ECLI:NL:RBUTR:2010:BN7092

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-604058-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.J. Veldhuijzen
  • J.E. Kruijff-Bronsing
  • Y.A.T. Kruijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schennispleging en voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd aan verdachte met eerdere veroordelingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 10 augustus 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan schennispleging. De verdachte is eerder veroordeeld voor vergelijkbare feiten en heeft therapie gevolgd om zijn gedrag te corrigeren. Ondanks zijn eerdere veroordelingen heeft de rechtbank besloten om een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op te leggen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich tweemaal schuldig heeft gemaakt aan openbare schennis van de eerbaarheid, waarbij hij op openbare plaatsen zijn geslachtsdeel heeft ontbloot en masturberende bewegingen heeft gemaakt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van twee andere ten laste gelegde feiten wegens gebrek aan bewijs.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft ook gekeken naar een adviesrapport van de Reclassering en een uittreksel uit de justitiële documentatie, waaruit blijkt dat de verdachte al vele malen eerder is veroordeeld voor schennispleging. De rechtbank heeft geconcludeerd dat, hoewel de verdachte opnieuw in de fout is gegaan, er omstandigheden zijn die een voorwaardelijke straf rechtvaardigen, zoals het feit dat hij sinds september 2009 medicatie gebruikt en sindsdien niet meer heeft gerecidiveerd.

Daarnaast heeft de rechtbank de immateriële schade van € 100,- aan de benadeelde partij toegewezen, die als gevolg van de bewezen verklaarde feiten is ontstaan. De rechtbank heeft de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om dit deel bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De rechtbank heeft ook een schademaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is om aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/604058-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 augustus 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1966] te [geboorteplaats],
per adres: [woonadres], [woonplaats].
Raadsvrouw mr. A.M.R. van Ginneken, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 27 juli 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een viertal schennisplegingen heeft gepleegd.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 ten laste gelegde feit. Ten aanzien van de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van voldoende wettig bewijs.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Vrijspraak
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft aangeefster [aangever 1] verklaard gekreun te hebben gehoord. Uit de aangifte blijkt echter niet dat zij gezien heeft dat een man zijn geslachtsdeel heeft vastgepakt en masturberende bewegingen heeft gemaakt zoals ten laste is gelegd.
Wat betreft het onder 4 ten laste gelegde feit is door [aangever 2] aangifte gedaan. Ook uit deze aangifte blijkt niet dat aangever heeft gezien dat de man zijn geslachtsdeel heeft vastgepakt en masturberende bewegingen heeft gemaakt. Hoewel de getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de man zijn beide handen in zijn broekzakken had en hij met zijn handen bewegingen maakte alsof hij zich aan het aftrekken was, is dit onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen van het onder 4 ten laste gelegde feit. Daarbij komt nog dat de aangever heeft verklaard dat hij gezien heeft dat er in de rechter broekzak van verdachte een gat zat ter grootte van 7 centimeter, terwijl verbalisanten bij het verhoor van verdachte op
2 september 2009 hebben geconstateerd dat de beide broekzakken van verdachte in tact waren.
De rechtbank zal verdachte gelet op het voorgaande van de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten vrijspreken.
4.3.2. Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting en de verklaring van de getuige [getuige 2] .
Ten aanzien van feit 3
Uit de aangifte van [aangever 3] blijkt dat zij op 17 augustus 2009 even voor 20.00 uur samen met haar vriendin langs de [naam] aan de [adres] te Maarssen fietste toen zij gekreun hoorden. Ze keken om en zagen een man staan die zichzelf aan het aftrekken was. Zijn broek hing halverwege zijn benen. Ze fietsten door, maar zijn weer terug gefietst. Aangeefster zag toen dat de man met een hand tegen de boom stond en dat hij met zijn andere hand aan zijn penis zat.
De aangifte vindt steun in de verklaring van de getuige [getuige 3]. Daaruit blijkt dat aangeefster naar de getuige riep dat er een man in de bosjes stond die zichzelf seksueel aan het bevredigen was. De getuige zag dat de man met de voorkant naar de boom stond, dat de man met zijn broek naar beneden stond, maar dat hij bezig was om deze weer aan te doen.
