamer aan de [C] te Soest. Vanuit de woonkamer had hij zicht op de parkeerplaats van de Albert Heijn. Om ongeveer 03.15 uur hoorde hij een auto hard komen aanrijden. Hij zag een kleine donkerblauwe, oude auto zonder verlichting rijden. Deze auto ging schuin in een parkeervak staan met de voorzijde in de richting van de [A] en [B]. Hij zag dat de bestuurder zijn deur opendeed en dat ook de achterdeur aan de bestuurderszijde open ging. De binnenverlichting ging in de auto niet branden. Vervolgens hoorde [getuige] dat de bestuurder schreeuwde naar een man, die kwam aanrennen. Deze man kwam aanrennen uit de richting van de [D] en sprong achter in de auto aan de zijde van de bestuurder. De auto reed vervolgens met gierende banden weg in de richting van de [A] en [B]. De verlichting van de auto was nog steeds uit. [getuige] zag dat de auto geen rechterremlicht had.
Volgens hem waren de bestuurder en de rennende man beiden ongeveer 20-25 jaar oud.
In de weggenomen tas van [benadeelde 1] zaten onder meer een rijbewijs, een paspoort, een geldbedrag van naar schatting € 600,=, een bankpas van de ABN-AMRO met rekeningnummer [rekeningnummer] en een bankpas van Dexia.
De link met verdachte
Uit informatie van de afdeling veiligheidszaken van de ABN Amro bleek dat met één van de weggenomen bankpassen, te weten de bankpas van de ABN Amro met rekeningnummer [rekeningnummer], een viertal pogingen tot pintransacties zijn gedaan, te weten:
- op 14 mei 2008 om 03.49 uur bij een filiaal van de ABN-AMRO aan de [adres] te [woonplaats];
- op 14 mei 2008 om 03.55 uur bij een filiaal van de ING aan de [adres] (de rechtbank begrijpt: [adres]) te Utrecht;
- op 14 mei 2008 om 04.00 uur bij een filiaal van de Rabobank aan het [adres]a te Utrecht en
- op 14 mei 2008 om 04.05 uur bij een filiaal aan de ABN Amro, [adres] te Utrecht.
Verbalisant [verbalisant 1], die wijkagent in de wijk [Y] in Utrecht is, heeft tijdens een briefing op 19 juni 2008 op de twee foto’s, die beschikbaar waren van de pintransactie bij het filiaal van de Rabobank aan het [adres] te Utrecht, verdachte voor 90 % herkend. Zij heeft verklaard verdachte goed te kennen, omdat verdachte in [Y] woont. Zij heeft vaak met verdachte gesproken. Daarnaast heeft zij verdachte voor de volle 100% herkend op de videobeelden die zijn gemaakt van de pintransactie bij het filiaal van de ING aan de [adres] te Utrecht. Zij heeft verdachte herkend aan zijn houding, zijn neus, de vorm van zijn gezicht, zijn lippen, de contouren van zijn gezicht en zijn haardracht. Verbalisant Fasi, die eveneens wijkagent in de wijk [Y] in Utrecht is, heeft verdachte eveneens voor de volle 100% herkend op deze laatstgenoemde videobeelden. Hij kent verdachte uit de wijk.
Daarnaast slaat de rechtbank acht op de bevindingen van de mastgegevens, die behoren bij de paal van de [E] te Soest, nabij de plaats waar de tasjesroof heeft plaatsgevonden. Uit de analyse van de mastgegevens is gebleken dat het telefoonnummer [telefoonnummer] op 14 mei 2008 om 03.21.55 uur deze paal heeft aangestraald.
