ECLI:NL:RBUTR:2010:BN6957

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
292580 / FA RK 10-5254 en 292582 / KG ZA 10-762
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huisverbod en voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 27 augustus 2010 uitspraak gedaan in een huisverbodszaak, waarbij verzoeker, vertegenwoordigd door mr. B. Molleman, beroep heeft ingesteld tegen besluiten van de burgemeester van Utrecht. De burgemeester had op 11 en 19 augustus 2010 een huisverbod opgelegd en verlengd tot 8 september 2010. De voorzieningenrechter heeft het beroep gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning een ernstig vermoeden van gevaar voor de huisgenoten oplevert, gezien eerdere meldingen van huiselijk geweld en de problematische relatie tussen verzoeker en zijn partner. De rechter benadrukte dat de kinderen getuige waren van deze geweldsincidenten, wat schadelijk voor hen is. De voorzieningenrechter heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van € 874,--, maar het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan in het kader van de Wet tijdelijk huisverbod, die de burgemeester de bevoegdheid geeft om een huisverbod op te leggen indien er een ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen in de woning bestaat. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van deze bevoegdheid, en dat de hulpverlening aan verzoeker nog niet was opgestart, wat een verhoogd veiligheidsrisico met zich meebracht. De beslissing om het huisverbod in stand te laten werd gerechtvaardigd door de noodzaak van hulpverlening en de risico's van escalatie.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector civiel recht, team familie
Zaaknummers: 292580 / FA RK 10-5254 en 292582 / KG ZA 10-762
proces-verbaal van mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 augustus 2010 op het verzoek om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker, tevens eiser, hierna te noemen verzoeker,
advocaat: mr. B. Molleman,
tegen
de burgemeester van de gemeente Utrecht,
verweerder, hierna te noemen verweerder.
Inleiding
1.1 Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van 11 en 19 augustus 2010 van de burgemeester van Utrecht waarbij een huisverbod is opgelegd en verlengd tot 8 september 2010 te 20.31 uur.
1.2 Het verzoek is op 27 augustus 2010 ter zitting behandeld, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. B. Molleman te Amersfoort. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mevrouw mr. G.N. Sloote, werkzaam bij de gemeente Utrecht.
Beslissing
Na de sluiting van het onderzoek ter zitting doet de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak als volgt:
2.1 verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 11 augustus 2010;
2.2 laat de rechtsgevolgen van het besluit van 11 augustus 2010 in stand;
2.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten met betrekking tot het beroep ten bedrage van
€ 874,--;
2.4 wijst de verzoeken om voorlopige voorziening en schadevergoeding af.
Daarbij heeft de voorzieningenrechter de volgende motivering gegeven.
Overwegingen
3.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van het beroep (nr. 292580 / FA RK 10-5254):
3.2 Krachtens artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (Wth) kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen. Krachtens artikel 9, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (Wth) kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aard van de feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven om een huisverbod op te leggen.
3.3 Ingevolge artikel 6, derde lid, van de Wth betrekt de rechter bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod.
3.4 In artikel 2 van het Besluit tijdelijk huisverbod en de daarbij behorende bijlage is vermeld welke feiten en omstandigheden de burgemeester betrekt bij de afweging of een huisverbod wordt opgelegd.
Deze feiten en omstandigheden hebben betrekking op:
a. de persoon ten aanzien van wie wordt overwogen een huisverbod op te leggen;
b. het verloop van het incident dat de aanleiding is te overwegen een huisverbod op te leggen; en
c. de leefomstandigheden van de persoon, bedoeld onder a, en degenen die met deze persoon in dezelfde woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven.
Onder de feiten en omstandigheden, bedoeld onder a, worden mede begrepen de politiegegevens met betrekking tot de persoon ten aanzien van wie wordt overwogen een huisverbod op te leggen, voor zover de burgemeester deze gegevens behoeft in het kader van zijn afweging.
