parketnummer: 16/601216-09; 16/600925-08 (vordering tot tenuitvoerlegging) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 augustus 2010
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Wolvenplein, te Utrecht
raadsman mr. R.M. Maanicus, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 28 mei 2010 en – na heropening van het onderzoek ter terechtzitting bij vonnis d.d. 11 juni 2010 – op 16 augustus 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
(feit 1) samen met anderen aangever [aangever 1] heeft beroofd dan wel afgeperst door middel van geweld en/of bedreiging met geweld;
(feit 2) samen met anderen 120 gram hennep in bezit heeft gehad.
3. De voorvragen
3.1 De dagvaarding is geldig.
3.2 De rechtbank is bevoegd.
3.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft ter terechtzitting van 28 mei 2010 het verweer gevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu geheimhoudersgesprekken, te weten drie sms-berichten, in het dossier zijn terechtgekomen en niet is gebleken dat deze sms-berichten zijn vernietigd en daartoe een bevel is gegeven door de officier van justitie. Naar de mening van de raadsman is verdachte, nu de officier van justitie daaromtrent geen duidelijkheid kan verschaffen, in zijn belangen geschaad door het voortduren van deze situatie.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 28 mei 2010 geen bevel tot c.q. proces-verbaal van daadwerkelijke vernietiging kunnen overleggen, maar stelt zich op het standpunt dat de verdediging niet in haar belangen is geschaad nu deze sms-berichten niet in het opsporingsonderzoek zijn gebruikt. In haar proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 juni 2010 heeft de officier van justitie aangegeven dat de sms-berichten niet afkomstig zijn van interceptie, maar het resultaat zijn van het uitlezen van de telefoon van verdachte na zijn aanhouding. De geldende afspraken met betrekking tot vernietiging van geïntercepteerde berichten zijn derhalve niet van toepassing, maar nu het proces-verbaal van het uitlezen van de telefoon van verdachte, waarin de berichten zijn opgenomen, reeds verspreid was, kan enkel de constatering daarvan worden gedaan en kan in dit geval daarmee worden volstaan. Van de inhoud van de drie sms-berichten is namelijk op geen enkele wijze gebruik gemaakt in het opsporingsonderzoek.
De rechtbank stelt vast dat zich drie sms-berichten in het proces-verbaal van het uitlezen van de telefoon van verdachte hebben bevonden en dat deze zijn verwijderd uit het origineel dossier. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een verzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Echter, niet is in te zien op welke wijze deze gesprekken sturend kunnen zijn geweest in het opsporingsonderzoek, gezien het moment van de start van het opsporingsonderzoek op 15 november 2009 en het moment van uitlezen van de telefoon van verdachte. De verdachte is derhalve niet in zijn belangen geschaad.
Mede gelet op het proces-verbaal van bevindingen van de officier van justitie d.d. 25 juni 2010, kan met de enkele constatering dat er sprake is geweest van een verzuim worden volstaan.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging.
3.4 Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde van mening, dat als de rechtbank de verklaring van verdachte volgt, aangever [aangever 1] het geld heeft afgegeven aan verdachte en aldus het geld afhandig is gemaakt. Verdachte heeft de aangever niet beetgepakt, achterover geduwd en het geld uit zijn zakken gepakt.
Voor het overige dient vrijspraak te volgen ten aanzien van het handelen jegens de getuige [getuige 1].
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte heeft verklaard dat de hennep is gepakt, maar de aangever zelf ontkent dit. De getuige heeft ook gezien dat er een doos uit de kofferbak werd gehaald. Indien de rechtbank uitgaat van de verklaring van aangever, dient vrijspraak te volgen van het onder 2 tenlastegelegde.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt omtrent het onder 1 tenlastegelegde het volgende.
Aangever [aangever 1] heeft bij de politie verklaard dat hij op 15 november 2009 omstreeks 13.50 uur bij zijn loods aan de [adres] te Soest in zijn auto was gestapt om weg te rijden, maar dat toen een zwartkleurige personenauto achteruit de inrit kwam inrijden en aldus de inrit geheel geblokkeerd werd door die auto. Op datzelfde moment begonnen twee jongens aan beide zijden van de auto te slaan en te stompen op de ruiten en hoorde aangever de jongens meerdere keren roepen: ‘geld geld’ en ‘maak open’.
