ECLI:NL:RBUTR:2010:BN5962

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
202831 / HA ZA 05-2196
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regresrecht van Nederlandse verzekeraar op Servische verzekeraar na verkeersongeval

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Utrecht, betreft het een vordering van Achmea Schadeverzekeringen N.V. tegen Takovo Osiguranje AD in verband met een verkeersongeval dat op 6 juli 2002 in Servië plaatsvond. Bij dit ongeval waren vijf leden van de familie [X] betrokken, waarbij de auto van de familie verzekerd was bij Achmea, terwijl de andere partij, [A], verzekerd was bij Takovo. Achmea vorderde regres van Takovo voor de schade die zij had vergoed aan de benadeelden, na een eerdere veroordeling in de hoofdzaak. Takovo voerde verweer en stelde dat de rechtbank onbevoegd was en dat het regresrecht van Achmea beperkt was tot USD 200.000,-, conform de Servische wetgeving.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende samenhang was tussen de hoofdzaak en de vrijwaringszaak, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd was. Takovo's verweer over onbevoegdheid werd verworpen. De rechtbank stelde vast dat de aansprakelijkheid van [A] was komen vast te staan door een strafrechtelijke veroordeling. Achmea had recht op vergoeding van de schade, maar de rechtbank beperkte het regresrecht tot USD 200.000,-, zoals voorgeschreven door de Servische wetgeving. De rechtbank wees de vorderingen van Achmea toe, met inachtneming van de eerder genoemde beperking en de proceskosten aan de zijde van Takovo.

Het vonnis werd uitgesproken op 18 augustus 2010 door mr. D. Wachter, waarbij de rechtbank zich bevoegd verklaarde en Takovo veroordeelde tot betaling aan Achmea van de verschuldigde bedragen, inclusief wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
202831 / HA ZA 05-219618 augustus 2010
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 202831 / HA ZA 05-2196
Vonnis in vrijwaring van 18 augustus 2010
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseres,
advocaat mr. J.M. van Noort,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht,
TAKOVO OSIGURANJE AD,
gevestigd te Kragujevac, Servië
gedaagde,
advocaat mr. O.P. van Tricht.
Partijen zullen hierna Achmea en Takovo genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 26 juli 2005
de conclusie van antwoord van 3 mei 2006
de conclusie van repliek van 7 april 2010
de conclusie van dupliek 19 mei 2010
akte uitlating producties van Achmea van 2 juni 2010
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 6 juli 2002 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden in Servië. Bij dit ongeval waren vijf leden van de familie [X] (hierna: [familie X]), twee ouders en drie kinderen, betrokken. De personenauto [familie X] was tegen wettelijke aansprakelijkheid verzekerd bij Levob, de rechtsvoorgangster van Achmea. Het betrof een tweezijdig ongeval en de andere betrokken partij was [A]. De door hem ten tijde van het ongeval bestuurde personenauto was op de datum van het ongeval verzekerd tegen wettelijke aansprakelijkheid bij Takovo.
2.2. [A] is strafrechtelijk veroordeeld door de rechtbank te Bujanovac voor het veroorzaken van het onder 2.1 genoemde verkeersongeval.
2.3. In de hoofdzaak tussen [familie X] en Achmea is laatstgenoemde bij vonnis van 31 december 2008 (zaak/rolnummer 190839 HA ZA 05-40531) veroordeeld tot vergoeding van de door vier van de vijf eisers geleden en te lijden schade, nader op te maken bij staat, met een maximum van € 2.268.902,- met verwijzing naar de schadestaatprocedure en voorts tot betaling van voorschotten tot een bedrag van € 104.000,-.
3. Het geschil
3.1. Achmea vordert - samengevat - dat Takovo wordt veroordeeld om aan Achmea te betalen al hetgeen waartoe Achmea in de hoofdzaak is veroordeeld, inclusief de proceskosten van de hoofdzaak, met veroordeling van Takovo in de kosten van de vrijwaringsprocedure.
