parketnummer: 16/600009-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 juli 2010
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
raadsman mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Veenendaal
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 12 juli 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] onder parketnummer 16/600010-10 en [medeverdachte 2] onder parketnummer 16/600011-10.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: Primair: zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag danwel poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, gericht tegen [aangever 1]
Subsidiair: openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen deze persoon.
Feit 2: openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 2], [aangever 3] en [aangever 4].
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht.
4.2. De bewijsoverwegingen
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder feit 1 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen, nu zij niet bewezen acht dat verdachte tegen het hoofd van [aangever 1] heeft getrapt/geschopt. Er dient wel een bewezenverklaring te volgen voor feit 1 subsidiair, openlijke geweldpleging gericht tegen [aangever 1], en feit 2, openlijke geweldpleging tegen [aangever 2], [aangever 3] en [aangever 4].
Het standpunt van de raadsman
Ten aanzien van feit 1, primair, heeft de raadsman hetzelfde standpunt als de officier van justitie ingenomen. Volgens de raadsman kan de rechtbank evenmin tot een bewezenverklaring van feit 2, openlijke geweldpleging tegen [aangever 2], [aangever 3] en [aangever 4], komen, nu geen bewijsmiddelen voorhanden zijn dat verdachte geweld tegen deze personen heeft toegepast. Uit de bewijsmiddelen kan slechts volgen dat verdachte [aangever 1] heeft geslagen. Daarbij heeft de raadsman gewezen op de verklaring van [aangever 1], dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2], nadat [aangever 1] verdachte en medeverdachte bij [aangever 2] had weggetrokken, de hele tijd bij hem, [aangever 1], zijn gebleven.
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat geen bewezenverklaring kan volgen voor feit 1, primair, poging tot doodslag danwel poging tot zware mishandeling. Op grond van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte tegen het hoofd van [aangever 1] heeft getrapt/geschopt. De rechtbank komt op grond van de bewijsmiddelen, zoals deze later in een eventuele aanvulling worden uitgewerkt, wel tot een bewezenverklaring van feit 1 subsidiair, openlijke geweldpleging tegen [aangever 1].
Anders dan de raadsman heeft bepleit, komt de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen, zoals deze later in een eventuele aanvulling worden uitgewerkt, tot het oordeel dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging gepleegd tegen [aangever 2], [aangever 3] en [aangever 4]. Uit deze bewijsmiddelen volgt dat verdachte [aangever 4] een krachtige stomp met zijn vuist tegen de linkerkaak heeft gegeven, waardoor [aangever 4] buiten bewustzijn raakte. Verdachte heeft daarbij, terwijl een van zijn mededaders geweldshandelingen jegens [aangever 2] en [aangever 3] pleegde, zelf derhalve zichtbare geweldshandelingen jegens [aangever 4] en [aangever 1] gepleegd. Hij moet zich, gelet op de korte afstand waarop zijn mededaders stonden, bewust zijn geweest dat hij samen met anderen geweld pleegde. Verdachte bleef naar het oordeel van de rechtbank deel uitmaken van de groep, een en ander zonder dat verdachte zich op enig moment van de gebeurtenissen heeft gedistantieerd, zodat sprake is van een voldoende significante bijdrage aan het openlijk geweld.
4.3. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. Subsidiair
op 01 januari 2010 te Veenendaal met anderen, op de openbare weg,
de [adres], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 1], welk geweld bestond uit het slaan/stompen in het gezicht van die [aangever 1];
2.
op 01 januari 2010 te Veenendaal met anderen, op de openbare weg,
de [adres], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 2] en [aangever 3] en [aangever 4], welk geweld bestond uit
- slaan/stompen en schoppen/trappen tegen het hoofd en lichaam van die [aangever 2] ([ook] terwijl die [aangever 2] op de grond lag en/of nadat die [aangever 2] naar de grond was getrokken) en
- (met kracht) naar de grond trekken van die [aangever 3] en (vervolgens) trappen tegen het hoofd en lichaam van die [aangever 3] en
- stompen tegen de kaak van die [aangever 4];
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: subsidiair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Feit 2: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf op te leggen van 88 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd, die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast dient een werkstraf voor de duur van 80 uren, te vervangen door 40 dagen hechtenis, te worden opgelegd.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat enkel een bewezenverklaring kan volgen voor openlijke geweldpleging jegens [aangever 1], zodat volstaan dient te worden met een straf, die gelijk is aan de duur van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich tijdens nieuwjaarsnacht schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging richting een groep personen. De vriend van verdachte had ruzie met een jongen en wilde verhaal halen. Verdachte is meegegaan. Zijn vriend heeft de jongen, met wie hij ruzie had, tegen het hoofd getrapt. Daarnaast heeft zijn vriend een meisje, dat de jongen te hulp wilde schieten, tegen het hoofd getrapt. Verdachte heeft zelf een andere jongen een krachtige stomp tegen de linkerkaak gegeven, waardoor die jongen buiten bewustzijn raakte. Een jongen, die te hulp schoot, werd door verdachte eveneens gestompt waarna deze jongen ook nog door een andere vriend van verdachte is gestompt.
Gelet op de beperkte rol van verdachte bij het openlijk geweld ten opzichte van zijn vriend die de vechtpartij startte, terwijl verdachte geen strafblad heeft, is de rechtbank van oordeel dat volstaan kan worden met een werkstraf voor de duur van 56 uren, te vervangen door 28 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd, die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Er kan worden volstaan met deze straf, die lager is dan die geëist door de officier van justitie.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 2]
De benadeelde partij [aangever 2] vordert een schadevergoeding van € 2.494,15 voor
feit 1, bestaande uit € 435,15 aan materiële schade en € 2.059,= aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de gevorderde schade het rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1, subsidiair, en feit 2 bewezen verklaarde handelen van verdachte. De benadeelde partij kan daarom thans niet in zijn vordering worden ontvangen en kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij [aangever 3]
De benadeelde partij [aangever 3] vordert een schadevergoeding van € 533,66 voor
feit 2, bestaande uit € 183,66 aan materiële schade en € 350,= aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 2 bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Voor wat betreft de immateriële schade acht de rechtbank toewijzing van € 250,= redelijk. De vordering zal in zoverre worden toegewezen. Voor het overige wordt de benadeelde partij in haar vordering niet ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 24c, 36f, 57 en 141 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: subsidiair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
Feit 2: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 56 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 28 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partij [aangever 2]
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Benadeelde partij [aangever 3]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 3] van € 433,66, waarvan € 183,66 ter zake van materiële schade en € 250,= ter zake van immateriële schade;
- verklaart de benadeelde partij [aangever 3] in haar vordering voor het overige niet ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 3], € 433,66 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 8 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover deze bedragen door één of meer mededaders zijn betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. A. van Maanen en
mr. E.C.A. Bakker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.H.M. van Ek en L. van der Lustgraaf, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 juli 2010.
Mr. E.C.A. Bakker en L. van der Lustgraaf zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.