ECLI:NL:RBUTR:2010:BO0848

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
29 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600331-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor belaging met psychiatrische plaatsing

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 29 september 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van belaging. De verdachte, een 34-jarige vrouw, werd veroordeeld voor het stelselmatig en opzettelijk inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, aangeduid als [benadeelde]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ontoerekeningsvatbaar was, zoals geadviseerd door het Pieter Baan Centrum, en gelastte haar plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar op basis van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht.

De feiten van de zaak omvatten meerdere pogingen van de verdachte om contact te leggen met [benadeelde] via e-mail, sms, telefoongesprekken en zelfs door bij hem voor de deur te staan. Ondanks herhaalde verzoeken van [benadeelde] om geen contact meer te zoeken, bleef de verdachte hem benaderen. De rechtbank nam de verklaringen van [benadeelde] en de rapportage van het Pieter Baan Centrum in overweging, waaruit bleek dat de verdachte leed aan schizofrenie van het ongedifferentieerde type, wat haar gedrag verklaarde.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet strafbaar was, gezien haar geestelijke toestand, en dat er een hoog risico op herhaling bestond. De benadeelde partij, [benadeelde], werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, maar concludeerde dat de verdachte niet in staat was om het ongeoorloofde van haar gedrag in te zien, wat leidde tot de beslissing tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600331-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 29 september 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1975] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwersluis.
raadsman mr. R.M. Maanicus, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 september 2010. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen haar gemachtigde raadsman.
De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
[benadeelde] heeft belaagd door hem e-mailberichten te sturen, te bellen, sms-berichten te verzenden, brieven te sturen, bij hem voor de deur te staan, op straat naar zijn auto te rennen en op zijn raam te tikken en zijn ouders te bellen.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de aangiftes en de eigen verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich wat betreft de feiten aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank grondt haar overtuiging daartoe op de volgende feiten en omstandigheden.
Op 3 maart 2010 kreeg [benadeelde] (verder te noemen [benadeelde]) een e-mail van verdachte. Op 6 maart, 8 maart, 9 maart en 13 maart 2010 kreeg [benadeelde] wederom een e-mail van haar. [benadeelde] heeft haar niet een e-mail terug gestuurd. Op 12 maart 2010 stond verdachte bij [benadeelde] voor de deur in [plaatsnaam], kreeg hij een sms-bericht van verdachte en heeft verdachte de ouders van [benadeelde] opgebeld. De ouders van [benadeelde] hebben verdachte gezegd dat zij op moet houden. Op 17 maart 2010 heeft verdachte [benadeelde] gebeld. [benadeelde] zag in zijn scherm dat het verdachte was en heeft niet opgenomen. Op 18 maart 2010 ontving [benadeelde] een briefje op zijn woonadres en een sms-bericht van verdachte. Wederom heeft [benadeelde] deze niet beantwoord. Op 19 maart 2010 stond verdachte op ongeveer 100 meter afstand van de woning van [benadeelde] te [plaatsnaam]. [benadeelde] reed in de auto en stond te wachten voor het verkeerslicht. Verdachte kwam naar zijn auto toe rennen. [benadeelde] heeft de portieren vergrendeld zodat verdachte niet in zijn auto kon komen. Verdachte gaf een klap op de ruit van het bijrijdersportier. Op 26 maart ontving [benadeelde] wederom een sms-bericht van verdachte en op 30 maart 2010 heeft hij een e-mail bericht van haar ontvangen. Ook hierop heeft [benadeelde] niet gereageerd.
De aangifte van [benadeelde] vindt steun in de verklaringen van verdachte waaruit blijkt dat zij contact met [benadeelde] zoekt omdat zij een relatie met hem wil. Zij kan niet geloven dat [benadeelde] een contactverbod een goede oplossing vindt.
De sms-berichten zijn door verbalisant [verbalisant] uitgelezen uit de telefoon van [benadeelde].
Op 3 maart 2010 zijn, in aanwezigheid van verdachte, 3 eerdere aangiftes van [benadeelde] behandeld door een meervoudige strafkamer van de rechtbank Utrecht. Verdachte is op 17 maart 2010 door die rechtbank veroordeeld voor de belaging van [benadeelde], waarbij aan het voorwaardelijk gedeelte van de straf als bijzondere voorwaarde is verbonden dat verdachte op geen enkele wijze contact mag leggen met [benadeelde], zijn ouders of broer, middelijk of onmiddellijk. Dit vonnis is nog niet onherroepelijk.