Op basis van het door [aangever 3] en [getuige 3] opgegeven signalement, lichte spijkerbroek en een bruin geruit overhemd, wordt diezelfde dag omstreeks 20.25 uur een man aangehouden op de [adres] te Maarssen die aan het door hen opgegeven signalement voldoet.
De rechtbank heeft ter terechtzitting waargenomen dat de leeftijd en de vorm en de kleur van het kapsel van verdachte overeenkomt met het door [aangever 3] en [getuige 3] opgegeven signalement.
De rechtbank acht op grond van het bovengenoemde wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ook de onder 3 ten laste gelegde schennispleging heeft gepleegd.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 28 maart 2009 te Utrecht opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten op een (gras)veldje nabij een basisschool, gelegen aan de [adres] aldaar, zijn geslachtsdeel heeft ontbloot en vastgepakt en masturberende bewegingen heeft gemaakt;
3.
op 17 augustus 2009 te Maarssen opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten nabij een VMBO-school aan de [adres] aldaar, zijn geslachtsdeel heeft ontbloot en vastgepakt en masturberende bewegingen heeft gemaakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
telkens, schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan openbare schennis van de eerbaarheid. Het is een feit van algemene bekendheid dat het voor (minderjarige) getuigen een traumatische ervaring kan zijn wanneer zij onverhoeds met een dergelijk handelen worden geconfronteerd. Dat dit ook daadwerkelijk het geval is, blijkt uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde]. Voorts wordt dergelijk gedrag in het algemeen als onfatsoenlijk en aanstootgevend beschouwd. Verdachte is hier maar al te goed van op de hoogte. Hij is talloze malen veroordeeld voor schennispleging. Hij heeft therapie gevolgd en “vaardigheden” aangeleerd om dit aanstootgevende gedrag te voorkomen. Ook is hij op de hoogte van de mogelijkheid zijn aandrang met medicijnen te onderdrukken. Ondanks dit alles heeft hij wederom zijn eigen bevrediging vooropgesteld.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van een adviesrapport betreffende de verdachte van Reclassering Nederland van 2 oktober 2009.
Tevens heeft de rechtbank bij de beoordeling van de op te leggen straf acht geslagen op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 juni 2010 waaruit blijkt dat verdachte reeds vele malen eerder is veroordeeld ter zake van openbare schennis van de eerbaarheid en dat hem daarvoor meermalen een voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank zou thans oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende reactie zijn. Zij zal daartoe echter niet besluiten gelet op de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij sinds september 2009 medicatie gebruikt en dat hij, voor zover bij de rechtbank bekend, sindsdien niet meer heeft gerecidiveerd, het betrekkelijk oude feiten betreffen en –vooral– dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht toepassing vindt. Het gerechtshof heeft verdachte op 5 juli jongstleden immers terzake van diverse schennisplegingen uitdrukkelijk nog een laatste kans gegeven met een voorwaardelijke gevangenisstraf. Indien het hof bekend zou zijn geweest met de thans bewezenverklaarde twee soortgelijke feiten, zou dit –gezien de motivering van het hof– naar verwachting geen andere strafsoort zijn geweest.
Nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard behoefte te hebben aan een gesprekspartner om spanningsvolle situaties mee te bespreken en hij baat lijkt te hebben en gemotiveerd lijkt te zijn bij het innemen van op zijn stoornis gerichte medicatie hecht de rechtbank er aan te benadrukken dat hij hierbij begeleiding zoekt en accepteert.
Alles afwegende acht de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden passend en geboden.
7. De benadeelde partij
7.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toe te wijzen tot een bedrag van € 100,- en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd het namens de benadeelde partij [benadeelde] gevorderde bedrag van € 250,- te hoog te vinden. Voor het overige refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank.
7.3. Het oordeel van de rechtbank
Namens de benadeelde partij [benadeelde] wordt een immateriële schadevergoeding gevorderd van € 250,- voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade tot een bedrag van € 100,- een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 239 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 2 en 4 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
telkens, schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 100,- ter zake van immateriële schade;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde] € 100,- te betalen, bij niet-betaling te vervangen door 2 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Veldhuijzen, voorzitter, mr. J.E. Kruijff-Bronsing en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. van der Landen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 augustus 2010.