ECLI:NL:RBUTR:2010:BN7081

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-444128-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.J. Veldhuijzen
  • J.E. Kruijff-Bronsing
  • Y.A.T. Kruijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door senior administrateur met aanzienlijke schade voor werkgever

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 10 augustus 2010, is de verdachte, een senior administrateur, beschuldigd van verduistering van een aanzienlijk bedrag van zijn werkgever. Gedurende een periode van vier jaar heeft de verdachte meer dan € 62.000,- verduisterd, waarbij hij misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat aan hem was gegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte kort na zijn indiensttreding is begonnen met de verduistering, wat de ernst van de zaak vergroot. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, omdat niet bewezen kon worden dat hij een bedrag van € 87.951,18 had verduisterd. De rechtbank heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte in de periode van 1 september 2003 tot en met 27 december 2007 geld heeft verduisterd dat toebehoorde aan zijn werkgever.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast tot een werkstraf van 160 uren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de voorwaardelijke straf hoger is dan door de officier van justitie was gevorderd, omdat de omvang en duur van de verduistering niet voldoende recht deden aan de ernst van het feit. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat zij deze reeds bij de burgerlijke rechter had ingediend. De rechtbank heeft de beslissing genomen op basis van de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezen verklaarde.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/444128-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 augustus 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1966] te [geboorteplaats],
per adres: Maliebaan 100, 3581 CZ te Utrecht.
Raadsvrouw mr. A.M.R. van Ginneken, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 27 juli 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte geld van zijn werkgever heeft verduisterd.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte in de periode van 1 september 2003 tot en met 27 december 2007 een aanzienlijk bedrag aan geld van zijn werkgever heeft verduisterd. De rechtbank baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting en de aangifte door [aangever 1] .
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat op basis van de voorhanden zijnde stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte een bedrag van € 87.951,18 heeft verduisterd, zodat de rechtbank hem daarvan zal vrijspreken.
4.2. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 01 september 2003 tot en met 27 december 2007 te Utrecht opzettelijk een bedrag aan geld toebehorende aan [bedrijf] en/of
[bedrijf] en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als senior administrateur of als hoofd administratie onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een werkstraf voor de duur van 160 uur subsidiair 80 dagen vervangende hechtenis.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw acht de gevorderde strafmodaliteit passend.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft in een periode van ruim vier jaar een groot geldbedrag (in ieder geval meer dan € 62.000,-) verduisterd door misbruik te maken van het vertrouwen dat aan hem als senior administrateur en later als hoofd administratie werd gegeven. Verdachte heeft dit vertrouwen bij zijn werkgever in ernstige mate geschonden. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij kort na zijn indiensttreding al is begonnen met de verduistering.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 juni 2010 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van een soortgelijk strafbaar feit.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf passend en geboden zijn. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De voorwaardelijke gevangenisstraf is hoger dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf, gelet op de omvang en de duur van de verduistering, onvoldoende recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde feit.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [bedrijf] vordert een schadevergoeding van € 71.442,58.
Met de officier van justitie en de raadsvrouw acht de rechtbank de vordering niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij heeft haar vordering reeds bij de burgerlijke rechter aangebracht.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.2 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 160 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 dagen;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [bedrijf] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Veldhuijzen, voorzitter, mr. J.E. Kruijff-Bronsing en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van der Landen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 augustus 2010.