3.5 De voorzieningenrechter is van oordeel dat het besluit van 11 augustus 2010 onvoldoende is gemotiveerd om te concluderen dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning een (ernstig vermoeden van) gevaar voor de huisgenoten van verzoeker oplevert. Daardoor heeft verweerder onvoldoende inzichtelijk gemaakt op welke gronden de oplegging van het huisverbod berust. De voorzieningenrechter betrekt daarbij in zijn oordeel dat het risico-taxatie instrument niet bij het besluit is gevoegd en reeds daarom geen onderdeel uitmaakt van de motivering van het besluit. Het besluit van 11 augustus 2010 dient dan ook wegens strijd met artikel 3:46 en 3:47 Awb te worden vernietigd.
3.6 De voorzieningenrechter ziet evenwel aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit op grond van artikel 8:72 lid 3 Awb in stand te laten.
Naar aanleiding van het aanvullend proces-verbaal van bevindingen van 27 augustus 2010 is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de aanwezigheid van verzoeker in de woning een (ernstig vermoeden van) gevaar voor de huisgenoten van verzoeker oplevert, in dit geval zijn partner mevrouw [A.], haar dochter, de zoon van verzoeker en de dochter van verzoeker en zijn partner. Daarbij is van belang dat er al eerder drie meldingen van huiselijk geweld zijn geweest en één of twee meldingen bij Bureau Jeugdzorg of de Raad voor de Kinderbescherming. Gebleken is voorts dat verzoeker en zijn partner al twee jaar te kampen hebben met relatieproblemen, dat de kinderen aanwezig waren bij de ruzie op 10 augustus 2010 waarbij (onder meer) is geslagen alsmede bij de ruzie op 11 augustus 2010 waar verzoeker zijn partner uit de auto heeft gezet. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat het voor kinderen zeer schadelijk is indien zij getuige zijn van huiselijk geweld. Er is sprake van een escalatie die niet door verzoeker en zijn partner zelf wordt doorbroken, zodat de oplegging van het huisverbod terecht is.
3.7 Ten aanzien van de verlenging van het huisverbod overweegt de voorzieningenrechter dat het besluit van 19 augustus 2010 niet vernietigd wordt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de zogenaamde time out van het huisverbod nog niet lang genoeg geduurd om aan te nemen dat daarmee de problemen zijn opgelost. Er is, zoals verzoeker ter zitting heeft erkend, hulp nodig om de vicieuze cirkel te doorbreken. Er heeft slechts een intake gesprek van verzoeker plaatsgevonden bij De Waag. Verzoeker was weliswaar niet goed voorgelicht over de urgentie van dit gesprek, echter voorop gesteld dient te worden dat de problemen eerst moeten zijn opgelost alvorens het huisverbod wordt beëindigd. De hulpverlening aan verzoeker is feitelijk nog niet gestart waardoor de dreiging van escalatie nog aanwezig is. Ook de volgens verzoeker voor zijn partner noodzakelijke hulp is nog niet opgestart. Mede gelet op het voorgaande zal nog moeten blijken of verzoeker intrinsiek te motiveren zal zijn om zijn gedrag door middel van behandeling te laten veranderen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat een verhoogd veiligheidsrisico, als het huisverbod wordt opgeheven zonder dat de hulpverlening in dit geval reëel op gang is gekomen.
3.8 Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond wordt verklaard, maar dat de rechtsgevolgen van het besluit van 11 augustus 2010 in stand blijven. Het besluit van 19 augustus 2010 wordt in stand gelaten. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid gebruik kunnen maken van de bevoegdheid om een huis- en contactverbod op te leggen en in redelijkheid kunnen besluiten om geen gebruik te maken van de bevoegdheid om het huis- en contactverbod in te trekken.
3.9 Nu het beroep gegrond is verklaard, wordt aanleiding gezien om verweerder te veroordelen in de proceskosten. De voorzieningenrechter zal verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 437,--) als kosten van verleende rechtsbijstand.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wordt het verzoek tot schadevergoeding afgewezen.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening (nr. 292582 / KG ZA 10-762):
3.10 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.H. van Meegen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2010 in aanwezigheid van mr. C. Bosma-van ’t Hof, griffier.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. C. Bosma-van ’t Hof mr. H.J.H. van Meegen
Afschrift verzonden op:
Tegen de beslissing op beroep staat, binnen zes weken na de dag van verzending hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.