Parketnummer: 16/617903-06
beslissing van de rechtbank d.d. 20 september 2010
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte],
geboren op [1967] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [woonadres].
Raadsman: mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht.
1. De procedure
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/617903-06, waaruit blijkt dat [verdachte] op 20 september 2010 door de meervoudige kamer in deze rechtbank is veroordeeld onder meer terzake van medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking en medeplegen van witwassen tot de in dat vonnis vermelde straf;
- het proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 26 maart 2008;
- de conclusie van antwoord van de raadsman van 7 december 2010;
- de conclusie van repliek d.d. 22 januari 2010 van de officier van justitie;
- de conclusie van dupliek van de raadsman d.d. 12 april 2010.
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2010. Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. Tevens is de veroordeelde gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht.
2. Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie, na vermindering bij repliek, strekt tot het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 400.694,--.
Dit bedrag is samengesteld uit:
a. de helft van de door de officier van justitie berekende netto-opbrengst van de hennepplantage, die op 20 juni 2006 in de kelder van een schuur bij de woning van veroordeelde is aangetroffen;
b. de gerealiseerde waardestijging van twee panden van veroordeelde, te weten een pand aan [adres] te Amersfoort en het pand met het adres [adres] en [adres], eveneens te Amersfoort.
Ad a. De door de officier van justitie berekende netto-opbrengst van de hennepplantage bedraagt
€ 486.458,--.
Daarbij is als uitgangspunt genomen dat veroordeelde samen met zijn partner [medeverdachte 1] zeven oogsten heeft gerealiseerd. Voor dat exacte aantal baseert de officier van justitie zich met name op het stroomverbruik op het betreffende adres, zoals dat door [bedrijf 1] is vastgesteld en geanalyseerd in relatie tot het berekende stroomverbruik per oogst . Daarnaast baseert de officier van justitie zich meer in algemene zin op de door [bedrijf 1] en door verbalisanten bij het aantreffen van de kwekerij vastgestelde feiten en omstandigheden, zoals veel (zakken tuinaarde met) oude restanten van hennepplanten, zeer vervuilde koolstoffilters, veel lege vaten voedingsmiddelen, veel kalkafzetting op bakken, folie, goten en slangen, veel algenafzetting op vloeren, watervaten, goten, en pompen, de aanwezigheid van gebruikte assimilatielampen, schimmelvorming op de vloer onder de planten en veel stof op lampen en overige apparatuur, hetgeen duidt op meerdere oogsten.
Op basis van de aangetroffen hennepplanten is ervan uitgegaan dat een oogst bestond uit de opbrengst van 1115 planten. Er voorts van uitgaande dat deze planten elk 28 gram voortbrachten en met inachtneming van een verkoopprijs van € 2,37 per gram en van een bedrag van € 4.497,-- aan totale kosten per oogst (bestaande uit vaste en variabele kosten) heeft de officier van justitie de totale netto-opbrengst per oogst berekend op € 69.494,--.
Aangezien het berekende wederrechtelijk verkregen voordeel ook aan de partner van veroordeelde is toegevallen, heeft de officier van justitie het voordeel uit de hennepplantage verdeeld in de verhouding 50% / 50% en derhalve voor veroordeelde en zijn partner beiden berekend tot een bedrag van € 243.229,-- (7 maal € 69.494,-- gedeeld door 2).
Ad b.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel voor de beide bovengenoemde panden betreft het verschil tussen de aankoopprijs van die panden vermeerderd met 10% kosten en de gerealiseerde verkoopopbrengst van die panden.
Voor het pand [adres] te Amersfoort heeft de officier van justitie het voordeel berekend op € 93.338,--. Daarbij is uitgegaan van een aankoopprijs van
€ 451.511,-- vermeerderd met 10% kosten en met een gerealiseerde verkoopprijs van
€ 590.000,--.
