ECLI:NL:RBUTR:2010:BO1665

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
20 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
236059 / HA ZA 07-1650
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van overdracht van onverdeeld eigendom in het kader van faillissement

In deze zaak vorderde de curator, mr. Marcel Windt, de vernietiging van de overdracht van een onverdeeld eigendom van een recreatiewoning door gedaagde sub 1 aan gedaagde sub 2. Gedaagde sub 1 was op huwelijkse voorwaarden gehuwd en had als bestuurder van twee vennootschappen, die failliet waren gegaan, zijn onverdeelde helft van de recreatiewoning overgedragen aan zijn echtgenote. De rechtbank Rotterdam had gedaagde sub 1 eerder aansprakelijk verklaard voor 50% van de schulden van de vennootschappen. De curator stelde dat de overdracht op grond van artikel 2:248 lid 9 BW juncto artikel 3:51 BW vernietigbaar was, omdat deze als een onverplichte rechtshandeling werd beschouwd. Gedaagden voerden aan dat de curator geen belang had bij de vernietiging, omdat de recreatiewoning een geringe waarde vertegenwoordigde en onverkoopbaar zou zijn. Dit verweer werd door de rechtbank verworpen, omdat de curator belang had bij het behoud van het vermogen van gedaagde sub 1. De rechtbank oordeelde dat de overdracht niet ter voldoening van schulden had plaatsgevonden, maar om niet, en dat gedaagde sub 2 baat had bij de overdracht. De rechtbank concludeerde dat de overdracht vernietigbaar was en wees de vordering van de curator toe. Tevens werden gedaagden veroordeeld in de proceskosten en de beslagkosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 236059 / HA ZA 07-1650
Vonnis van 20 oktober 2010
in de zaak van
MR. MARCEL WINDT,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van Scheeps- en constructieschilders-bedrijf Schalekamp B.V. en in het faillissement van Vogel Holding B.V.,
wonende te Rotterdam,
eiser,
advocaat mr. J.M. van Noort te Utrecht,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
2. [gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. drs. E.H. Bakker te Utrecht.
Partijen zullen hierna Windt q.q. (eiser), [gedaagden] (gedaagden), [gedaagde sub 1] (gedaagde sub 1) en [gedaagde sub 2] (gedaagde sub 2) genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 oktober 2007
- het proces-verbaal van comparitie van 28 maart 2008
- de akte houdende overlegging producties van Windt q.q.
- de akte na comparitie van [gedaagden].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn sinds [1966] op huwelijkse voorwaarden gehuwd.
2.2. [gedaagde sub 1] is vanaf 1 juni 1990 enig bestuurder van de besloten vennootschap Vogel Holding B.V. (hierna: Vogel) en vanaf 1 januari 1991 enig bestuurder van Scheeps- en constructieschildersbedrijf Schalekamp B.V. (hierna: Schalekamp).
2.3. Schalekamp is op 23 november 1999 en Vogel is op 16 februari 2000 in staat van faillissement verklaard. In beide faillissementen is Windt q.q. aangesteld als curator.
2.4. Bij geregistreerde akte van 10 december 2002 heeft [gedaagde sub 1] aan [gedaagde sub 2] verklaard dat hij wegens op 12 december 2000 aan hem ter leen verstrekte gelden een bedrag van EUR 223.551,68 aan [gedaagde sub 2] verschuldigd is.
2.5. Windt q.q. heeft in zijn hoedanigheid van curator van Schalekamp bij dagvaarding van 27 januari 2005 een procedure tegen [gedaagde sub 1] aanhangig gemaakt bij de rechtbank Rotterdam en in zijn hoedanigheid van curator van Vogel bij dagvaarding van 6 april 2005 een procedure tegen [gedaagde sub 1] bij de rechtbank Dordrecht. In beide procedures vordert Windt q.q. primair kort gezegd onder meer een verklaring voor recht dat [gedaagde sub 1] zijn taak als bestuurder kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld in de zin van artikel 2:248 BW en dat die onbehoorlijke taakvervulling mede tot het faillissement van Vogel respectievelijk van Schalekamp heeft geleid. De procedures zijn op 27 juli 2005 op de rol van de rechtbank Rotterdam gevoegd.