Uit het raadplegen van de landelijke politiesystemen is gebleken dat verdachte op 26 mei 2008 op heterdaad is aangehouden bij een bedrijfsinbraak in Buitenpost te Friesland. De mobiele telefoon die verdachte bij die aanhouding bij zich had, te weten een Samsung, is in de onderhavige zaak onderzocht. In die telefoon bevond zich tijdens zijn aanhouding de simkaart met telefoonnummer [telefoonnummer]. De printgegevens van het IMEI nummer, dat bij het telefoontoestel hoort, zijn opgevraagd. Uit deze gegevens bleek dat tussen 9 mei 2008 en 26 mei 2008 in de Samsung een KPN Simkaart zat met het telefoonnummer [telefoonnummer]. Verdachte is op 19 november 2008 voor de onderhavige zaak aangehouden. Op die dag is verdachte door de politie ondervraagd over de Samsung telefoon die hij bij zijn aanhouding in Friesland bij zich had. Hij heeft verklaard dat zijn vader de telefoon drie jaar geleden had gekocht en dat alleen hij met deze Samsung belt. Hij wist alleen niet meer welk nummer in die telefoon zat ten tijde van zijn aanhouding in Buitenpost. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij zijn simkaart nooit uitleent.
Ten slotte wijst de rechtbank op het onderzoek naar snelheidsovertredingen. Getuige [getuige] heeft om ongeveer 03.15 uur een kleine donkerblauwe, oude auto zonder verlichting hard zien komen aanrijden en heeft, nadat een man achter in de auto sprong, gezien dat de auto met gierende banden wegreed in de richting van de [A] en [B]. Volgens [getuige] had de auto geen rechterremlicht. Uit het onderzoek naar snelheidsovertredingen op het traject Utrecht-Soest is gebleken dat een Citroën AX, bouwjaar 1992, voorzien van het kenteken [kenteken], is geflitst op 14 mei 2008 te 03.25 uur op de [adres] te Soest, zijnde de richting waarin de auto volgens [getuige] was weggereden. Voormeld kenteken stond op naam van [naam]. In het bedrijfsprocessensysteem van de politie regio Utrecht stond vermeld dat de auto op 17 mei 2008 is aangetroffen op de Trumanlaan te Utrecht met een defect rechterremlicht. Verbalisant [verbalisant 1] heeft verdachte in mei 2008 in een al wat oudere klein model auto zien zitten, samen met [naam]. Verdachte heeft ter zitting verklaard [naam] te kennen.
De waardering van het bewijsmateriaal
Verbalisant [verbalisant 1] heeft tijdens een briefing verdachte herkend op foto’s, die gemaakt zijn van de pinpoging met één van de gestolen bankpassen van [benadeelde 1] bij een filiaal van de Rabobank aan het [adres] te Utrecht. De rechtbank acht, anders dan de raadsman heeft bepleit, niet aannemelijk dat bij verbalisant [verbalisant 1] een bepaalde mate van vooringenomenheid bestond, te meer nu verbalisant bij deze herkenning de mate waarin zij verdachte herkent, heeft aangegeven, te weten 90 %. Daarnaast hebben verbalisant [verbalisant 1] en verbalisant [verbalisant 2] verdachte aan de hand van videobeelden herkend als degene, die heel kort na de tasjesroof met de gestolen bankpas van [benadeelde 1] bij het filiaal van de ING aan de [adres] te Utrecht heeft geprobeerd te pinnen. Beide herkenningen waren voor de volle 100 %. De rechtbank heeft deze beelden ter terechtzitting bekeken. De rechtbank dient te beoordelen of de herkenningen in redelijkheid hebben kunnen plaatsvinden. De rechtbank heeft geconstateerd dat de beelden voldoende duidelijk zijn en dat op deze beelden voldoende persoonskenmerken zichtbaar zijn, waardoor op een betrouwbare manier tot een herkenning kan worden gekomen. Beide verbalisanten, die verdachte goed kennen, hebben verdachte herkend. Naar het oordeel van de rechtbank hebben verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in redelijkheid tot deze herkenning kunnen komen. Dit maakt dat de rechtbank waarde hecht aan de herkenningen van verdachte door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. De rechtbank ziet, anders dan de raadsman heeft bepleit, geen reden om aan deze herkenningen van verdachte te twijfelen. Gelet hierop ziet de rechtbank geen noodzaak tot het laten verrichten van een gezichts- en lengtevergelijkend onderzoek. Het subsidiaire verzoek van de raadsman tot heropening van het onderzoek in de zaak wordt dan ook afgewezen.