Voor het pand [adres]/[adres] heeft de officier van justitie het voordeel berekend op € 64.117,--. Daarbij is uitgegaan van een aankoopprijs van
€ 317.646,-- vermeerderd met 10% kosten en met een gerealiseerde verkoopprijs van in totaal € 477.645,--.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de aldus berekende waardestijging van in totaal € 157.455,-- tot het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden gerekend, op de grond dat de veroordeelde de hypotheekverstrekker, met gebruikmaking van valselijk opgemaakte huurcontracten en derhalve door middel van valsheid in geschrift heeft bewogen over te gaan tot financiering van de betreffende panden.
3. Het standpunt van de verdediging
Als meest verstrekkend verweer heeft de verdediging aangevoerd dat het binnentreden van het perceel waarop de hennepkwekerij gevestigd was onrechtmatig was, waardoor de vruchten daarvan niet gebezigd mogen worden voor enig bewijs. Aangezien de verdediging uitdrukkelijk ontkent en betwist dat de veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan het kweken van hennep dient hieruit te volgen dat geen sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt.
Subsidiair heeft de verdediging de hoogte van het berekende voordeel uit de hennepkwekerij bestreden op de grond dat het aantal oogsten te hoog is berekend. Daartoe is aangevoerd dat een groter deel van de afgenomen stroom dan waarvan in de berekening van de officier van justitie is uitgegaan is benut voor andere zaken dan de hennepkwekerij. Zo heeft de officier van justitie uit het oog verloren dat de woning op het betreffende perceel onder meer een half vrijstaande en slecht geïsoleerde woning betrof, waarin veel gestookt moest worden om het behaaglijk te houden. Daarnaast is ten onrechte geen rekening gehouden met het energieverbruik van het op het perceel aangelegde zwembad en van het stroomverbruik van een 3-fase straalkachel van in totaal 54 KW (3 maal 18 KW), die gebruikt werd om de muren van de nog in aanbouw zijnde schuur te drogen. Evenmin is rekening gehouden met het feit dat de schuur waarin de hennepplantage is aangetroffen een rieten dak heeft waardoor geen of weinig warmte binnen blijft. Bovendien heeft de verdediging erop gewezen dat [bedrijf 1], anders dan de officier van justitie, uitgaat van slechts 5 oogsten maximaal.
Met betrekking tot de waardestijging van de bovengenoemde panden heeft de verdediging aangevoerd dat deze niet als wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden aangemerkt, aangezien de valsheid in geschrift die daaraan ten grondslag ligt niet aan de veroordeelde ten laste is gelegd en door hem uitdrukkelijk wordt betwist. Het onder die omstandigheden ontnemen van het voordeel uit valsheid in geschrift acht de verdediging in strijd met het onschuldbeginsel.
Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat veroordeelde zijn verplichtingen jegens de hypotheekverstrekker steeds deugdelijk is nagekomen. Hij heeft er voorts op gewezen dat het pand [adres] is verkocht op 13 november 2006 en dat deze datum gelegen is buiten de periode waarover het wederrechtelijk voordeel is berekend, te weten van 2001 tot en met 9 oktober 2006. Tenslotte heeft hij aangevoerd dat hij op een derde pand, zijn voormalige woning aan de [adres] te [woonplaats], een aanzienlijk verlies heeft geleden. Veroordeelde wijt dit aan de weigering van Bureau Ontneming Openbaar Ministerie (BOOM) om het conservatoir beslag op dit pand ten behoeve van een onderhandse verkoop op te heffen, waardoor een veiling onafwendbaar werd.
De rechtbank verwerpt het gevoerde verweer omtrent het onrechtmatige binnentreden van het perceel waarop de hennepkwekerij is aangetroffen en de daaraan door de verdediging verbonden consequenties. De rechtbank acht dit verweer niet van zelfstandige betekenis in deze ontnemingsprocedure en verwijst dienaangaande naar hetgeen daaromtrent in het vonnis in de strafzaak is overwogen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat op grond van het onder voormeld parketnummer aangelegde straf- en ontnemingsdossier en op grond van het onderzoek ter terechtzitting aannemelijk is geworden dat veroordeelde uit de baten van de feiten waarvoor hij is veroordeeld bij vonnis van de rechtbank d.d. 20 september 2010 wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De rechtbank stelt vast dat veroordeelde slechts het aantal oogsten heeft betwist en niet de overige door de officier van justitie gehanteerde uitgangspunten, zoals het aantal planten, de opbrengst per plant, de verkoopprijs per gram en de (afschrijvings)kosten per oogst. Deze uitgangspunten zijn gebaseerd op de inhoud van het rapport “Standaardberekening wederrechtelijk verkregen voordeel bij hennepkwekerijen”, opgesteld op 14 april 2005 door BOOM. De rechtbank acht die uitgangspunten voldoende onderbouwd en maakt die tot de hare.
