Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 279172 / HA ZA 10-3
Vonnis van 20 oktober 2010
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. M.O. Klaassen te Amsterdam,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. M. de Vries te Naarden.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 12 mei 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 13 september 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser], [gedaagde] en [A] hebben bij akte van 22 december 1989 de onderlinge levensverzekeringsmaatschappij [maatschappij] (hierna: [maatschappij]) opgericht, waarbij een ieder van de oprichters tot bestuurslid werd benoemd. De oprichters hebben ieder voor zich als verzekerde een lijfrenteovereenkomst met [maatschappij] gesloten, in welk kader bedragen werden gestort die (grotendeels) werden belegd.
2.2. In 1995 heeft Mocomar Vastgoed B.V. (hierna: Mocomar), van welke vennootschap [eiser] en [gedaagde] ieder (indirect) voor 50% aandeelhouder zijn en [gedaagde] de bestuurder is, een vakantiehuis in Frankrijk gekocht (hierna: het vakantiehuis). [maatschappij] heeft in dat kader in 1996 een lening aan Mocomar verstrekt (hierna: de lening).
2.3. [A] is op enig moment uit [maatschappij] getreden, waarna [eiser] en [gedaagde] samen [maatschappij] hebben voortgezet en gezamenlijk het bestuur daarvan vormden.
2.4. [eiser] en [gedaagde] zijn in of omstreeks het jaar 2000 gebrouilleerd geraakt. [eiser] heeft in de jaren daarna [maatschappij] / [gedaagde] verzocht zijn via [maatschappij] opgebouwde kapitaal bij een andere verzekeraar onder te brengen. Dat is niet gebeurd. Tussen partijen zijn geschillen ontstaan, ook over de hoogte van het opgebouwde kapitaal.
2.5. [gedaagde] heeft bij wijzigingsformulier van 24 november 2008 aan de Kamer van Koophandel meegedeeld dat [eiser] met ingang van 1 januari 2007 als secretaris van (het bestuur van) [maatschappij] was uitgetreden en op de ruimte op het formulier bestemd voor de handtekening van de uittredende functionaris, zijn eigen handtekening gezet. [eiser] is vervolgens uit het handelsregister uitgeschreven.
2.6. [gedaagde] heeft namens [maatschappij] de lening aan Mocomar voor 50% aan hemzelf verkocht en overgedragen en voor 50% aan de op de Nederlandse Antillen gevestigde naamloze vennootschap Doffer N.V. De nominale waarde van de lening bedroeg toen EUR 197.425,00. De (ver)koopprijs van de lening bedroeg EUR 92.100,00.
2.7. [eiser] heeft ten laste van [maatschappij] beslag doen leggen onder een bankinstelling. Door dat beslag is een tegoed aan die bankinstelling van EUR 49.500,00 getroffen. Het tegoed is het enige actief van [maatschappij] dat nog resteert.
2.8. [eiser] heeft bij het Nederlands Arbitrage Instituut te Rotterdam een arbitraal geding aanhangig gemaakt. Bij arbitraal eindvonnis van 10 december 2009 heeft de arbiter voor recht vastgesteld dat de hoogte van het door [eiser] via [maatschappij] opgebouwde kapitaal per 23 oktober 2008 EUR 119.403,42 bedraagt en dat dit bedrag binnen veertien dagen na betekening van dat vonnis dient te worden betaald aan een door [eiser] aan te wijzen instelling. Het vonnis is onherroepelijk geworden.
2.9. [eiser] heeft ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag doen leggen op registergoederen.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert na wijziging van eis samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van EUR 86.880,47 aan schadevergoeding in hoofdsom en een nader bij staat op te maken schadevergoeding, een en ander vermeerderd met rente en kosten.
3.2. [gedaagde] voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiser] stelt dat [gedaagde] in zijn hoedanigheid van bestuurder van [maatschappij] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door de lening tegen een veel te laag bedrag te verkopen. Mede hierdoor is [eiser] niet in staat zijn via [maatschappij] opgebouwde kapitaal op [maatschappij] te verhalen. Het door het beslag getroffen tegoed van EUR 49.500,00 is het enige actief van [maatschappij]. Volgens [eiser] heeft hij door het onrechtmatige handelen van [gedaagde] schade geleden tot een bedrag van EUR 86.880,47, zijnde het door de arbiter vastgestelde kapitaal van EUR 119.403,42 plus EUR 16.977,05 aan arbitragekosten minus het door het beslag getroffen tegoed van EUR 49.500,00 dat is uitgewonnen. Die schade dient [gedaagde], aldus [eiser], te vergoeden.