Daarnaast hecht de rechtbank waarde aan de bevindingen van de mastgegevens. Verdachte is op 26 mei 2008 bij een bedrijfsinbraak in Friesland buiten heterdaad aangehouden. Tijdens deze aanhouding had verdachte een mobiele telefoon van het merk Samsung bij zich met daarin de simkaart met het nummer [telefoonnummer]. In de periode tussen 9 mei 2008 en 26 mei 2008, derhalve de periode waarin de tasjesroof heeft plaatsgevonden, bleek in deze mobiele telefoon dezelfde KPN simkaart met het mobiele nummer [telefoonnummer] te zitten. Dit nummer heeft op 14 mei 2008 om 03.21.55 uur, na de tasjesroof, de paal van de [E] te Soest, de plaats van de tasjesroof, aangestraald. Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat de Samsung telefoon, die hij bij zijn aanhouding in Friesland bij zich had, door zijn vader was gekocht, maar dat hij degene was die met de telefoon belde. Hieruit leidt de rechtbank af dat de Samsung telefoon van verdachte was en dat de simkaart met nummer [telefoonnummer], die in deze telefoon zat, eveneens van hem was. Hierbij slaat de rechtbank acht op de verklaring van verdachte, dat hij bij het uitlenen van zijn mobiele telefoon nooit zijn simkaart in zijn telefoon laat zitten. Ter zitting heeft verdachte ontkend dat de simkaart met nummer [telefoonnummer] van hem was. De rechtbank gaat hieraan voorbij, omdat verdachte dit op geen enkele manier aannemelijk heeft gemaakt en hij ter zitting daarover wisselende verklaringen heeft afgelegd.
De rechtbank betrekt ten slotte bij haar oordeel de omstandigheid dat de auto van [naam], een kennis van verdachte, op 14 mei 2008 te 03.25 uur, na de tasjesroof, op de [adres] te Soest is gesignaleerd, zijnde de richting waarin volgens getuige [getuige] de auto was weggereden.
Op grond van al het voorgaande - in onderling verband en samenhang bezien- komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte degene is geweest, die samen met een ander [benadeelde 1] met geweld van haar tas heeft beroofd.
Ten aanzien van feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Volgens de officier van justitie is de simkaart met telefoonnummer [telefoonnummer] van verdachte. Uit onderzoek is gebleken dat op dezelfde dag dat de mobiele telefoon van [benadeelde 3] bij de tasjesroof is weggenomen de simkaart met telefoonnummer [telefoonnummer] in die telefoon is gegaan. Verdachte heeft hiervoor geen aannemelijke verklaring. Het tijdsverloop tussen het wegnemen van de mobiele telefoon en het stoppen van het simkaartje in deze mobiele telefoon is volgens de officier van justitie niet zodanig groot dat niet meer gezegd kan worden dat verdachte niet betrokken is geweest bij de tasjesroof. Ook dient meegenomen te worden dat een zelfde modus operandi naar voren komt als bij de tasjesroof van feit 1, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de raadsman
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 2 tenlastegelegde. Volgens de raadsman is niet komen vast te staan dat het simkaartje met telefoonnummer [telefoonnummer] van verdachte was. Er kan dan ook, anders dan de officier van justitie heeft betoogd, niet gezegd worden dat in de weggenomen mobiele telefoon de simkaart van verdachte is gegaan. Indien dit laatste wel geconcludeerd zou kunnen worden, heeft de raadsman bepleit dat deze omstandigheid onvoldoende is voor de vaststelling dat verdachte betrokken is geweest bij de tasjesroof. Het zou hooguit op heling kunnen wijzen, aldus de raadsman.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan. In het dossier is onvoldoende bewijs voorhanden voor de gevolgtrekking dat verdachte betrokken is geweest bij het wegnemen van de handtas van [benadeelde 3]. De rechtbank hecht geen waarde aan de omstandigheid dat sprake is van een zelfde modus operandi als feit 1. De officier van justitie heeft ter zitting medegedeeld dat een grootschalig onderzoek is ingesteld naar tasjesroven van bezoekers van het [X] Casino te Utrecht. Er is onderzoek gedaan naar de mogelijke betrokkenheid van verdachte bij een tasjesroof, die op 15 januari 2010 had plaatsgevonden. Deze tasjesroof had kennelijk een soortgelijke modus operandi als de tasjesroven waarvan verdachte in de onderhavige zaak wordt verdacht. Dit onderzoek heeft echter geen belastend materiaal voor verdachte opgeleverd, aldus de officier van justitie. De bewezenverklaring onder 1 kan naar het oordeel van de rechtbank in die omstandigheden dan ook niet bijdragen tot het bewijs dat verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair tenlastegelegde overweegt de rechtbank dat uit het voorhanden zijnde bewijsmateriaal niet kan worden afgeleid dat verdachte wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat de mobiele telefoon van [benadeelde 3], waarin enige tijd na de diefstal kort zijn simkaartje heeft gezeten, van misdrijf afkomstig was. Bij dit oordeel heeft de rechtbank de verklaring van verdachte betrokken dat het in zijn vriendengroep normaal is om telefoons aan elkaar uit te lenen, welke verklaring niet onaannemelijk is.