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt zal de rechtbank in navolging van de officier van justitie dan ook uitgaan van een netto-opbrengst van € 69.494,-- per oogst.
Met betrekking tot het aantal oogsten overweegt de rechtbank als volgt.
Het door de officier van justitie gestelde aantal oogsten is gebaseerd op het hierna volgende:
• Het geregistreerde stroomverbruik over een periode van 15 september 2004 tot 20 juni 2006 bedroeg 120.740 KWH,
• het gemiddelde energieverbruik van een huishouden van vier personen over die periode bedraagt 7.532 KWH. In het voordeel van de veroordeelde is dit aanvankelijk door de officier van justitie op 11.000 KWH gesteld. Naar aanleiding van hetgeen door de partner van veroordeelde bij antwoord is aangevoerd over het reguliere stroomverbruik heeft de officier van justitie haar berekening bij repliek bijgesteld in die zin dat rekening is gehouden met het door de veroordeelde gestelde reguliere stroomverbruik van 29.640 KWH,
• Van het geregistreerde stroomverbruik is aldus (120.740 KWH min 29.640 KWH =) 91.000 KWH gebruikt voor de hennepplantage,
• het stroomverbruik dat volgens de berekening in die periode buiten de meter om is afgenomen is vastgesteld op (2 maal 91.000 KWH =) 182.200 KWH. Daarbij is uitgegaan van de vaststelling van [bedrijf 1] dat slechts de stroom die over één van de drie hoofdzekeringen liep door de meter werd geregistreerd en dat de stroom die over de andere twee hoofdzekeringen liep buiten de meter om is gegaan,
• het berekende energieverbruik per oogst, mede aan de hand van de bij het aantreffen van de plantage aangetroffen apparatuur bedraagt 37.296 KWH per oogst, uitgaande van een kweekperiode van 70 dagen.
Het totale stroomverbruik (zowel over de meter als buiten de meter om), verminderd met het gemiddelde energieverbruik van een huishouden van vier personen, gedeeld door het berekende energieverbruik per oogst levert het aantal oogsten op. Kwam de officier van justitie in haar aanvankelijke berekening uit op 8,83 = 8 oogsten, na herberekening bij repliek bedraagt het aantal oogsten 7.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de herberekening bij repliek in voldoende mate tegemoetgekomen aan hetgeen bij antwoord door de veroordeelde over het hoge privé-stroomverbruik is aangevoerd, te meer nu in de berekening bij elk van de drie hoofdzekeringen van de meterkast 29.640 KWH in mindering is gebracht, zodat in feite drie maal met het privé-stroomverbruik rekening is gehouden.
Hetgeen door de veroordeelde is aangevoerd omtrent zwembad, tocht, straalkachel en rieten dak behoeft hier dan ook geen nadere bespreking meer.
Voor zover de verdediging zich beoogt te beroepen op mislukte oogsten wordt dit verworpen. De verdediging heeft zich slechts in zeer algemene zin over mislukte oogsten uitgelaten en heeft niet concreet en onderbouwd gesteld dat de aangetroffen plantage ook daadwerkelijk misoogsten heeft opgeleverd, terwijl ook niets daarop wijst.
