ECLI:NL:RBUTR:2010:BO1757

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
FT-RK 10.855
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot dwangakkoord in schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 21 oktober 2010 uitspraak gedaan in een verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord in het kader van een schuldsanering. De verzoeker, [A], had een verzoekschrift ingediend tot toelating tot de schuldsanering en tot vaststelling van een dwangakkoord, waarbij zij een uitkering van 68% van haar schulden aan haar schuldeisers had aangeboden. De Nederlandse Voorschotbank (DNV) weigerde echter in te stemmen met dit akkoord, omdat zij van mening was dat [A] in redelijkheid in staat zou zijn om haar schulden binnen een jaar volledig te voldoen, gezien het gezamenlijke inkomen van [A] en haar echtgenoot. DNV stelde dat de aangeboden regeling niet in het belang van haar vordering was, omdat de uitkering in het akkoord lager was dan wat zij zou ontvangen in het geval van een wettelijke schuldsanering.

De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de relevante bepalingen in de Faillissementswet, met name artikel 287a, dat bepaalt dat een verzoek tot dwangakkoord alleen kan worden toegewezen als de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming heeft kunnen komen. De rechtbank heeft vastgesteld dat DNV in redelijkheid tot haar weigering kon komen, omdat de aangeboden regeling een lagere uitkering bood dan de wettelijke schuldsanering. Bovendien zou de weigering van DNV de belangen van de overige schuldeisers niet schaden, aangezien zij ook een hogere uitkering zouden kunnen verwachten in het geval van een wettelijke schuldsanering.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van [A] tot vaststelling van het dwangakkoord afgewezen, en aangegeven dat het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling op een afzonderlijke zitting behandeld zal worden. De uitspraak benadrukt het belang van de belangenafweging tussen de schuldeiser en de schuldenaar in het kader van een dwangakkoord.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer: FT-RK 10.855
uitspraakdatum: 21 oktober 2010
dwangakkoord
enkelvoudige kamer
in de zaak van
[A],
geboren [1975] te [geboorteplaats],
wonende [adres], [woonplaats],
hierna: [A],
tegen
DE NEDERLANDSE VOORSCHOTBANK,
Vertegenwoordigd door AGIN GERECHTSDEURWAARDERS,
gevestigd en kantoorhoudende te Bergen op Zoom,
correspondentieadres Postbus 33, 4600 AA Bergen op Zoom,
hierna: DNV.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 31 augustus 2010 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift tot toelating tot de schuldsanering en tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw.) van [A];
- de op 4 oktober 2010 door [A] en de schuldhulpverlener toegezonden stukken ter aanvulling op het verzoekschrift;
- het op 11 oktober 2010 door DNV toegezonden verweerschrift;
- de mondelinge behandeling van genoemd verzoekschrift op 14 oktober 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
2. De feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten.
2.1. [A] is gehuwd in gemeenschap van goederen. De echtgenoot van [A] heeft tegelijkertijd met [A] een gelijkluidend verzoekschrift ingediend.
2.2. [A] heeft op of omstreeks 3 juni 2010 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers. Dit akkoord houdt – samengevat – in: een aanbod van 68% van de schulden tegen finale kwijting, waarbij gedurende 36 maanden alle inkomsten van [A] boven het vrij te laten bedrag maandelijks worden gereserveerd. De gereserveerde bedragen worden jaarlijks uitbetaald aan haar schuldeisers. Reserveringen lager dan € 250,00 per schuldeiser worden na afloop van de schuldbemiddeling uitgekeerd. Van de opgebouwde reserve zal 9% worden ingehouden voor bemiddelingskosten. Uit de op 4 oktober 2010 toegestuurde stukken blijkt dat € 6,00 per maand aan kosten voor financieel beheer wordt ingehouden. Deze inhoudingen zijn niet vermeld in het voorgestelde akkoord.
2.3. De onder 2.2. bedoelde schuldregeling is door alle schuldeisers behalve DNV aanvaard.
2.4. DNV heeft als reden voor het onthouden van haar instemming opgegeven dat [A], gezien de hoogte van het gezamenlijk inkomen van haar en haar echtgenoot, binnen één jaar haar overige schuldeisers kan voldoen. Deze aanname heeft DNV met berekeningen onderbouwd. Zodra de overige schuldeisers zijn voldaan, zou [A] een regeling kunnen treffen voor de vordering van DNV. Uit het op 11 oktober 2010 ingekomen verweerschrift voegt DNV daaraan toe dat gedurende het betreffende jaar de vordering ‘buiten invordering’ zal blijven. Wel wordt de overeengekomen rente bij de schuld opgeteld.