Bewijsoverwegingen
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de feitelijke handelingen die ten laste zijn gelegd zijn bewezen. Verdachte bleef contact met [benadeelde] zoeken, ondanks de behandeling op 3 maart 2010 van drie eerdere aangiftes van die [benadeelde] van belaging en het vonnis van 17 maart 2010 waarbij verdachte is veroordeeld en er tevens een contactverbod is opgelegd. Gelet op de frequentie van de e-mail berichten en andere contacten en de hardnekkigheid waarmee verdachte [benadeelde] tegen zijn wil dwong tot dat contact, is er sprake van een wederrechtelijke, stelselmatige en opzettelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van die [benadeelde]. Door zo te handelen heeft verdachte [benadeelde] belaagd.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Op tijdstippen in de periode van 03 maart 2010 tot en met 30 maart 2010 te [plaatsnaam], in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [benadeelde], met het oogmerk die [benadeelde] te dwingen iets te doen, niet de doen en te dulden, immers heeft verdachte
- zes (6) e-mailberichten gestuurd aan genoemde [benadeelde] en
- naar die [benadeelde] gebeld en
- drie sms-berichten verzonden aan genoemde [benadeelde] en
- een brief aan genoemde [benadeelde] geschreven en genoemde brief vervolgens aan genoemde [benadeelde] verzonden en
- bij genoemde [benadeelde] voor de woning gestaan en
- op straat naar zijn auto gerend en op het raam getikt en
- de ouders van genoemde [benadeelde] gebeld,
terwijl voor de periode van 3 maart 2010 tot 17 maart 2010 van belang is dat op 3 maart 2010 in aanwezigheid van verdachte drie eerdere aangiftes van voornoemde [benadeelde] zijn behandeld door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Utrecht en
voor de periode van 17 tot en met 30 maart 2010 van belang is dat zij bij vonnis van 17 maart 2010 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Utrecht was veroordeeld voor stalking/belaging (artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht) van genoemde [benadeelde], waarbij de rechtbank als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel een contactverbod heeft opgelegd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Belaging
5.2 De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van de rapportage pro justitia van 8 september 2010 van het Nederlands Instituut voor forensische psychiatrie en psychologie, locatie Pieter Baan Centrum. In dit rapport wordt – onder meer – het volgende geconstateerd.
Betrokkene is een hooggemiddeld intelligente, 34-jarige vrouw, bij wie sprake is van schizofrenie van het ongedifferentieerde type. Deze diagnose kon op grond van gespreksindrukken, de observaties van de groepsleiding, het milieurapport en de beschikbare informatie worden gesteld, ondanks dat betrokkene haar medewerking aan het onderzoek deels heeft geweigerd. De schizofrenie uit zich bij betrokkene door het bestaan van een waan met erotomane kleur (waarin zij het slachtoffer in onderhavige zaak betrekt), paranoïde en hypochondere gedachten. Daarnaast wordt de diagnose ondersteund door de aanwezigheid van grimasseren, stereotiepe bewegingen, concretismen en bizar en oninvoelbaar gedrag. Voorts is er sprake van het voor schizofrenie kenmerkende gevoel ‘open te liggen’, waarbij de grenzen tussen zichzelf en anderen als afwezig wordt ervaren, hetgeen een psychotische fusie-angst geeft. Er is premorbide mogelijk sprake van een kwetsbare persoonlijkheidsstructuur, gelet op haar onvoorspelbare gedrag en het gegeven dat zij nogal op zichzelf was (dit laatste mogelijk ter bescherming tegen prikkels of ter voorkoming van stress). Er is vanaf 2000 sprake van een duidelijk psychisch afglijden, passend bij de schizofrene ontwikkeling en leidend tot disfunctioneren. In 2009 verslechterde haar psychische toestand en nam het vreemde gedrag (knipperen met ogen, wegmasseren van de “tumor” onder haar oog) nog verder toe. Omstreeks deze periode lijkt de waan met erotomane kleur zich te hebben ontwikkeld. Gelet op het beloop van het ziektebeeld en de symptomatologie kan thans worden gesproken van schizofrenie van het ongedifferentieerde type. Ten tijde van het tenlastegelegde was deze ziekelijke stoornis aanwezig.
