ECLI:NL:RBUTR:2010:BN5792
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- J.E. Kruijff-Bronsing
- M.J. Veldhuijzen
- Y.A.T. Kruijer
- Rechtspraak.nl
Veroordeling voor vernieling en diefstal met voorwaardelijke gevangenisstraf
In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 31 augustus 2010 uitspraak gedaan tegen een verdachte die in de periode van 12 februari 2010 tot en met 22 februari 2010 te IJsselstein opzettelijk en wederrechtelijk een ruit heeft vernield, toebehorende aan de IJsselsteinse woningbouwvereniging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank achtte niet bewezen dat de schade door andere feiten was veroorzaakt, waardoor de benadeelde partij niet-ontvankelijk werd verklaard in haar vordering. De rechtbank heeft de verdachte ook opgedragen om hulp en steun te ontvangen van een reclasseringsinstelling tijdens de proeftijd.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 augustus 2010, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging is gewijzigd op vordering van de officier van justitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele feiten, maar achtte de feiten 1 subsidiair, 2 en 4 wettig en overtuigend bewezen op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en de aangiften van de slachtoffers.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder veroordeeld was voor vermogensdelicten en dat eerdere hulpverleningstrajecten niet het gewenste effect hadden gehad. De rechtbank heeft echter ook opgemerkt dat de verdachte blijk gaf van oprecht berouw en dat hij de ernst van zijn problemen inzag. De rechtbank concludeerde dat een gevangenisstraf van zeven maanden noodzakelijk was om de maatschappij te beschermen en om de verdachte te motiveren tot gedragsverandering en resocialisatie.