3.2. Takovo voert verweer. Primair beroept Takovo zich op onbevoegdheid van de rechtbank, subsidiair dient de vordering beperkt te worden tot die van de kinderen [X] en daarnaast stelt Takovo dat het eventuele regresrecht van Achmea beperkt is tot
USD 200.000,- nu dit de maximaal gedekte som is in de verzekeringsovereenkomst tussen Takovo en [A], dit in overeenstemming met het in deze zaak toepasselijke Servische recht.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Bevoegdheid rechtbank
4.1. Takovo heeft zich op onbevoegdheid van deze rechtbank beroepen. Zij stelt daartoe dat de hoofdzaak tus[familie X] en Achmea handelt over verplichtingen voortvloeiende uit de Nederlandse verzekeringsovereenkomst tussen genoemde partijen terwijl de vrijwaringszaak gaat over de vraag of een Nederlandse verzekeraar verhaal kan nemen op een Servische verzekeraar terzake van uitkeringen die de Nederlandse verzekeraar aan haar verzekerde heeft voldaan. Takovo stelt zich op het standpunt dat er onvoldoende samenhang tussen beide vorderingen bestaat in de zin van artikel 7 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank volgt Takovo hierin niet. Zowel hoofd- als vrijwaringszaak hebben hetzelfde feitencomplex als achtergrond. Verder merkt de rechtbank op dat ten tijde van het aanbrengen van de onderhavige zaak ook de aansprakelijkheid van Takovo voor de gevolgen van het onderhavige ongeval nog niet vaststond, althans deze door Takovo in afwachting van de uitkomst van de Servische strafzaak tegen haar verzekerde werd betwist. Het was derhalve aanvankelijk niet alleen de vraag naar (de omvang van) het verhaalsrecht van Achmea ten aanzien van Takovo maar ook de vraag naar de aansprakelijkheid van Takovo die ter beoordeling voorlag. Deze rechtsvragen, zowel gezamenlijk beschouwd als ieder voor zich, hebben voldoende samenhang met de in de hoofdzaak ingestelde vorderingen om bevoegdheid van de Nederlandse rechter in deze zaak aan te nemen.
Aansprakelijkheid en draagplicht Takovo
4.2. Takovo heeft bij conclusie van antwoord de aansprakelijkheid van haar verzekerde [A] nog betwist omdat de zaak tegen [A] nog onder de Servische strafrechter was. Dit verweer is bij conclusie van dupliek niet gehandhaafd. Uit de door Achmea in het geding gebrachte stukken uit de strafzaak blijkt dat [A] tijdens het uitvoeren van een inhaalmanoeuvre op de weghelft bestemd voor tegemoetkomend verkeer op de auto met daarin [familie X] is gebotst en hij daarvoor strafrechtelijk is veroordeeld. Daarmee staat de volledige aansprakelijkheid van de verzekerde van Takovo vast. Het door Achmea gemotiveerd gestelde regresrecht naar Servisch recht is door Takovo niet betwist. Daarmee staat vast dat Achmea in principe recht heeft op vergoeding van de door haar aan benadeelden verrichte en te verrichten schadebetalingen.
Beperking aansprakelijkheid van Achmea jeg[familie X]
4.3. Bij conclusie van antwoord is door Takovo aangevoerd dat Achmea niet vergoedingsplichtig zou zijn jegens de ouders [X] omdat deze naar Servisch recht als eigenaren van één van de betrokken voertuigen niet kunnen worden aangemerkt als derden waarvoor Achmea dekking dient te verlenen. Takovo stelt deze stelling te ontlenen aan het verweer van Achmea in de hoofdzaak tussen [familie X] en Achmea maar verzuimt dit nader te onderbouwen. Voor de goede orde wijst de rechtbank er op dat alleen het (eind)vonnis uit de hoofdzaak van 31 december 2008 zich als productie bij de processtukken in deze vrijwaringszaak bevindt ( productie 1 bij de conclusie van repliek). Aangezien de processtukken uit de hoofdzaak geen onderdeel van dit geding uitmaken gaat de rechtbank voorbij