4.2. [gedaagde] betwist deze stelling. Volgens [gedaagde] moest hij de lening verkopen, omdat [eiser] uitkering van zijn opgebouwde kapitaal eiste. De contante waarde waartegen de lening verkocht is, was aanmerkelijk lager dan de nominale waarde, mede doordat de lening eerst in 2016 opeisbaar is. Uit jaarstukken van Mocomar blijkt volgens [gedaagde] dat de lening eerst in 2016 opeisbaar is.
4.3. De rechtbank is van oordeel dat in beginsel uitgegaan moet worden van de nominale waarde van de lening. De rechtbank wijst er hierbij op dat ook de arbiter daarvan is uitgegaan bij de vaststelling van de hoogte van het door [eiser] opgebouwde kapitaal. In hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanknopingspunt gevonden om van dat uitgangspunt af te wijken. Een in de (verre) toekomst gelegen datum van opeisbaarheid kan de verkoopwaarde van een lening weliswaar in negatieve zin beïnvloeden, maar [gedaagde] heeft zijn stelling dat de lening eerst in 2016 opeisbaar is, onvoldoende onderbouwd. Het enkele feit dat in de door [gedaagde] opgestelde jaarstukken van Mocomar staat vermeld dat de looptijd van de lening 20 jaar bedraagt, zoals [gedaagde] in dit kader heeft aangevoerd, betekent niet zonder meer dat de lening, die in 1996 verstrekt is, eerst in 2016 opeisbaar is. Die vermelding behoeft niet te betekenen dat de lening niet eerder opeisbaar is dan wel kan worden gemaakt en kan, zoals [eiser] ook heeft gesteld, (bijvoorbeeld) een louter fiscale reden hebben.
4.4. Verder valt zonder toelichting, die niet gegeven is, niet in te zien, waarom [gedaagde] lange tijd geleden, namelijk ten tijde van het verstrekken van de lening in 1996, al heeft besloten om het vakantiehuis en de in verband daarmee verstrekte lening tot twee jaar na het bereiken van zijn pensioengerechtigde leeftijd te houden, zoals hij in dit verband nog heeft aangevoerd. [gedaagde] heeft niet duidelijk gemaakt waarom hij daartoe besloten zou hebben. Dat had in de gegeven omstandigheden wel op zijn weg gelegen. De rechtbank merkt daarbij op dat [eiser] ook aandeelhouder is van Mocomar en gerechtigd is tot gebruik van het vakantiehuis, zodat bij een besluit over de termijn waarop het vakantiehuis (en de lening) zou(den) worden aangehouden ook zijn wensen zouden zijn betrokken. [gedaagde] heeft daarover echter niets gesteld.
4.5. Ook is niet gebleken van andere risico’s die een drukkend effect zouden kunnen hebben op de verkoopwaarde van de lening. De rechtbank overweegt hierbij dat [gedaagde] zelf heeft gesteld dat de reële waarde van het vakantiehuis, naar de rechtbank begrijpt het enige actief van Mocomar, “rond het bedrag van de lening van [maatschappij]” ligt. Ook uit dat oogpunt valt daarom zonder toelichting, die niet gegeven is, niet te in te zien waarom de lening tegen een lagere verkoopprijs verkocht zou moeten worden. Mocomar heeft immers voldoende activa tegenover de (nominale) waarde van de lening. Ook vormt Mocomar als zodanig geen risicofactor, althans dat is niet gebleken. De rechtbank merkt hierbij op dat de [gedaagde] zèlf bestuurder (en met [eiser] aandeelhouder) van Mocomar is.
4.6. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat [gedaagde], in zijn hoedanigheid van bestuurder van [maatschappij], onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. [gedaagde] heeft de lening verkocht aan zichzelf en aan de op de Nederlandse Antillen gevestigde naamloze vennootschap Doffer N.V. - over welke vennootschap [gedaagde] ter gelegenheid van de comparitie overigens desgevraagd nauwelijks informatie heeft kunnen dan wel willen verschaffen - tegen een veel lager bedrag dan de waarde daarvan, namelijk tegen EUR 92.100,00, terwijl de (nominale) waarde van de lening EUR 197.425,00 bedraagt. [gedaagde] heeft, zoals uit het voorgaande volgt, daarvoor geen deugdelijke verklaring gegeven. Door de lage verkoopprijs heeft [gedaagde] [eiser] als schuldeiser van [maatschappij] in aanmerkelijke mate benadeeld. [maatschappij] is immers niet meer in staat een groot deel van het door [eiser] opgebouwde kapitaal aan hem uit te keren.
