ECLI:NL:RBUTR:2010:BO1959

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
275504 / HA ZA 09-2377
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door brand in touringcar

In deze zaak vorderde de besloten vennootschap J.L. de Jong Touringcarbedrijf Rotterdam B.V. (hierna: De Jong) schadevergoeding van Besseling Travel B.V. (hierna: Besseling) en Achmea Schadeverzekering N.V. (hierna: Achmea) naar aanleiding van een brand die was ontstaan in de touringcar van Besseling en die was overgeslagen naar de touringcar van De Jong. De brand vond plaats op 19 januari 2008, terwijl de touringcars geparkeerd stonden. De Jong stelde dat de brand was ontstaan door een gebrek aan de standkachel van de touringcar van Besseling, en baseerde haar vordering op artikel 6:173 van het Burgerlijk Wetboek, dat betrekking heeft op de aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de oorzaak van de brand niet meer exact kon worden vastgesteld door de enorme ravage. De Jong had Besseling en Achmea aansprakelijk gesteld voor de schade die zij had geleden, maar Achmea betwistte de aansprakelijkheid. De rechtbank oordeelde dat De Jong niet had aangetoond dat er sprake was van een gebrekkige zaak in de zin van artikel 6:173 BW, omdat niet kon worden vastgesteld welk specifiek gebrek aan de touringcar had geleid tot de brand. De rechtbank concludeerde dat niet was voldaan aan het bekendheidsvereiste van dit artikel, wat betekende dat de vordering van De Jong niet kon worden toegewezen.

Daarnaast stelde De Jong subsidiair dat de chauffeur van Besseling onrechtmatig had gehandeld door de standkachel te lang in werking te hebben gesteld. De rechtbank oordeelde echter dat De Jong niet had aangetoond dat de chauffeur een norm had overtreden, en dat de standkachel bestand was tegen hoge temperaturen. De vorderingen van De Jong werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van Besseling c.s. tot een bedrag van EUR 3.088,00. Het vonnis werd uitgesproken door mr. S.H.M. van der Heiden op 27 oktober 2010.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 275504 / HA ZA 09-2377
Vonnis van 27 oktober 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
J.L. DE JONG TOURINGCARBEDRIJF ROTTERDAM B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
advocaat mr. J.M. van Noort te Utrecht,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BESSELING TRAVEL B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
2. de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagden,
advocaat mr. B.M. Stroetinga te Eindhoven.
Partijen zullen hierna De Jong, Besseling en Achmea genoemd worden. Gedaagden gezamenlijk zullen als Besseling c.s. worden aangeduid.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 januari 2010;
- het proces-verbaal van comparitie van 18 maart 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De Jong en Besseling houden zich bezig met (onder meer) de verhuur van touringcars ten behoeve van personenvervoer. Achmea is de WAM-verzekeraar van Besseling.
2.2. Op 19 januari 2008 stond op een parkeerplaats een touringcar van De Jong geparkeerd naast (onder meer) een touringcar van Besseling. Op enig ogenblik is er brand uitgebroken in de touringcar van Besseling, die is overgeslagen naar de touringcar van De Jong. De touringcar van Besseling is daarbij volledig verloren gegaan en de touringcar van De Jong is beschadigd.
2.3. Op 26 januari 2008 heeft de heer Lang van Deskundigenbureau Lang in opdracht van EvoBus, de leverancier van de touringcar van Besseling, onderzoek verricht naar de oorzaak van de brand in de touringcar van Besseling. Lang heeft zijn bevindingen opgeschreven in een rapport van 8 februari 2009. In een brief van 1 april 2008 van EvoBus aan Achmea wordt een passage uit dat rapport geciteerd. In dat citaat staat onder meer:
“Aangezien het voertuig tijdens de brand aanzienlijk is vernield, kon er - ondanks het omvangrijke zorgvuldige onderzoek van het voertuig - geen direct oorzakelijk verband worden gelegd tussen de technische systemen van het voertuig, in het bijzonder de elektrische apparatuur en het extra verwarmingsapparaat, en de brand. Bovendien kon niet met de vereiste mate van betrouwbaarheid worden uitgesloten, dat een externe vuurbron die niets met het voertuig van doen had, de oorzaak van de brand is geweest, omdat de plaats van de brand niet meer in de oorspronkelijke toestand werd aangetroffen.”
2.4. Ook Achmea heeft onderzoek verricht naar de oorzaak van de brand in de touringcar van Besseling. In een rapport van 11 februari 2008 staat onder meer:
“De oorzaak van de brand is door de enorme ravage niet meer exact vast te stellen. Er kunnen naar mijn mening drie oorzaken zijn:
1. de standkachel van de bus omdat deze in werking was op het moment dat de brand uitbrak en in de kou van januari flink heeft moeten werken om de bus opgewarmd te krijgen. Een standkachel is hier echter op ontworpen waardoor je ook onder dergelijke omstandigheden geen oververhitting met brand als gevolg hoeft te verwachten. Tegen spreekt ook dat de kachel niet het onderdeel lijkt te zijn geweest dat het heetst was in de brand. De behuizing bijv. is nog intact, dus niet gesmolten of zo. Dat zou echter weer verklaard kunnen worden door de straffe wind die van de strandkachel af naar links stond, in de richting van de motor en de radiateuren (resp. midden- en linkerachterzijde). De radiateuren zijn helemaal weggesmolten en ook op de motor zijn enkele onderdelen gesmolten.