2.6. [gedaagde sub 1] heeft op 9 maart 2006 zijn onverdeelde helft van:
“a. de recreatiewoning met ondergrond, tuin en erf, plaatselijk bekend [adres], bekend ten kadaster gemeente [kadastrale aanduiding], groot twaalf are twee en zeventig centiare;
b. het een/vijf en dertigste aandeel in de gemeenschap (mandelige zaak), uitmakende het stelsel van waterwegen, beschoeiingen, met uitzondering van de beschoeiing behorende tot de kavels 1 tot en met 35, trailerhelling, steenstortbeschoeiing, groenvoorziening, wegen, CAI-net, CAI ontvangststation, antennemast, en schotelantenne, lichtnet en rioleringsnet, alsmede een stukje grond gelegen op de westelijke dam, in het plan “[plan]” te [plaats], bekend ten kadaster gemeente [kadastrale aanduiding];
respectievelijk groot drie hectare vierenzestig are tachtig centiare, zestien are vierenzestig centiare en vijftig centiare;”
(hierna: het registergoed) aan [gedaagde sub 2] in eigendom overgedragen (hierna ook: de overdracht).
2.7. In de in dat kader opgemaakte notariële akte (hierna: de verdelingsakte) wordt vermeld dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] “bij deze akte in het kader van het herschikken van hun beleggingen wensen over te gaan tot verdeling van het registergoed” en dat het registergoed in de verdeling wordt betrokken voor een waarde van EUR 840.000,00.
2.8. De rechtbank Rotterdam heeft in beide hiervoor genoemde procedures op 4 augustus 2010 vonnis gewezen en de primair gevorderde verklaring voor recht gegeven.
3. Het geschil
3.1. Windt q.q. vordert de overdracht door [gedaagde sub 1] van de onverdeelde helft in het registergoed aan [gedaagde sub 2] te vernietigen op grond van art. 2:248 lid 9 BW juncto art. 3:51 BW, vermeerderd met kosten.
3.2. [gedaagden] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [gedaagden] stelt dat Windt q.q. geen belang heeft bij de vernietiging van de overdracht, omdat volgens [gedaagden] het eigendomsaandeel in het registergoed onverkoopbaar is en bovendien een geringe waarde vertegenwoordigt.
4.2. De rechtbank verwerpt deze stelling. Ingevolge de hiervoor genoemde uitspraken van de rechtbank Rotterdam is [gedaagde sub 1] aansprakelijk voor 50% van de schulden van Vogel en Schalekamp. Windt q.q. heeft er in dat kader belang bij dat geen bestanddelen aan het vermogen van [gedaagde sub 1] worden onttrokken. Dat het eigendomsaandeel in het registergoed onverkoopbaar zou zijn, heeft [gedaagden] niet nader onderbouwd. De rechtbank merkt daarbij op dat zonder toelichting, die niet gegeven is, niet valt in te zien waarom bijvoorbeeld verkoop van dat aandeel tegen een (aanzienlijk) lagere prijs dan de marktwaarde niet mogelijk zou zijn. Dat die marktwaarde niet de moeite waard zou zijn, zoals [gedaagden] suggereert, is niet gebleken. De rechtbank merkt in dat verband op dat blijkens de verdelingsakte de waarde van het registergoed in 2006 nog EUR 840.000,00 was, zodat ervan uitgegaan moet worden dat die waarde ook thans in ieder geval nog substantieel is.
4.3. [gedaagden] stelt dat geen sprake is van een onverplichte rechtshandeling in de zin van art. 2:248 lid 9 BW. Volgens [gedaagden] heeft [gedaagde sub 1] zijn onverdeelde helft in het registergoed aan [gedaagde sub 2] overgedragen ter voldoening van diverse schulden aan haar.
4.4. De rechtbank verwerpt deze stelling. In de verdelingsakte wordt als reden voor de overdracht genoemd herschikking van de beleggingen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. Zonder toelichting, die niet gegeven is, valt niet in te zien dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], zoals [gedaagde sub 1] ter gelegenheid van de comparitie in dit kader heeft verklaard, zich in 2006 tot de notaris hebben gewend met het verzoek zorg te dragen voor de overdracht in verband met de schulden van [gedaagde sub 1] aan [gedaagde sub 2], dat de notaris vervolgens een verdelingsakte heeft opgemaakt waarin met geen woord over schulden wordt gerept, maar een totaal andere reden, namelijk herschikking van beleggingen, wordt vermeld en dat daarna [gedaagden] noch de notaris dit heeft opgemerkt. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat de overdracht niet heeft plaatsgevonden ter voldoening van schulden.