Bovenstaande leidt tot de conclusie dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 3 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. De auto van verdachte is door aangeefster aangewezen als zijnde de auto, waarin de dader van de beroving had plaatsgenomen. Verdachte heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn auto rondom het tijdstip waarop de beroving heeft plaatsgevonden. Volgens de officier van justitie zijn door de afgelegde verklaringen van verdachte over deze aangifte zoveel vragen opgeroepen, dat de aangifte onbetrouwbaar moet worden geacht. Tevens dient meegenomen te worden dat een zelfde modus operandi naar voren komt als bij de tasjesroof van feit 1, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de raadsman
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 3 tenlastegelegde. Volgens de raadsman is het aantreffen van de auto van verdachte onvoldoende voor het aannemen van betrokkenheid van verdachte bij de beroving. Verdachte heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn auto rond het tijdstip waarop de beroving heeft plaatsgevonden. Er is geen reden om aan deze aangifte te twijfelen. Alles aldus de raadsman.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan. Er zijn weliswaar sterke aanwijzingen in het dossier aanwezig dat verdachte betrokken is geweest bij de beroving van de handtas van [benadeelde 2]. Verdachte past in het door [benadeelde 2] opgegeven signalement van de dader. Daarnaast kan gewezen worden op de omstandigheid dat de auto van verdachte door aangeefster is aangewezen als zijnde de auto, waarin de dader van de beroving heeft plaatsgenomen. Het levert echter onvoldoende wettig bewijs op voor de gevolgtrekking dat het verdachte is geweest, die de onder 3 tenlastegelegde tasjesroof heeft gepleegd. Zoals hierboven ten aanzien van feit 2 is overwogen, kan – onder de gegeven omstandigheden - geen waarde worden gehecht aan een zelfde modus operandi, zoals door de officier van justitie is betoogd.
Bovenstaande leidt tot de conclusie dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 3 primair en subsidiair tenlastegelegde.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten:
dat hij op 14 mei 2008 te Soest tezamen en in vereniging met een ander op de [E] aldaar, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een schoudertas met inhoud (onder meer een rijbewijs en een paspoort en een geldbedrag en bankpassen) toebehorende aan [benadeelde 1], welke diefstal werd vergezeld van geweld tegen voornoemde [benadeelde 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte of zijn mededader
- voornoemde [benadeelde 1] onverhoeds van achteren heeft benaderd en heeft vastgegrepen en
- onverhoeds en met kracht de schoudertas onder de arm van voornoemde [benadeelde 1] heeft weggerukt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, te weten feiten 1, 2 en 3, telkens primair, gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden. Hierbij heeft de officier van justitie het tijdsverloop en de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht in de vordering verdisconteerd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geconcludeerd dat de rechtbank niet tot oplegging van straf kan komen, omdat verdachte van alle tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan tasjesroof. Zij hebben een oudere dame die kennelijk als gemakkelijk slachtoffer werd beschouwd, na afloop van haar bezoek aan het casino, van haar handtas beroofd. Op het moment dat zij bij haar thuisadres aankwam, werd zij onverhoeds van achteren benaderd, waarna de handtas met kracht onder haar arm is weggerukt. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij een vrouw van destijds 85 jaar oud als slachtoffer heeft uitgekozen. Verdachte heeft zich bij het plegen van deze lafhartige daad uitsluitend door zijn eigen gewin laten leiden. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lang de psychische gevolgen daarvan kunnen ondervinden. Dat blijkt ook wel uit de schriftelijke slachtofferverklaring van het slachtoffer. Zij heeft verklaard dat zij heel erg geschrokken is door wat haar is overkomen. Zij durft nu ’s avonds niet meer alleen weg te gaan. Ze mist de persoonlijke dingen die in haar tas zaten, waaronder een voor haar waardevol adressenboek.