4.7. [gedaagde] had verder [eiser], gelet op de specifieke omstandigheden van het geval en met name zijn grote belang bij de verkoopprijs van de lening, in ieder geval om redenen van zorgvuldigheid moeten betrekken bij de voorgenomen verkoop van de lening tegen een veel lagere waarde. Door dit niet te doen en toch tot die verkoop over te gaan heeft [gedaagde] als bestuurder van [maatschappij] ook in dat opzicht onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld. De rechtbank laat daarbij in het midden of [eiser] nog steeds als bestuurder van [maatschappij] beschouwd kan worden en, zo ja, of hij uit dien hoofde bij de verkoop van de lening betrokken had dienen te worden.
4.8. Voormeld onrechtmatig handelen van [gedaagde] dient voor zijn rekening te komen. [gedaagde] dient daarom de door [eiser] geleden schade ten gevolge van dat handelen te vergoeden. Die schade bestaat uit twee componenten. De eerste component is gelijk aan de helft van het verschil tussen de verkoopprijs van de lening ad EUR 92.100,00 en de nominale waarde van de lening ad EUR 197.425,00, derhalve EUR 52.662,50. De gevorderde hoofdsom is tot dit bedrag toewijsbaar. De rechtbank merkt daarbij op dat tussen partijen vaststaat dat zij ieder de helft van het bedrag van de lening hebben ingebracht.
4.9. De tweede component bestaat uit vergoeding van schade doordat het pensioen van [eiser], waarvoor het bedrag van EUR 52.662,50 afgestort dient te worden bij een (andere) verzekeraar, later dan op 23 oktober 2008 ingaat. [eiser] heeft in dit verband onbetwist gesteld dat de marktrente waartegen de pensioenvoorziening wordt berekend, sedertdien in aanzienlijke mate gedaald is. De rechtbank acht daarom vergoeding van deze schade, die het gevolg is van de schadecomponent van EUR 52.662,50, ook toewijsbaar, nader op te maken bij staat, zoals in het dictum nader is omschreven. De rechtbank merkt hierbij op dat voor zover [eiser] betoogt dat bij de berekening van deze schadecomponent moet worden uitgegaan van een af te storten bedrag dat hoger is dan EUR 52.662,50, hij dit onvoldoende onderbouwd heeft.
4.10. De rechtbank verwerpt de stelling van [eiser] dat [gedaagde] in zijn hoedanigheid van bestuurder van Mocomar onrechtmatig heeft gehandeld door niet mee te werken aan de verkoop van het vakantiehuis. [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd waarom [gedaagde] gehouden zou zijn aan verkoop van het vakantiehuis mee te werken. Het enkele feit dat [maatschappij] te weinig verhaal biedt, brengt die verplichting niet mee.
4.11. De vordering tot betaling van schadevergoeding, nader op te maken bij staat, terzake van door [eiser] gemaakte juridische kosten die niet in het kader van de arbitrage of deze procedure voor vergoeding in aanmerking komen, wijst de rechtbank bij gebreke van een adequate onderbouwing af.
4.12. Omdat partijen over en weer in het (on)gelijk gesteld zijn, zullen de proceskosten, met uitzondering van de beslagkosten, worden gecompenseerd. De beslagkosten zijn gelet op het bepaalde in art. 706 Rv toewijsbaar en worden begroot op EUR 483,18 voor verschotten en EUR 894,00 voor salaris advocaat.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 52.662,50 (tweeënvijftigduizend zeshonderdtweeënzestig euro en vijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over het toegewezen bedrag vanaf 23 oktober 2008 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te vergoeden de schade, nader op te maken bij staat, die [eiser] lijdt ten gevolge van het feit dat voormeld bedrag van EUR 52.662,50 niet op 23 oktober 2008 is afgestort bij een door hem aan te wijzen instelling, maar eerst zal kunnen worden afgestort op het moment dat voormeld bedrag door [gedaagde] aan hem zal zijn betaald,
5.3. veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 1.377,18,
5.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. compenseert de overige kosten van deze procedure tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. van Rens en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2010.?