De rechtbank ziet in het beleid van [bedrijf 1] waarop de veroordeelde heeft gewezen evenmin reden het aantal oogsten verder naar beneden bij te stellen. Het moge zo zijn dat [bedrijf 1] normaliter bij een eventuele naheffing standaard uitgaat van een maximale periode van 50 weken en dus van maximaal vijf kweekcycli van tien weken, maar dit is niet maatgevend. Het gaat erom dat het daadwerkelijk gerealiseerde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld. Uit een aanvullende verklaring van de Fraude coördinator/Technisch controleur C.D. van Verseveld van [bedrijf 1] volgt voorts dat het hem voorkwam dat de kwekerij langer dan 50 weken in werking was, gezien de omstandigheden waarin deze werd aangetroffen.
Nu geen andere argumenten tegen het berekende aantal oogsten naar voren zijn gebracht en de bij repliek gewijzigde berekening de rechtbank reëel voorkomt zal de rechtbank uitgaan van zeven oogsten met een netto-opbrengst van € 69.494,-- per oogst, derhalve van in totaal € 486.458,--.
Nu is komen vast te staan dat het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepplantage ook aan de partner van veroordeelde is toegevallen en de veroordeelde noch zijn partner inzicht hebben gegeven in de verdeling van de opbrengst zal de rechtbank deze pondspondsgewijze verdelen over de veroordeelde en zijn partner.
De waardestijging van de panden
Ingevolge art. 36e, tweede lid en derde lid, Wetboek van Strafrecht kan aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit dat strafbare feit of uit soortgelijke feiten of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan.
Veroordeelde is onder meer veroordeeld terzake van hennepteelt en witwassen. Gelet op bovenvermelde wetsbepaling kan niet alleen het wederrechtelijk verkregen voordeel uit deze strafbare feiten hem worden ontnomen, maar ook het wederrechtelijk verkregen voordeel uit soortgelijke strafbare feiten of andere feiten, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd.
De onderhavige vordering strekt tot ontneming van het voordeel dat de veroordeelde heeft genoten door de waardestijging van panden waarvoor hij een financiering heeft verkregen met gebruikmaking van valse of vervalste huurcontracten. De omstandigheid dat deze feiten niet als valsheid in geschrift aan veroordeelde ten laste zijn gelegd brengt derhalve niet met zich mee dat ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit valsheid in geschrift niet mogelijk zou zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is valsheid in geschrift te beschouwen als een soortgelijk feit als witwassen, terwijl daar bovendien een geldboete van de vijfde categorie voor kan worden opgelegd.
Op beide gronden kan derhalve het daaruit verkregen wederrechtelijk voordeel worden ontnomen. Wel dient voldoende vast te staan dat veroordeelde zich aan valsheid in geschrift schuldig heeft gemaakt. Terzake daarvan overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het strafdossier blijkt dat veroordeelde de panden [adres] te Amersfoort en het pand [adres]/[adres] eveneens te Amersfoort heeft gefinancierd met hypothecaire leningen verstrekt door FORTIS ASR, toen nog AMEV, geheten, verder te noemen: de bank. Deze financieringen werden door de bank verstrekt op basis van aan de bank verstrekte documenten, waaronder huurcontracten. De bank heeft verklaard dat zij ervan uit is gegaan dat die huurcontracten juist waren. Op 1 november 2006 heeft de bank aangifte gedaan van valsheid in geschrift . Uit die aangifte en de door de bank uitgeleverde documenten die aan de bank ter verkrijging van de betreffende hypotheken zijn verstrekt blijkt het volgende.
Ter verkrijging van een hypothecaire geldlening voor dit pand zijn onder andere de volgende huurovereenkomsten overgelegd met als huurder:
- [betrokkene 1], geboren op [1981], ingaande juli 2001 voor € 340,- per maand;
- [betrokkene 2], geboren op [1969], ingaande augustus 2001 voor € 380,- per maand;
- [betrokkene 3], geboren [1971], ingaande juni 2001 voor € 410,- per maand.
Ter verkrijging van een hypothecaire geldlening voor dit pand zijn onder andere de volgende huurovereenkomsten overgelegd:
- huurovereenkomst winkelruimte op naam van [betrokkene 4], opgemaakt op 28 juni 2001 ingaande 1 september 2001;
- huurovereenkomst zelfstandige woonruimte op naam van [betrokkene 5], opgemaakt en getekend op 12 juni 2001, ingaande 1 september 2001;
- huurovereenkomst zelfstandige woonruimte op naam van [betrokkene 6], geboren op [1969], wonende [adres] te Amersfoort, opgemaakt en getekend op 4 juli 2001, ingaande 1 september 2001.