aan de verwijzingen door Takovo naar de bedoelde processtukken. Aan het vonnis in de hoofdzaak ontleent de rechtbank, dat het desbetreffende verweer van Achmea jegens [familie X] gehonoreerd is voor wat betreft [X]-[Y], de moeder van het gezin, en afgewezen voor wat betreft [X], de vader van het gezin. Uit het vonnis blijkt verder dat [X]-[Y] als eigenaresse van het door [X] bestuurde voertuig is aangemerkt (r.o. 2.2) en het verweer van Achmea dat haar echtgenoot [X] als bestuurder niet als derde zou hebben te gelden verworpen is (r.o. 4.3). Ondanks dat Achmea in deze procedure niet gereageerd heeft op de stellingen van Takovo op dit onderdeel, ziet de rechtbank geen aanleiding om van het in de hoofdzaak gegeven oordeel af te wijken. Daarbij speelt een rol dat Takovo zich ter onderbouwing van haar visie beroepen heeft op artikel 178 lid 4 van de door partijen als Wet inzake de verhouding van Verbintenissen betitelde Servische wet (afgekort: WV), zonder de tekst daarvan in het geding te brengen, terwijl uit het vonnis in de hoofdzaak blijkt (r.o. 4.3) dat de rechtbank in die zaak in artikel 178 lid 4 WV geen steun zag voor het standpunt van Achmea in de hoofdzaak, en daarmee het standpunt van Takovo in deze vrijwaringszaak. Het vorderingsrecht van Achmea ten opzichte van Takovo zal daarom in deze procedure niet beperkter uitgelegd worden, voorzover het de kring van schadevergoedingsgerechtigden betreft, dan in de hoofdzaak tussen [familie X] en Achmea.
Beperking omvang regresrecht tot USD 200.000
4.4. Takovo heeft zich er tenslotte op beroepen dat de dekking onder de door haar afgegeven polis beperkt is tot de tegenwaarde in Servische dinars van USD 200.000,- en dat daarom het regresrecht van Achmea daartoe beperkt is.
4.5. Partijen zijn het erover eens dat op grond van de door hen zo genoemde (Servische) Wet inzake verzekering van Goederen en Personen (door partijen als WVGP aangeduid), meer in het bijzonder artikel 86 daarvan, ten tijde van het onderhavige ongeval een minimumdekking voor aansprakelijkheidsverzekeringen van motorrijtuigen diende te bestaan van USD 100.000,-, welk bedrag vermeerderd dient te worden tot USD 200.000,- ingeval van meerdere benadeelden. In deze zaak staat vast dat er meerdere benadeelden zijn. Takovo heeft zich op het standpunt gesteld dat in dit geval dekking tot USD 200.000,- bestond omdat het polisblad van de door Takovo met [A] afgesloten verzekering voor wat betreft de omvang van de dekking verwijst naar genoemd artikel 86 WVGP. Door Achmea is gesteld dat Takovo van deze stelling de bewijslast draagt en dat voorzover Achmea geacht moet worden de bewijslast te dragen wordt de rechtbank verzocht om op de voet van artikel 22 Rv. Takovo op te dragen om een document in het geding te brengen waaruit de tussen Takovo en haar verzekerde [A] gemaakte afspraken omtrent de omvang van de verzekerde som blijken.
4.6. Bij conclusie van dupliek is door Takovo het in de Servische taal gestelde polisblad in het geding gebracht. Achmea betwist in haar akte naar aanleiding daarvan dat zij uit het in de Servische taal gestelde polisblad kan afleiden dat door Takovo niet is afgeweken van de minimumdekking van USD 200.000,- en stelt vervolgens dat het op de weg van Takovo had gelegen om een vertaling van het polisblad in het geding te brengen. Achmea ziet daarbij over het hoofd dat bedoelde (Engelse) vertaling bij conclusie van antwoord reeds door Takovo als productie 1 in het geding is gebracht en besproken is in randnummer 3.4 van die conclusie en bovendien is het relevante gedeelte van het polisblad (in het Engels) geciteerd in randnummer 3.7 van de conclusie van dupliek.
