vonnis
RECHTBANK UTRECHT
280934 / HA ZA 10-18018 augustus 2010
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 280934 / HA ZA 10-180
Vonnis van 18 augustus 2010
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J. van Andel te Utrecht,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE UTRECHT,
zetelend te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. J. de Wrede te Nieuwegein.
Partijen zullen hierna [eiser] en Gemeente Utrecht genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
het tussenvonnis van 31 maart 2010
het proces-verbaal van comparitie van 30 juni 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. Bij besluit van 3 december 2007 (hierna: het besluit), verzonden op 13 december 2007, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht een bedrag van EUR 32.443,40 aan bijstandsuitkering van [eiser] teruggevorderd. In het besluit wordt een betalingstermijn van 14 dagen na dagtekening van het besluit genoemd en aan [eiser] meegedeeld dat de schuld wordt verhoogd met invorderingskosten indien hij niet op tijd aan zijn betalingsverplichting voldoet.
2.2. Het besluit is bij exploot van 30 september 2009 aan [eiser] betekend. Bij het exploot is verder aan [eiser] bevel gedaan om binnen twee dagen na de betekening van het exploot een bedrag van in totaal EUR 37.997,29 te voldoen. In dat bedrag is ook een bedrag van EUR 4.031,14 aan buitengerechtelijke kosten en EUR 91,08 aan explootkosten begrepen.
2.3. [eiser] heeft in dit kader geen betalingen aan Gemeente Utrecht verricht.
3.1. [eiser] vordert hem te verklaren tot goed opposant tegen bedoeld exploit van 30 september 2009 en dit buiten effect te stellen, althans voor wat betreft de kosten van invordering ter hoogte van EUR 4.031,14 en/of de op de invordering vallende kosten ad
€ 91,08, vermeerderd met proceskosten.
3.2. Gemeente Utrecht voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. Met ingang van 1 juli 2009 is de vierde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingevoerd. Die invoering heeft niet alleen tot wijziging van de Awb geleid, maar ook tot wijziging van andere wetten (en overige regelgeving), waaronder de Wet Werk en Bijstand (hierna: WWB). Omdat het besluit vóór 1 juli 2009 is genomen, is daarop op grond van overgangsrecht artikel 60 WWB van toepassing, zoals dat vóór die datum gold. Op grond van het destijds geldende artikel 60 lid 3 WWB levert een besluit tot terugvordering van bijstand een executoriale titel op. Op deze titel zijn de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van toepassing.
4.2. De WWB, zoals die ten tijde van het nemen van het besluit gold, kende niet de mogelijkheid van een dwangbevel. Evenmin kende de WWB het middel van verzet tegen een besluit tot terugvordering van bijstand. Uit de bewoordingen van de vordering van [eiser] blijkt dat hij in verzet komt tegen het exploot van 30 september 2009. Dat is, zoals uit het vorenstaande blijkt, niet mogelijk. Ook het deel van de vordering dat ziet op het buiten effectstellen van (een deel van) dat exploot, een exploot waarbij het besluit wordt betekend, mist een wettelijke grondslag. Omdat de vordering en de gronden daarvoor zijn gericht op de hoogte van de invorderingskosten zoals omschreven in het exploot van 30 september 2009 waarbij het besluit werd betekend, begrijpt de rechtbank dat [eiser] op de voet van artikel 438 Rv opkomt tegen de tenuitvoerlegging van een deel van het besluit, namelijk het deel dat ziet op de invorderingskosten. De rechtbank begrijpt de vordering daarom aldus dat [eiser] vordert Gemeente Utrecht te verbieden het besluit wat betreft de invorderingskosten ten uitvoer te leggen. Voor een dergelijk verbod bestaat voldoende grond indien en voor zover Gemeente Utrecht misbruik van haar bevoegdheid tot tenuitvoerlegging maakt.