Door de oncorrigeerbare overtuiging (zonder probleembesef, zonder ziekte-inzicht) is er sprake van een gestoord vermogen tot empathie en het zich kunnen verplaatsten in de zienswijze van de ander.
Betrokkene heeft de waan (oncorrigeerbare opvatting, dwaling) dat zij en het slachtoffer in de onderhavige strafzaak in de toekomst hun relatie kunnen voortzetten wanneer zij daarin niet langer door politie en justitie gedwarsboomd zullen worden. Zij zal om deze reden steeds contact met hem blijven zoeken, zoals ook tijdens de observatieperiode al gebleken is. Gedurende haar verblijf in het PBC is duidelijk geworden dat betrokkene graag een gezin wil hebben en kinderen. Gelet op haar leeftijd zouden de thema’s relatie, kinderwens, mogelijk onvervuld blijvende kinderwens, wellicht ook in de context van het besef van haar zus die wel kinderen heeft, relevante actuele thema’s in het denken van betrokkene kunnen zijn gelet op enkele opmerkelijke gedragingen op de afdeling, zoals toen zij eenmaal een groepsleidster over de buik heeft geaaid en zij de onderzoekend psycholoog over zijn buik heeft geaaid en hem vervolgens in zijn maag heeft gestompt.
Gezien het bovenstaand beschreven ziektebeeld dat floride aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde (indien bewezen) en dat als motief voor haar gedrag diende terwijl er in geen enkele mate sprake was van ziektebesef – laat staan ziekte-inzicht – waardoor betrokkene in staat zou zijn geweest het ongeoorloofde van haar gedrag in te zien en haar handelwijze daarop aan te passen, adviseert het onderzoekend team betrokkene voor het haar ten laste gelegde feit volledig ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
Het herhalingsrisico op een soortgelijk delict als het tenlastegelegde wordt door het onderzoekend team ingeschat als hoog. De ziekte schizofrenie is – gezien het actuele beloop – zeer waarschijnlijk chronisch, waarbij bovendien nogmaals zij vermeld dat betrokkene amper ziektebesef en geen enkel ziekte-inzicht heeft. Zij heeft bovendien een afkeer van de psychiatrie, waardoor niet te verwachten is dat zij zichzelf op eigen initiatief, of vrijwillig onder behandeling zal laten stellen.
Omdat schizofrenie in het geval van betrokkene zeer waarschijnlijk een chronisch verlopend en in ieder geval medicamenteus een moeilijk te behandelen proces is, waarbij verdere verslechtering – mede gezien het beloop tot dusver – dus zeker ook niet uit te sluiten is, is het onvoorspelbaar hoe eventuele risico’s met betrekking tot agressie naar zichzelf of anderen zich zullen ontwikkelen. Agressieve impulsdoorbraken in de toekomst als vorm van gedrags- en gevaarsescalatie zijn dan ook zeker niet uit te sluiten.
Wij adviseren betrokkene te laten opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis op basis van artikel 37 Wetboek van Strafrecht. Hoewel erotomane wanen in het algemeen moeilijk medicamenteus beïnvloedbaar zijn, is effectieve behandeling niet geheel uitgesloten en thans zelf aangewezen nu betrokkene hiervoor nooit eerder klinisch behandeld is geweest. Met antipsychotische (zo nodig als motiverende technieken mochten falen: dwang)medicatie is in elk geval de verwachting dat de ‘actieve’ psychose enigszins zal verbleken, waardoor niet zozeer het denkbeeld op zich maar toch wel de verdere uitdijing ervan in zichzelf bevestigende (psychotische ) ervaringen verder beperkt zal blijven en het herhalingsrisico zal afnemen. Gezien de ernst en de duur van de problematiek is de verwachting niet per se dat de psychose binnen een jaar in remissie is. Wel kan gedurende de opname een begin worden gemaakt met de behandeling en kan tijdig een passend vervolgtraject worden uitgezet, waarbij na opname in strafrechtelijk kader wellicht nog een maatregel in een civielrechtelijk kader geëntameerd zal kunnen worden.