Volgens aangever werd vervolgens met een rood voorwerp het raam van het voorportier aan de bestuurderszijde ingeslagen. Direct na het inslaan van de ruit werd zijn mobiele telefoon (merk Nokia, kleur zwart) uit zijn handen gegrist. Volgens zijn verklaring, werd aangever bij de revers van zijn jasje gepakt en voelde hij dat daarbij een vuist tegen zijn kaak werd gedrukt, waardoor zijn hoofd werd weggeduwd. Tegelijkertijd dat zijn hoofd afgewend werd, voelde aangever dat met twee handen zijn bovenkleding werd doorzocht en vanuit zijn linkerbroekzak een stapeltje met 100 bankbiljetten van 50 Euro werd weggenomen. Toen de daders het geld hadden, zag aangever nog een hand en een arm naar binnen komen, die de autosleutel uit het contact van de auto haalde.
Nadat de daders vertrokken waren, constateerde aangever [aangever 1] dat de beide voorbanden van zijn auto lek waren. Ook stonden de beide achterportieren van zijn auto open en was een plastic tas met administratie verdwenen.
De getuige [getuige 1] was op 15 november 2009 bij aangever [aangever 1] en heeft bij de politie verklaard dat hij zag dat de brandgang was versperd door een personenauto merk Golf, kleur zwart en voorzien van het kenteken [kenteken]. Eén persoon was op de ruit en de deur van de auto van aangever [aangever 1] aan het slaan en stond te roepen en te schreeuwen naar [aangever 1]. Deze persoon heeft volgens getuige [getuige 1] de ruit van het bestuurdersportier kapotgeslagen met een ruitentikker. De getuige [getuige 1] werd, volgens zijn verklaring, door de tweede persoon op afstand gehouden. Bij de rechter-commissaris d.d. 20 mei 2010 heeft de getuige [getuige 1] verklaard dat de tweede persoon op 30 centimeter afstand voor hem ging staan om hem van het gebeuren bij de auto van aangever [aangever 1] weg te houden. Tevens zijn de contactsleutels uit de auto van getuige [getuige 1] gehaald.
De getuige [getuige 2], die op de [adres] te Soest woont, hoorde op 15 november 2009 omstreeks 14.00 uur een hoop geschreeuw en zag, volgens zijn verklaring bij de politie , dat bij het linkervoorportier van een Volkswagen Caddy een man stond. Verder zag hij dat deze persoon een grote lichtbruine doos in zijn handen had. Voor de Volkswagen Caddy stond een donkere Golf voorzien van het kenteken [kenteken], die de Volkswagen Caddy de weg versperde.
Nadat de politie kort daarna de Volkswagen Golf had klemgereden, is verdachte weggerend en aangehouden . Op zijn vlucht liet verdachte een wit met blauwe plastic tas vallen. Deze tas is nadien door aangever herkend als de weggenomen tas met administratie.
Tijdens de fouillering werd in de broekzak van verdachte € 500,00 aangetroffen en in de bossages nabij de lokatie van de aanhouding van verdachte werd een stapeltje van 44 bankbiljetten van 50 euro, samengebonden met een elastiekje, aangetroffen. Verdachte heeft bekend dat hij dit geld heeft weggegooid.
Medeverdachte [medeverdachte 1], de bestuurder van de Volkswagen Golf, is eveneens direct aangehouden. Tijdens de fouillering werd in de linkerbroekzak van medeverdachte [medeverdachte 1]
€ 2.501,21 aangetroffen, waarvan 30 bankbiljetten van 50 euro. Alle bankbiljetten van 50 euro die zijn aangetroffen bij zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 1] zijn op dezelfde manier in de stapel opgenomen, namelijk met de bovenzijde naar boven en elk tiende biljet was een halve slag gedraaid.