4.5. [gedaagden] heeft, daargelaten zijn hierboven verworpen stelling dat schulden van [gedaagde sub 1] tegenover de overdracht van zijn onverdeelde helft in het registergoed stonden, niet duidelijk gemaakt wat [gedaagde sub 2] tegenover de overdracht stelde. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [gedaagde sub 1] zijn onverdeelde helft in het registergoed om niet aan [gedaagde sub 2] overdroeg. Het had in de gegeven omstandigheden op de weg van [gedaagden] gelegen om op dit punt duidelijkheid te verschaffen. De conclusie is dan ook dat, omdat de overdracht om niet plaatsvond, sprake is van een onverplicht verrichte rechtshandeling in de zin van art. 2:248 lid 9 BW.
4.6. De rechtbank merkt bij het voorgaande nog het volgende op. [gedaagden] geeft met de stelling dat de overdracht plaatsvond ter voldoening van diverse schulden geen antwoord op de vraag of [gedaagde sub 1] daartoe verplicht was. Dat had, omdat de verdelingsakte geen enkele duidelijkheid verschaft, wel op de weg van [gedaagden] gelegen. Het enkele feit dat schulden zouden bestaan schept, ook als de schulden opeisbaar zouden zijn, immers nog geen verplichting voor de schuldenaar om een eigendomsdeel in een registergoed over te dragen. Ook om deze reden is sprake van een onverplicht verrichte rechtshandeling in de zin van art. 2:248 lid 9 BW.
4.7. De overdracht vond plaats geruime tijd nadat de tegen [gedaagde sub 1] gevoerde civiele procedures waren geëntameerd die tot de uitspraken van 4 augustus 2010 van de rechtbank Rotterdam hebben geleid. Uit dat feit en uit het feit dat de overdracht om niet plaatsvond, volgt naar het oordeel van de rechtbank al dat, anders dan [gedaagden] stelt, aannemelijk is dat [gedaagde sub 1] de overdracht geheel of nagenoeg geheel met het oogmerk van vermindering van verhaal op hem heeft verricht.
4.8. De rechtbank verwerpt het beroep van [gedaagde sub 2] op art. 3:45 lid 5 BW. [gedaagde sub 2] heeft het eigendomsaandeel in het registergoed om niet van [gedaagde sub 1] verkregen. Gelet daarop dient [gedaagde sub 2] voor een geslaagd beroep op voormeld artikellid aan te tonen dat zij niet ten gevolge van de overdracht gebaat is. [gedaagde sub 2] heeft dat niet aangetoond. Door de overdracht is het vermogen van [gedaagde sub 2] toegenomen met de waarde van het van [gedaagde sub 1] verkregen eigendomsaandeel in het registergoed. [gedaagde sub 2] heeft daarom baat gehad bij de overdracht. Ook overigens is het gezien de omstandigheden en het tijdstip van de overdracht van het eigendomsaandeel in het registergoed niet aannemelijk dat [gedaagde sub 2] als echtgenote van [gedaagde sub 1] dat aandeel te goeder trouw in de zin van art. 3:45 lid 5 BW heeft verkregen. Met andere woorden, ook indien ervan uit zou moeten worden gegaan dat [gedaagde sub 2] een tegenprestatie aan [gedaagde sub 1] leverde, dan nog is er voor eerbiediging van haar rechten op het aan haar overgedragen eigendomsaandeel in het registergoed geen grondslag.
4.9. Uit het voorgaande volgt dat de vordering tot vernietiging van de overdracht toewijsbaar is.
4.10. Windt q.q. vordert [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden begroot op EUR 261,76 voor verschotten en EUR 452,00 voor salaris advocaat (1 rekest x EUR 452,00).
4.11. [gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Windt q.q. worden begroot op:
- dagvaarding EUR 70,85
- vast recht 251,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.225,85
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. vernietigt de overdracht door [gedaagde sub 1] van de onverdeelde helft van het registergoed aan zijn echtgenote [gedaagde sub 2] op grond van art. 2:248 lid 9 BW juncto art. 3:51 BW,
5.2. veroordeelt [gedaagden] in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 713,76,
5.3. veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van Windt q.q. tot op heden begroot op EUR 1.225,85,
5.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2010.?