Uit onderzoek is gebleken dat er geen personen met de namen [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] in combinatie met de op de huurcontracten bij hun naam vermelde geboortedata ingeschreven hebben gestaan op het adres [adres] en dat er in Nederland geen vermelding was van deze personen.
[betrokkene 4] en [betrokkene 5] zijn wel traceerbaar gebleken en zijn door de politie als getuige gehoord.
[betrokkene 4] heeft verklaard dat hij de hem getoonde huurovereenkomst niet kent, dat hij het daarop vermelde adres nooit heeft gehuurd en dat de bij zijn naam geplaatste handtekening niet van hem is.
Getuige [betrokkene 5] heeft verklaard dat het hem getoonde huurcontract hem enorm verbaast, dat hij nimmer op het daarop vermelde adres heeft gewoond en dat de handtekening onder het contract niet van hem is. De persoon [betrokkene 6] komt niet voor in de gemeentelijke basisadministratie in Nederland.
Gelet op het vorenstaande staat voldoende vast dat veroordeelde zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift ter verkrijging van een financiering voor de twee hier aan de orde zijnde panden. Van schending van het onschuldbeginsel is geen sprake.
Bij dupliek stelt veroordeelde zelf dat de bank geen aanwijzingen had te twijfelen aan de onderliggende stukken om de aanvraag voor een hypothecaire geldlening te beoordelen. Daaruit volgt dat de bank van de juistheid van die stukken is uitgegaan en op basis van die naar thans blijkt onjuiste veronderstelling tot hypotheekverstrekking is overgegaan. Het lijdt geen twijfel dat de bank de betreffende hypotheken niet zou hebben verstrekt als zij had geweten dat de huurcontracten vals waren. Daarmee is het causaal verband tussen de valsheid in geschrift en het gerealiseerde voordeel uit de panden gegeven en kan dit voordeel als wederrechtelijk genoten worden beschouwd. De omstandigheid dat veroordeelde, zoals hij stelt, zijn verplichtingen jegens de bank steeds is nagekomen –wat hier ook van zij- maakt dit op zichzelf niet anders.
De rechtbank acht de door de officier van justitie gegeven berekening van de waardestijging van de panden juist en deze berekening is op zichzelf door de veroordeelde ook niet betwist.
De omstandigheid dat één van de panden verkocht is een maand na 9 oktober 2006, levert geen grond op het voordeel naar beneden bij te stellen. Aangenomen moet worden dat deze waardestijging zich in de voorliggende periode heeft gerealiseerd. Bovendien valt niet in te zien waarom een eventuele waardestijging in de laatste maand voor de verkoop niet als wederrechtelijk genoten voordeel zou zijn aan te merken.
De rechtbank ziet evenmin reden het door betrokkene geleden verlies op zijn voormalige woning aan de [adres] te [woonplaats] in mindering te brengen op het resultaat van de twee andere panden. Dit verlies doet immers aan de wederrechtelijkheid van het verkregen voordeel op de twee panden waar het hier om gaat niet af.
De veroordeelde heeft niet verzocht rekening te houden met zijn huidige en zijn redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht. De rechtbank ziet geen aanleiding daartoe ambtshalve over te gaan, reeds nu uit uitlatingen die betrokkene ter zitting heeft gedaan kan worden opgemaakt dat hij zijn huidige inkomen bewust zodanig laag houdt dat hij geen verhaal biedt.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vaststellen op in totaal € 400.694,--, waarvan € 243.229,-- uit hennepteelt en € 157.455,-- uit valsheid in geschrift.
5. Toegepaste wetsartikelen
De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 400.694,-;
- legt [verdachte] de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 400.694,- ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.G.M. de Weerd, voorzitter, mr. M.A.A.T. Engbers en mr. Y.A.T. Kruyer, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. K.F. van Dam en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 september 2010.
Mr. Kruijer is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.