Bij de politie heeft verdachte d.d. 4 maart 2010 bekend dat hij op 15 november 2009 samen met – onder meer – medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de Volkswagen Golf is gaan zitten, met zicht op de loods van aangever [aangever 1]. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft met een mes de voorbanden van de auto van aangever [aangever 1] kapot gestoken. Verdachte heeft voorts verklaard dat Mohammed [medeverdachte 1] de Volkswagen Golf voor de auto van aangever [aangever 1] parkeerde, zodat deze niet meer weg kon rijden. Daarop is verdachte uitgestapt en aan de bestuurderszijde naast aangever gaan staan en vroeg hem om zijn geld.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 28 mei 2010 verklaard dat hij niets heeft afgepakt van aangever [aangever 1], maar dat hij aan hem vroeg om de deur te openen. Toen aangever hem uitlachte en zijn middelvinger opstak, heeft verdachte met een ruitentikker de portierruit ingeslagen. Daarop gaf, volgens verdachte ter terechtzitting, aangever het geld af en zei hij: “Neem ook de twee dozen hennep maar mee."
Volgens verdachte bij de politie hebben de medeverdachten de dozen met weed en de plastic tas uit de auto gehaald en meegenomen. Onderweg heeft [medeverdachte 1] de contactsleutels die uit de auto van getuige [getuige 1] waren gehaald, uit het raam van de auto gegooid.
In de Volkswagen Golf heeft de politie op de vloer voor de rechter voorstoel een plastic zak met hennep aangetroffen , met een gewicht van 120,32 gram. Verdachte heeft bij de politie bekend dat deze plastic zak met weed in de auto lag .
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan. Verdachte heeft samen met anderen geweld toegepast, teneinde de in de tenlastelegging genoemde goederen wederrechtelijk te verkrijgen. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld of verdachte het geld daadwerkelijk heeft afgepakt of aangever het geld onder dwang heeft aangegeven. In elk geval is verdachte door zijn handelwijze en het handelen van de medeverdachten in bezit gekomen van de goederen tegen de wil van aangever [aangever 1] en was het oogmerk van verdachte daarop gericht.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij op 15 november 2009 te Soest tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
- een geldbedrag van 5000,- euro en/of een mobiele telefoon (merk Nokia, kleur zwart) en/of een plastic tas (inhoudende administratie) en/of een autocontactsleutel en/of een hoeveelheid weed/hennep, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1] en/of
[bedrijf 1],
en
- een autocontactsleutel, geheel of ten dele toebehorende aan [getuige 1] en/of [bedrijf 1],
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld van geweld en/of bedreiging van geweld tegen die [aangever 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken,
met het oogmerk om zich en/of een ander of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 5000,- euro en/of een mobiele telefoon (merk Nokia, kleur zwart) en/of een plastic tas (inhoudende administratie) en/of een autocontactsleutel en/of een hoeveelheid weed/hennep, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1] en/of [bedrijf 1],
welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- meermalen heeft/hebben geroepen: "Geld, geld" en "Maak open" en
- daarbij meermalen op/tegen de ruiten van het portier aan de bestuurszijde van de auto van die [aangever 1] heeft/hebben geslagen/gestompt en
- twee voorbanden heeft/hebben lekgestoken en
- een ruit van de auto van die [aangever 1] heeft ingeslagen met een ruitentikker en
- de revers van de jas van die [aangever 1] met kracht heeft vastgepakt en
- met kracht tegen de kaak en/of het hoofd van die [aangever 1] heeft geduwd/gedrukt en
- de jas en de kleding van die [aangever 1] heeft doorzocht;
2.
hij op 15 november 2009 te Soest tezamen en in vereniging met
anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 120 gram hennep, zijnde
hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
diefstal, voorafgegaan of vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van het voorarrest, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt een opname bij Wier of een soortgelijke instelling voor de duur van 24 maanden of zoveel korter als – in overleg met de reclassering – noodzakelijk is.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de onvoorwaardelijke gevangenisstraf gematigd dient te worden, gelet op het plan van aanpak zoals dit door de reclassering is opgesteld en de behandeling die verdachte naar verwachting in Wier dient te ondergaan.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft samen met anderen een persoon overvallen teneinde zijn geld en andere goederen te verkrijgen. Verdachte en zijn mededaders zijn er niet voor teruggeschrokken geweld te gebruiken. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan een ernstig misdrijf.