De rechtbank neemt de conclusie uit het rapport van het Pieter Baan Centrum over en maakt deze tot de hare.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van 1 jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat in het rapport van het Pieter Baan Centrum naar een bepaald standpunt toegeredeneerd wordt. Er wordt veel gesproken over mogelijkheden, maar er is op geen enkel moment een harde conclusie. Verdachte heeft niet meegewerkt aan het onderzoek, zodat de conclusie te kort door de bocht is.
Bovendien betreft het hier geen zeer ernstige feiten, waarbij de vraag kan worden gesteld of het strafrecht in zo’n geval een oplossing kan en moet bieden. Er is bij verdachte geen sprake van maatschappelijke teloorgang. De plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis lost niets op want verdachte weigert medicatie en alleen de stomp in de maag van de psycholoog rechtvaardigt nog niet het toedienen van dwangmedicatie. Bovendien was de stomp in de maag geen uiting van agressie. Indien de stomp in de maag door de rechtbank wordt gebruikt bij de afwegingen, verzoekt de verdediging om aanhouding c.q. heropening van de zaak om de psycholoog hierover te horen. De verdediging is van mening dat verdachte ontslagen dient te worden van rechtvervolging en in vrijheid dient te worden gesteld.
De raadsman heeft bij pleidooi – wederom, evenals eerder ter terechtzitting – gevraagd om aanhouding c.q. heropening van de zaak, teneinde verdachte in de gelegenheid te stellen bij de behandeling aanwezig te zijn. Hij is van mening dat het noodzakelijk is dat de rechtbank zich een beeld van verdachte in persoon kan vormen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het stalken van [benadeelde] door hem te benaderen via e-mails, telefoontjes (ook de ouders van [benadeelde]), sms-jes en bezoeken aan zijn woning.
[benadeelde] heeft meerdere malen aan verdachte aangegeven dat hij op geen enkele manier contact met haar wilde. Bovendien is op 3 maart 2010 een eerdere strafzaak behandeld en is verdachte op 17 maart 2010 veroordeeld voor de belaging van [benadeelde] in de periode daaraan voorafgaand, waarbij aan het voorwaardelijk opgelegde deel van de straf de bijzondere voorwaarde is gekoppeld dat zij geen contact met [benadeelde] of zijn familie mocht hebben. Verdachte heeft zich daaraan niets gelegen laten liggen en zich gefocust op het tot stand brengen van een relatie met [benadeelde] zonder in te zien dat haar gedrag niet alleen een averechtse werking had, maar ook de privacy van [benadeelde] ernstig heeft aangetast. [benadeelde] is bij voortduring geconfronteerd met verdachte. Dit heeft bij hem gevoelens van onrust gegeven. Dit blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring waarin hij aangeeft dat hij niets met de verdachte wil, dat hij wil dat ze uit zijn leven gaat en hem met rust laat. Door haar gedrag voelde hij zich niet meer op zijn gemak. Van nature is hij een rustig en behoorlijk nuchter persoon. Nadat verdachte weer vrij was in maart, keek hij eerst goed rond als hij zijn woning verliet. Als hij haar zag, liep hij eerst een blokje om in de hoop dat zij dan weg zou zijn. Als hij in zijn auto zat, deed hij de portieren op slot, zodat ze niet ergens onverwacht zou kunnen instappen. Hij kon zijn eigen leven niet geheel leiden zoals hij dat wilde en dat vond hij vervelend. De verdachte viel ook zijn familie lastig en dat was niet leuk. Ook kwam ze naar zijn werk en belde ze daar naartoe. De buren merkten haar op en gingen vragen stellen. Hij vond dat erg gênant en schaamde zich ervoor dat hem dit overkwam. Hij vindt het irritant dat hij geen controle heeft over dit stukje van zijn leven. Hij wil geen contact met de verdachte en wil niet meer om zich heen hoeven kijken als hij weet dat ze weer vrij is. Hij wil gewoon dat het stopt, zodat hij zijn leven weer gewoon kan leven zoals hij dat wil.