2.5. Uit de bij de aangeboden schuldregeling gevoegde toelichting blijkt dat [A] samen met haar echtgenoot een gezamenlijk inkomen heeft van € 3.091,61. Het vrij te laten bedrag inclusief het te behouden vakantiegeld bedraagt per maand € 1.951,29, zodat onder de huidige omstandigheden maandelijks een bedrag voor betaling aan de schuldeisers beschikbaar is van € 1.140,32. Gedurende 36 maanden kan dus een bedrag worden gespaard van € 41.051,52.
2.6. Bij toelating tot de schuldsaneringsregeling zal [A] samen met haar echtgenoot onder de huidige omstandigheden aan bewindvoerdersalaris verschuldigd zijn: 36 x € 58,91 (inclusief btw) = € 2.120,76.
3. Het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord
3.1. [A] heeft in het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling de rechtbank verzocht DNV te bevelen in te stemmen met de onder 2.2 bedoelde schuldregeling.
3.2. DNV heeft het verzoek schriftelijk bestreden op de onder 2.4 genoemde gronden.
4. De beoordeling van het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord
4.1. In artikel 287a Fw is bepaald dat een verzoek als het onderhavige slechts kan worden toegewezen als DNV in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de door [A] voorgestelde schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van [A] of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
4.2. Het uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van haar vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Het aandeel van de vordering van DNV in de totale schuldenlast van [A] bedraagt 86% . Het belang van DNV is hiermee in beginsel aangenomen. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan het volledige bedrag waar DNV recht op zou hebben bij volledige betaling, is het belang van DNV bij weigering van die regeling een gegeven.
4.3. De rechtbank dient voorts te onderzoeken of door de weigering van DNV de belangen van [A] en de overige schuldeisers worden geschaad en zo ja, of die belangen zwaarder wegen dan het belang van DNV om haar bevoegdheid tot weigering uit te oefenen.
4.4. Allereerst zal bij de beoordeling van de vraag of DNV in redelijkheid tot haar weigering kon komen moeten worden gekeken naar de inhoud van het akkoord. Hierbij wordt door [A] aan DNV een uitkering van € 35.127,09 op haar totale vordering van
€ 52.018,00 voorgehouden. Dit is afgerond 68%, zoals ook vermeld is in de begeleidende brief bij het akkoord. De hoogte van deze uitkering berust kennelijk op een rekenfout. Doordat 9% van de reserveringen worden ingehouden als bemiddelingskosten, alsmede een vast bedrag van € 6,00 per maand, wordt in het minnelijk traject door de schuldhulpverlener € 3.910,64 aan kosten ingehouden. Als dit bedrag wordt afgetrokken van de totale reserveringen van
€ 41.051,52 zoals berekend onder 2.5, dan resteert voor de totale uitdeling aan alle schuldeisers € 37.140,88. Dit is 61% van de totale schuldenlast, en geen 68% zoals in het akkoord voorgehouden. Een uitkering van 61% zou voor DNV inhouden dat op haar vordering
€ 31.948,95 uitgekeerd wordt, en niet zoals het akkoord vermeld € 35.127,09.
4.5. De uitkering bij aanvaarding van het akkoord dient te worden vergeleken met de situatie dat op [A] de schuldsaneringsregeling van toepassing wordt, zoals subsidiair gevorderd. De kosten die in mindering worden gebracht op de reserveringen in de wettelijke schuldsaneringsregeling bedragen € 2.120,58, zoals uiteengezet onder 2.6. De totale uitdeling bedraagt in dat geval € 38.930,94, zijnde 64% van de schuldenlast. De uitkering aan DNV bedraagt dan € 33.488,77. Dit is een hogere uitkering dan bij aanvaarding van het voorgestelde akkoord.
4.6. Nu de vooruitzichten voor DNV bij aanvaarding van het akkoord minder gunstig zijn dan bij verwerping daarvan, is het uitgangspunt dat DNV in redelijkheid tot weigering van instemming met het voorgestelde akkoord heeft kunnen komen. Vervolgens moet het belang van DNV bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering in aanmerking worden genomen, alsmede de belangen van [A] of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad. De weigering van DNV schaadt het belang van de overige schuldeisers niet. Deze kunnen immers eveneens een hoger uitkeringspercentage tegemoet zien, indien [A] zal worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Als extra waarborg voor de uitkering aan de schuldeisers is er bovendien in de schuldsaneringsregeling sprake van wettelijk toezicht op de reserveringen. Voor het overige acht de rechtbank geen omstandigheden aanwezig, waardoor de belangen van [A] onevenredig zouden worden geschaad door de weigering van DNV.
4.7. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat DNV in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. Het verzoek van [A] tot vaststelling van een dwangakkoord jegens DNV zal dus worden afgewezen.
4.8. Het verzoek van [A] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal op een afzonderlijke rechtbankzitting behandeld worden, waarvoor zij een oproep zal ontvangen.
5. De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H.F. van Vugt en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2010.