4.3. Op grond van artikel 58 lid 4 WWB kunnen in verband met de terugvordering van bijstand invorderingskosten worden gevorderd. Bij het besluit is aan [eiser] meegedeeld dat bij niet-tijdige betaling de bijstandschuld met invorderingskosten wordt verhoogd. [eiser] heeft niet betaald en bij exploot van 30 september 2009 heeft Gemeente Utrecht aanspraak gemaakt op een bedrag van in totaal EUR 4.122,22 (EUR 3.387,51 plus EUR 643,63 plus EUR 91,08) aan invorderingskosten.
4.4. De vraag die ter beantwoording voorligt is of en, zo ja, tot welk bedrag Gemeente Utrecht aanspraak kan maken op vergoeding van invorderingskosten. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het daarbij om invorderingskosten die daadwerkelijk zijn gemaakt en die redelijk zijn. Gemeente Utrecht maakt dan ook misbruik van haar bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het besluit indien zij daarbij ook vergoeding verlangt van invorderingskosten die niet daadwerkelijk gemaakt zijn en / of niet redelijk zijn.
4.5. De aan betekening van het exploot verbonden kosten van EUR 91,08 zijn daadwerkelijk gemaakte en redelijke kosten en worden als zodanig niet door [eiser] betwist. Op vergoeding van dit bedrag kan Gemeente Utrecht dus aanspraak maken. Uit het door Gemeente Utrecht overgelegde overzicht van werkzaamheden van het door haar ingeschakelde deurwaarderskantoor LAVG (productie 3 bij conclusie van antwoord) blijkt dat de werkzaamheden tot en met 1 oktober 2010 hoofdzakelijk zien op het vervaardigen van het exploot van 30 september 2009 en de betekening daarvan. Voor de betekening is al een bedrag van EUR 91,08 gerekend. Gemeente Utrecht heeft niet uiteengezet welke kosten overigens in verband met het vervaardigen van het exploot zijn gemaakt. Uit de zeer kort omschreven werkzaamheden blijkt dat niet voldoende. Zo ontbreken de bestede tijd per werkzaamheid en de kosten per tijdseenheid. Een deel van de overige opgesomde werkzaamheden, de werkzaamheden vanaf 10 november 2009, houdt verband met deze procedure. Kosten in verband met die werkzaamheden vallen ingevolge artikel 241 Rv onder proceskosten. Ook de rest van de in het overzicht genoemde werkzaamheden is (te) summier onderbouwd.
4.6. Ter gelegenheid van de comparitie heeft Gemeente Utrecht verklaard dat zij sinds 2007 allerlei handelingen heeft moeten verrichten om [eiser] te bereiken en aan te sporen te betalen, zoals het raadplegen van systemen en het controleren van het inkomen van [eiser]. De rechtbank overweegt dat ook deze verklaring niet nader onderbouwd is. Ook hier geldt dat Gemeente Utrecht geen enkel inzicht geeft in de omvang van de werkzaamheden en de in verband daarmee gemaakte kosten. De rechtbank concludeert dan ook dat Gemeente Utrecht de invorderingskosten slechts tot een bedrag van EUR 91,08 onderbouwd heeft en uitsluitend op dat bedrag aanspraak kan maken.
4.7. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat Gemeente Utrecht bij de tenuitvoerlegging van het besluit misbruik maakt van haar bevoegdheid voor zover dat ziet op meer dan EUR 91,08 aan invorderingskosten. De vordering is dan ook toewijsbaar zoals in het dictum nader is geformuleerd.
4.8. Gemeente Utrecht zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 85,98
- betaald vast recht 65,50
- in debet gesteld vast recht 196,50
- salaris advocaat 768,00 (2,0 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.115,98
4.9. De rechter, ten overstaan van wie de comparitie is gehouden, heeft dit vonnis om organisatorische redenen niet gewezen.
5.1. verbiedt Gemeente Utrecht het besluit ten uitvoer te leggen voor zover daarbij de invorderingskosten een bedrag van EUR 91,08 overschrijden,
5.2. veroordeelt Gemeente Utrecht in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.115,98, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 19.23 ten name van arrondissement Utrecht onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.G. van Soolingen en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2010. HvS