2. er heeft mogelijk materiaal van buitenaf (bijv. tegen de uitlaat van de kachel aangewaaid bermgras/hooi of ander brandbaar materiaal) vlam gevat door de hete uitlaat van de kachel waarna de brand zich voortplantte in de motorruimte.
3. de brand is aangestoken door vandalen. Er hebben zich volgens verzekerde wel verdachte jonge personen opgehouden rond de bus. Niet duidelijk is of deze zijn herkend en opgepakt.”
2.5. Namens De Jong zijn zowel Achmea (op 26 februari 2008) als Besseling
(op 5 december 2008) aansprakelijk gesteld voor de schade, die zij stelt als gevolg van de brand te hebben geleden. Achmea heeft, mede namens Besseling, aansprakelijkheid betwist.
2.6. Vervolgens heeft Stekelenburg Schade Onderzoek Bureau B.V. (hierna: Stekelenburg) in opdracht van De Jong een onderzoek verricht naar de oorzaak van de brand. In haar rapport van 8 juni 2009 staat onder meer:
“Onderzoek restanten bus van Besseling
(…)
Van de standkachel werd alleen de metalen behuizing aangetroffen, nog samen met de aluminiumbehuizing van de elektronische regeling (…). Aan het geheel kon door ons op geen enkele wijze meer een oorzaak van de brand worden herleid.
ONDERZOEK STANDKACHEL
Een standkachel is bestemd voor en bestand tegen hoge temperaturen en mag door een chauffeur op elk moment in werking worden gezet. Diverse veiligheden bewaken het functioneren van de standkachel. De brandstof betreft dieselolie die van de hoofdtank van de bus wordt betrokken. De standkachel heeft een eigen rookgasuitlaat, die met een metalen buis onder de bus wordt gevoerd.
OPMERKINGEN
Uw vragen in uw schrijven van 27 februari 2009 moeten wij als volgt beantwoorden:
a. of de brandoorzaak is gelegen in de bus van Besseling
werd door ons vastgesteld dat gelet op de uitgebreide verklaringen van een politieman en van de beide betrokken chauffeurs geen twijfel bestaat dat de brand ontstond in de motorruimte in de achterzijde (motorruimte) van de bus van Besseling
b. of de brand is veroorzaakt door een fout van de chauffeur van Besseling
werd door ons vastgesteld dat geen aanwijzingen zijn, dat de oorzaak van de brand samen kan hangen met een fout van de chauffeur van Besseling
c. of de brand is veroorzaakt door een gebrek aan de bus (gebrekkige zaak) van Besseling
op basis van uitsluiting van mogelijke oorzaken moeten wij vaststellen dat de oorzaak van de brand waarschijnlijk een technisch gebrek in de bus van Besseling betreft
de juiste oorzaak binnen de bus van Besseling kan door ons echter niet meer worden vastgesteld.”
3. Het geschil
3.1. De Jong vordert samengevat - veroordeling van Besseling c.s. tot betaling van in totaal EUR 57.197,02, vermeerderd met rente en kosten. Genoemd bedrag bestaat onder meer uit een bedrag van EUR 22.500,00 ter zake van schade aan de touringcar van De Jong en een bedrag van EUR 12.765,00 betreffende bedrijfsschade.
3.2. De Jong grondt haar vordering primair op artikel 6:173 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens De Jong moet de touringcar van Besseling worden aangemerkt als een gebrekkige zaak in de zin van dat artikel en is Besseling daarom aansprakelijk voor de schade die De Jong heeft geleden. Subsidiair stelt De Jong dat sprake is van onrechtmatig handelen van de chauffeur van Besseling. Haar vordering jegens Achmea grondt De Jong op artikel 6 van de WAM.
3.3. Ter onderbouwing van haar stelling dat sprake is van een gebrekkige zaak brengt De Jong in haar dagvaarding onder meer naar voren dat de brand kennelijk spontaan in de motorruimte (ter plaatse van de standkachel) is ontstaan en dat het een feit van algemene bekendheid is dat touringcars niet zomaar in brand vliegen en dat tal van motorische defecten brand tot gevolg kunnen hebben. Ter comparitie heeft De Jong gesteld dat het een feit van algemene bekendheid is dat indien er een gebrek aan een motor of een standkachel is, dit gevaar kan opleveren voor zaken of personen. De Jong heeft daartoe aangevoerd dat een standkachel een apparaat is wat heet wordt en waarin brandstof zit, en dat als daarin een gebrek is, er dus een kans bestaat dat de kachel in brand gaat. Volgens De Jong zijn er indicaties dat de oorzaak van de brand gelegen was in de standkachel. Verder heeft De Jong ter comparitie naar voren gebracht dat de doelgroep ermee bekend is dat indien een bus een gebrek heeft, de kans bestaat dat het gevaar oplevert voor personen en zaken. De Jong heeft ter onderbouwing van haar stellingen verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank van 27 mei 2009 (LJN: BI5044), waarin is overwogen dat van een auto bekend is dat deze, wanneer zij niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, een bijzonder gevaar voor personen of zaken oplevert.