Het spreekt voor zich dat een op deze manier uitgevoerde overval voor het slachtoffer een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Wat ook de relatie tussen aangever en verdachte is geweest, het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier aan geld te komen.
Ten nadele van verdachte heeft de rechtbank meegewogen dat hij – ondanks zijn jonge leeftijd – al meermalen is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten tot forse straffen. Ook is verdachte degene geweest die de feitelijke geweldshandelingen jegens het slachtoffer heeft uitgevoerd. Ten voordele van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de omstandigheid dat verdachte bij de politie en ter terechtzitting heeft verklaard dat hij inziet dat hij fout bezig is geweest en dat er verandering dient plaats te vinden. Hij beseft dat een behandeling noodzakelijk is. De reclassering heeft in haar rapport d.d. 25 februari 2010 de rechtbank geadviseerd een voorwaardelijk strafdeel op te leggen met daaraan gekoppeld een plan van aanpak als bijzondere voorwaarden. Ook dient verdachte te worden behandeld bij Altrecht GGZ (afdeling Wier) of een soortgelijke instelling. De rechtbank zal dit advies in haar strafoplegging overnemen, opdat verdachte hulp en steun kan krijgen en de kans op recidive kan worden verminderd. De rechtbank is voorts van oordeel dat, gelet op de rapportage van psycholoog dr. A. van der Donk, het bewezenverklaarde verminderd kan worden toegerekend.
De door de officier van justitie gevorderde straf acht de rechtbank gelet op de op te leggen bijzondere voorwaarden en het uitzicht van behandeling te hoog. De rechtbank zal, alles afwegende, daarmee rekening houden.
7. Het beslag
7.1. De teruggave aan [aangever 1]
De rechtbank zal de teruggave gelasten van € 2.200,00 (44 briefjes van € 50,00) aan aangever [aangever 1], omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
7.2. De teruggave aan rechthebbende(n)
De rechtbank zal de teruggave gelasten van drie mobiele telefoons (Nokia zwart, Nokia grijs, Samsung Zwart) aan degene(n), die redelijkerwijs als rechthebbende(n) kan/kunnen worden aangemerkt.
7.3. De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van € 520,00 en een Armani-trainingsjas aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
8. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 1] vordert een schadevergoeding van € 5.000,00 voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde feit. Deze schade dient te worden verminderd met de bij verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] in beslag genomen geldbedragen, te weten € 2.200,00 respectievelijk € 1.500,00, en waarvan de rechtbank heeft beslist dat deze geldbedragen aan aangever [aangever 1] dienen te worden teruggegeven.
Derhalve acht de rechtbank de vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 1.300,00 ter zake van materiële schade en verdachte voor die schade hoofdelijk aansprakelijk.
Voor het overige acht de rechtbank, gelet op het voorgaande, de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
9. De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 5 maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 3 maart 2009 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
10. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 24c, 36f, 47, 57, 310, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
11. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: diefstal, voorafgegaan of vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met
geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te
bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of
meer verenigde personen,
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van
de Opiumwet gegeven verbod.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens [naam], ook als dat inhoudt een meldingsgebod, een deelname aan een gedragsinterventie COVA-plus; en
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd ter behandeling laat opnemen in GGZ
Altrecht, afdeling Wier of een door vernoemde reclasseringsinstelling aan te wijzen
soortgelijke inrichting voor de duur van maximaal 24 maanden of zoveel korter als de
leiding van de inrichting zulks in overleg met voornoemde reclasseringsinstelling nodig
acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan [aangever 1] van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten € 2.200,00;
- gelast de teruggave aan de rechthebbende(en) van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten drie mobiele telefoons (Nokia zwart, Nokia grijs, Samsung Zwart);
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten
€ 520,00 en een Armani-trainingsjas;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 1] van € 1.300,00, ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 1], € 1.300,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 23 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 3 maart 2009 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/600925-08 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mr. M.A.A.T. Engbers en
I. Bruna, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Monincx, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 augustus 2010.