4.7. Met betrekking tot het in het geding gebrachte polisblad stelt de rechtbank vast dat geen bedrag is ingevuld, maar is verwezen naar artikel 86 WVGP. Verder betreft het blijkens de op het polisblad genoemde data het polisblad dat geldend was ten tijde van de aanrijding op 6 juli 2002. Door Takovo is verder gemotiveerd aangevoerd dat in de Servische (verzekerings)praktijk niet van de minimumdekking van artikel 86 WVGP wordt afgeweken hetgeen aansluit bij de stellingen van Achmea in de hoofdzaak zoals die blijken uit r.o. 4.6 van het vonnis van 31 december 2008. Deze feiten en omstandigheden brengen de rechtbank tot het oordeel dat Takovo voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat de door haar op basis van de in 2002 bestaande polis te verlenen dekking niet verder strekt dan de (minimum)dekking van USD 200.000,- . De betwisting door Achmea van de tussen Takovo en haar verzekerde [A] ten tijde van het ongeval geldende verzekerde som is in het licht van het bovenstaande onvoldoende gemotiveerd om nader bewijs van Takovo te verlangen of om (tegen)bewijs aan Achmea op te dragen. De rechtbank zal daarom de vorderingen van Achmea toewijzen met een maximum van (de tegenwaarde van) USD 200.000,- op 11 december 2001 in Servische dinars. De datum van 11 december 2001 is de datum van afgifte van het polisblad en door Takovo is onweersproken gesteld dat uit artikel 86 WVGP voortvloeit dat de dekking vastgesteld moet worden naar de wisselkoers van de USD tegen de Servische dinar op de dag van het aangaan van de polis, en dat is 11 december 2001 in deze zaak.
4.8. Ten aanzien van de gevorderde wettelijke rente overweegt de rechtbank het volgende. Weliswaar is de wettelijke rente gevorderd vanaf de dag der dagvaarding en heeft Takovo dit deel van de vordering niet weersproken, maar aangezien het eindvonnis in de hoofdzaak van 31 december 2008 dateert en niet gesteld of gebleken is dat er voordien enige betaling [familie X] heeft plaatsgevonden komt het de rechtbank juister voor om de wettelijke rente toe te wijzen vanaf de dag waarop Achmea betalingen [familie X] heeft verricht.
4.9. Ten aanzien van de proceskosten overweegt de rechtbank het volgende. Door Takovo is bij conclusie van antwoord gesteld dat zij voorafgaand aan deze procedure aangeboden heeft zich garant te stellen voor een bedrag van USD 200.000,-, voor het geval Achmea in de hoofdzaak zou worden veroordeeld, indien Achmea van verdere aanspraken jegens Takovo zou afzien. Daaraan wordt door Takovo de conclusie verbonden dat de vordering tot betaling van de proceskosten in de vrijwaringszaak dient te worden afgewezen, althans de proceskosten dienen te worden gecompenseerd. Door Achmea is het aangeboden zijn van genoemde garantie niet weersproken en daarom zal de rechtbank van de juistheid van deze stelling van Takovo uitgaan. Mede gelet op de uitkomst van de zaak zoals die voortvloeit uit het overwogene onder 4.7 zal de rechtbank Achmea als grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten aan de zijde van Takovo in de vrijwaringszaak en acht de rechtbank geen termen aanwezig om Takovo te veroordelen in de proceskosten waartoe Achmea in de hoofdzaak veroordeeld is.
4.10. De proceskosten aan de zijde van Takovo worden tot op heden begroot op:
Vastrecht € 2.900,00
Salaris advocaat € 2.842,00 (2 punten x tarief V ad € 1.421,00)
Totaal € 5.742,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart zichzelf bevoegd van de vorderingen van Achmea kennis te nemen,
5.2. veroordeelt Takovo tot betaling van al hetgeen waartoe Achmea in de schadestaatprocedure als uitvloeisel van het vonnis van deze rechtbank van 31 december 2008, gewezen onder zaak/rolnummer 190839/HA ZA 05-405, veroordeeld zal worden met een maximum van de tegenwaarde van USD 200.000,- in Servische dinars berekend naar de wisselkoers tussen genoemde valuta op 11 december 2001,
5.3. veroordeelt Takovo tot betaling aan Achmea van € 104.000,00 met de bepaling dat deze betaling in mindering strekt op de maximale betalingsverplichting als genoemd in 5.2 van dit vonnis,
5.4. veroordeelt Takovo tot betaling van de wettelijke rente over de door Achmea [familie X] verrichte (voorschot)betalingen vanaf de datum waarop deze betalingen zijn verricht,
5.5. veroordeelt Achmea tot betaling van de proceskosten aan de zijde van Takovo tot op heden begroot op € 5.742,00,
5.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Wachter en in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2010.