ECLI:NL:RBUTR:2010:BN8842

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 09-1249
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.J. van Binsbergen
  • M. de Laat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang bij verwijdering van fietswrakken door de gemeente Utrecht

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, waarbij zijn bezwaar tegen de verwijdering van zijn fiets kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. De fiets van eiser werd eind januari 2009 verwijderd van de openbare weg. Eiser verzocht op 5 februari 2009 om onderbouwing van de verwijdering en om schadevergoeding. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet correct heeft gehandeld door de brief van eiser als een bezwaarschrift aan te merken, terwijl het eigenlijk een verzoek om schriftelijke onderbouwing en schadevergoeding betrof. De rechtbank stelt vast dat de bekendmakingseisen voor de verwijdering van de fiets zijn nageleefd, maar dat de procedure rondom de behandeling van het bezwaar niet correct is gevolgd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder het griffierecht aan eiser moet vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van correcte procedurele behandeling van verzoeken en bezwaren in bestuursrechtelijke zaken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 09/1249
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder,
gemachtigden: mr. N. Verkerk en mr. G.N. Sloote, werkzaam bij de gemeente Utrecht.
Inleiding
1.1 Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 16 april 2009 (hierna: het bestreden besluit), waarbij verweerder het bezwaar van eiser van 5 februari 2009 tegen het verwijderen van zijn fiets kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard.
1.2 Het beroep is behandeld ter zitting van 29 april 2010, waar eiser in persoon is verschenen. Namens verweerder zijn verschenen de gemachtigden voornoemd.
1.3 Ter zitting heeft de rechtbank, onder toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het onderzoek geschorst en verweerder verzocht om alsnog een besluit op schrift te stellen omtrent de verwijdering van de fiets. Voorts is verzocht alsnog te beslissen op het verzoek van eiser om schadevergoeding. Bij besluit van 27 mei 2010, op 1 juni 2010 aan eiser verzonden, heeft verweerder daaraan voldaan.
1.4 Nadat partijen toestemming hadden gegeven de zaak zonder nadere zitting af te doen, heeft de rechtbank het onderzoek op 6 september 2010 gesloten.
Overwegingen
2.1 Eind januari 2009 heeft verweerder een aan eiser toebehorende fiets verwijderd van de openbare weg [straat] te Utrecht. Bij brief van 5 februari 2009 heeft eiser verzocht om onderbouwing van de verwijdering van zijn fiets en om schadevergoeding.
2.2 Verweerder heeft eisers brief aangemerkt als een bezwaarschrift en het bezwaar bij het bestreden besluit kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het verwijderen van een fietswrak volgens verweerder niet gezien kan worden als toepassing van bestuursdwang in de zin van artikel 5:21 van de Awb en de beslissing tot toepassing daarvan niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Tegen dit besluit is eiser in beroep gegaan.
2.3 Eiser heeft aangevoerd dat verweerder niet de juiste procedure van vooraankondiging van de verwijdering van fietswrakken door middel van een sticker of label heeft gevolgd, waardoor zijn fiets ten onrechte is verwijderd.
2.4 Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Ingevolge het tweede lid wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
2.5 Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder bestuursdwang verstaan het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met, bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Ingevolge artikel 5:24, eerste lid, van de Awb wordt een beslissing tot toepassing van bestuursdwang op schrift gesteld. De schriftelijke beslissing is een beschikking. Ingevolge het derde lid geschiedt de bekendmaking aan de overtreder, aan de rechthebbenden op het gebruik ten aanzien waarvan de bestuursdwang zal worden toegepast en aan de aanvrager.
2.6 Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen. Op grond van het tweede lid geschiedt de bekendmaking van het besluit, indien zij niet kan geschieden op de wijze als voorzien in het eerste lid, op een andere geschikte wijze.
Ingevolge artikel 3:42, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door kennisgeving van het besluit of de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze.
2.7 Op grond van artikel 104, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Utrecht (hierna: de Verordening) is het verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben. Op grond van het tweede lid wordt onder voertuigwrak verstaan een voertuig, dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.
2.8 De rechtbank overweegt allereerst dat gezien de plaatsing van artikel 104 in de Verordening geen sprake is van een bepaling die betrekking heeft op de openbare orde, waardoor verweerder in dit geval bevoegd is tot het toepassen van bestuursdwang. Voorts overweegt de rechtbank dat door eiser niet is betwist dat zijn fiets, gezien de staat van onderhoud hiervan, kon worden aangemerkt als een voertuigwrak.
2.9 Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat de vooraankondiging van de verwijderingsactie heeft plaatsgevonden in het weekblad ‘Ons Utrecht’. Hiermee is voldaan aan het vereiste van artikel 3:42, eerste lid, van de Awb. Voorts is, onder meer door middel van foto’s, aannemelijk gemaakt dat op het te verwijderen fietswrak voorafgaand aan de verwijderingsactie een label is aangebracht. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank tevens voldaan aan het vereiste van artikel 3:41, tweede lid, van de Awb, omdat de naam en het adres van eiser aan verweerder niet bekend waren.
2.10 Nadat eiser verweerder er middels zijn brief van 5 februari 2009 van op de hoogte had gesteld dat hij de rechthebbende op de verwijderde fiets was, had verweerder het besluit tot toepassing van bestuursdwang aan hem bekend moeten maken. Verweerder had eisers brief van 5 februari 2009 immers moeten opvatten als een verzoek om het besluit ingevolge artikel 5:24, derde lid, van de Awb op schrift te stellen en als een verzoek om schadevergoeding. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser derhalve ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Het bestreden besluit kan om deze reden niet in stand blijven.
2.11 Verweerder diende, gezien het bovenstaande, alsnog te besluiten op de verzoeken van eiser in zijn brief van 5 februari 2009. Naar aanleiding van de behandeling van de zaak ter zitting van 29 april 2010 is verweerder hiertoe overgegaan, te weten bij het besluit van 27 mei 2010. Partijen hebben vervolgens toestemming gegeven de zaak zonder nadere zitting af te doen. Omdat onder het besluit van 27 mei 2010 is vermeld dat eiser tegen dat besluit bij verweerder bezwaar kon maken, zal de rechtbank dit besluit aanmerken als een primair besluit, dat geen intrekking of wijziging van het bestreden besluit inhoudt. Het beroep van eiser wordt daarom niet op grond van artikel 6:18 en 6:19 van de Awb mede gericht geacht tegen het besluit van 27 mei 2010.
2.12 Het beroep is gezien het bovenstaande gegrond. De rechtbank is niet gebleken van proceskosten die met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Wel moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep tegen het besluit van 16 april 2009 gegrond;
3.2 vernietigt het besluit van 16 april 2009;
3.3 bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,- aan hem vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. G.J. van Binsbergen en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2010.
De griffier: De rechter:
mr. M. de Laat mr. G.J. van Binsbergen
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.