Voor een feit als het onderhavige, dat behalve voor de direct betrokkene, ook voor de samenleving verontrustend is, komt naar het oordeel van de rechtbank alleen een vrijheidsbenemende straf in aanmerking. Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat een forse gevangenisstraf op zijn plaats is.
De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Het uitgangspunt is dat de behandeling ter terechtzitting van een verdachte die zich niet in voorlopige hechtenis bevindt, dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 2 jaar. Op 17 november 2008 heeft een doorzoeking in de woning van verdachte plaatsgevonden. Verdachte is op 19 november 2008 buiten heterdaad aangehouden en is op die dag in verzekering gesteld. In januari 2009 is verdachte in vrijheid gesteld. De zaak is op 21 juli 2010 inhoudelijk ter zitting behandeld. Op 4 augustus 2010 is eindvonnis gewezen.
Gelet op bovenstaande ziet de rechtbank dan ook geen reden om tot strafvermindering over te gaan.
Bij de bepaling van de hoogte van de straf is ten nadele van verdachte rekening gehouden met het feit dat hij volgens zijn strafblad van 7 juni 2010 eerder voor vermogensdelicten is veroordeeld. Ten voordele van verdachte is rekening gehouden met de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van feiten 1, 2 en 3, telkens primair. Nu de rechtbank slechts feit 1 primair bewezen acht, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden noodzakelijk is.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van
in totaal € 2.976,50 voor feit 1, vermeerderd met de wettelijke rente. De vordering bestaat, wat betreft materiële schade, uit:
- handtas € 400,=
- portemonnee € 120,=
- geld € 600,=
- gewonnen diamanten in casino € 400,=
- nagelgarnituur € 75,=
- paspoort € 85,50
- telefoonkosten € 10,=
- pasjes ANWB/bank etc. € 30,=
- 4 nieuwe sloten + sleutels +- € 1.000,=
- vervangen kentekenbewijs € 31,=
Totaal € 2.751,50
Daarnaast vordert zij een schadevergoeding voor geleden immateriële schade, te weten
€ 225,=.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.976,50 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 1.751,50 ter zake van materiële schade en € 225,= ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor wat betreft de gevorderde vergoeding voor materiële schade als gevolg van het vervangen van sloten en sleutels acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 3.508,= voor feit 3, bestaande uit € 1.208,= ter zake van materiële schade en € 2.300,= ter zake van immateriële schade.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
8.1 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 63, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 2 en 3, telkens primair en subsidiair, tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het onder 1 primair bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- 1 zwarte harddisk met usb kabeltje;
- 1 USB-stick;
- 1 (met potlood) handgeschreven papier;
- 1 groene agenda;
- 1 t-mobile folder;
- 1 mapje met daarin 2 boekjes van vodafone;
- 1 NOKIA telefoon;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 1.976,50, waarvan € 1.751,50 ter zake van materiële schade en € 225,= ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] in haar vordering voor het overige niet ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde 1], € 1.976,50 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 29 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Benadeelde partij [benadeelde 2]
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 2] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mr. J.M. Bruins en mr. H.A. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.H.M. van Ek, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 augustus 2010.
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.