Wat betreft de persoon heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- een omtrent verdachte opgemaakt pro justitia rapportage van 8 september 2010, als genoemd onder 5.2, onder meer inhoudende het advies om verdachte ontoerekeningsvatbaar te achten en op grond van artikel 37 Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis te plaatsen voor de duur van één jaar;
De rechtbank stelt vast dat voor de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37 Wetboek van Strafrecht is vereist dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of een ziekelijke stoornis van de geestvermogens waardoor het feit niet aan verdachte kan worden toegerekend. Dit is de conclusie van het Pieter Baan Centrum, zoals blijkt uit de pro justitia rapportage van 8 september 2010. Deze conclusie heeft de rechtbank overgenomen.
Daarnaast dient de verdachte gevaarlijk te zijn voor zichzelf, voor anderen, of voor de algemene veiligheid van personen of goederen. Hierbij hoeft geen sprake te zijn van direct fysiek gevaar.
De rechtbank kan op basis van de beschikbare informatie niet vaststellen of er op dit moment sprake is van een acuut gevaar voor verdachte zelf, alhoewel er naar het oordeel van de rechtbank wel sterke aanwijzingen zijn voor een maatschappelijke teloorgang van verdachte, wanneer er geen behandeling plaats zal vinden. Voor de beoordeling van het gevaar voor anderen spelen ook de persoonlijke levenssfeer, de geestelijke gezondheid en het welzijn van anderen een belangrijke rol. Het gevaar dat verdachte een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer maakt en zal blijven maken is dermate hoog, dat er sprake is van gevaar voor anderen. De rechtbank betrekt in haar overwegingen omtrent de gevaarzetting niet specifiek de stomp in de maag van de psycholoog zoals is voorgevallen in het Pieter Baan Centrum zodat de rechtbank niet toekomt aan het (subsidiaire) verzoek tot heropening.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen feit, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat verdachte ontoerekeningsvatbaar geacht dient te worden en daarom dient te worden ontslagen van rechtsvervolging met betrekking tot het bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal gelasten dat verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst voor de duur van 1 jaar. Gelet op de oplegging van deze maatregel, wijst de rechtbank het verzoek tot onmiddellijke invrijheidstelling af.
De rechtbank is van oordeel dat het niet noodzakelijk is om de zaak te heropenen om verdachte in de gelegenheid te stellen bij de behandeling aanwezig te zijn. Verdachte heeft een afstandsverklaring ondertekend en is daarom niet aangevoerd vanuit de penitentiaire inrichting. Er zijn geen aanwijzingen dat het doen van afstand door verdachte vanuit enig ziektebeeld zou zijn veroorzaakt. Het staat haar vrij om af te zien van het bijwonen van de behandeling van haar strafzaak ter terechtzitting. Dit geldt temeer nu in het rapport van het Pieter Baan Centrum expliciet is verwoord dat verdachte in staat is de beschuldiging tegen haar te begrijpen, zij zich terdege beseft dat de rechtbank een beslissing moet nemen over die beschuldiging en dat haar verklaringen bij de politie en ter terechtzitting invloed kunnen hebben op die beslissing. Er zijn naar het oordeel van de rechtbank geen zodanig bijzondere omstandigheden dat de zaak moet worden aangehouden om haar alsnog in de gelegenheid te stellen bij de behandeling aanwezig te zijn.
Het argument van de raadsman dat de rechtbank zich zelf een beeld dient te vormen van verdachte alvorens vonnis te wijzen, leidt niet tot een ander oordeel. Uit het rapport van het Pieter Baan Centrum komt duidelijk naar voren dat (het gedrag van) verdachte volledig wordt bepaald door de wanen die het ziektebeeld bij haar veroorzaken. De rechtbank bezit geen specifieke deskundigheid op het gebied van de psychiatrie. De waarneming van (het gedrag van) verdachte door de rechtbank heeft, gelet op haar persoonlijkheidsproblematiek, dan ook geen toegevoegde waarde.
Het verzoek van de raadsman wordt afgewezen.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 500,00.
De rechtbank acht de vordering niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Hij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 37, 285b van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Belaging
- verklaart verdachte niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mr. P. Wagenmakers en mr. Y.A.T. Kruijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.E. Braam-van Toll, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 september 2010.
mr. Y.A.T. Kruijer is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.