3.4. Besseling c.s. voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van De Jong in haar vorderingen, althans om deze te ontzeggen, met veroordeling van De Jong in de kosten van de procedure bij een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis. Besseling c.s. betwist onder meer dat de oorzaak van de brand was gelegen in (de standkachel van) de touringcar van Besseling. Ook betwist Besseling c.s. de door De Jong gestelde feiten van algemene bekendheid en voert zij aan dat het voor de toepassing van artikel 6:173 BW noodzakelijk is om vast te stellen welk specifiek gebrek tot het bijzonder gevaar heeft geleid. Doordat de touringcar van Besseling volledig is uitgebrand, is dat in het onderhavige geval onmogelijk, aldus Besseling c.s.
3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Primair: artikel 6:173 BW
4.1. De Jong grondt haar vordering primair op artikel 6:173 BW. In dat artikel is bepaald dat de bezitter van een onroerende zaak waarvan bekend is dat zij, als zij niet voldoet aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden aan de zaak mag stellen, een bijzonder gevaar voor personen of zaken oplevert, in beginsel aansprakelijk is wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt. In de norm van artikel 6:173 BW liggen aldus meerdere vereisten besloten. Om tot aansprakelijkheid op grond van artikel 6:173 BW te kunnen concluderen moet ten eerste komen vast te staan dat de (standkachel van) touringcar niet voldeed aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen. De Jong stelt dat daarvan sprake was, wat Besseling c.s. betwist. Verder zal onder meer moeten komen vast te staan dat bekend is dat de (standkachel van de) touringcar dan een bijzonder gevaar oplevert (het bekendheidsvereiste). De stellingen van De Jong komen erop neer dat daaraan is voldaan, wat Besseling c.s. betwist. De rechtbank zal in het navolgende eerst beoordelen of is voldaan aan het bekendheidsvereiste.
4.2. Voor een goed begrip van het bekendheidsvereiste zal de rechtbank eerst kort ingaan op de wetgeschiedenis van artikel 6:173 BW (zie Parlementaire Geschiedenis van het Nieuwe Burgerlijk Wetboek, Boek 6: Algemeen gedeelte van het verbintenissenrecht, Deventer, 1981, pp. 742-749). Daaruit volgt dat de wettekst in het oorspronkelijke ontwerp luidde (p. 742):
“Indien van een zaak bekend is, dat gebruik ervan een bijzonder gevaar voor personen of zaken oplevert bij aanwezigheid van een of meer bepaalde gebreken, is, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, de gebruiker van de zaak aansprakelijk als ware het gebrek hem bekend.”.
Daarover is onder meer het volgende toegelicht (p. 743):
“Uit de formulering van het artikel volgt dat deze risico-aansprakelijkheid in het algemeen alleen bestaat in de gevallen waarin, indien de gebruiker geweten had dat het gebrek aanwezig was, het niettemin gebruiken of doen gebruiken van de zaak hem als grove schuld zou zijn toe te rekenen. Het artikel spreekt immers van zaken waarvan bekend is dat zij een bijzonder gevaar opleveren bij aanwezigheid van een of meer bepaalde gebreken. Zo zal bij voorbeeld een verwijt van grove schuld hem treffen die een fiets berijdt of doet berijden, wetende dat de remmen defect zijn; die een elektrisch apparaat in gebruik laat, wetende dat het door een gebrek in de isolatie onder stroom staat; of die een machine laat draaien hoewel hij beseft dat dit door een defect van de machine gevaarlijk is voor degene die haar bedient of voor anderen. Kon in deze en dergelijke gevallen de gebruiker het defect redelijkerwijs niet kennen, dan kan weliswaar van schuld niet gesproken worden, maar is niettemin redelijk, dat de gebruiker van de zaak en niet een ander het risico draagt voor het gebruiken van de zaak (…). Dit is slechts anders als op het moment van het ongeval nog niet bekend was, dat het gebruik van de zaak bij aanwezigheid van een bepaald gebrek een bijzonder gevaar oplevert.”
In de definitieve wettekst is de term “gebrek” vervangen door de huidige omschrijving “niet voldoen aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden mag stellen”. Daarmee is volgens de wetgever nauwelijks materiële wijziging beoogd (p. 747).
4.3. De stellingen van De Jong in de dagvaarding - kort gezegd dat er sprake is van een gebrek omdat de touringcar (ter plaatse van de standkachel) spontaan in brand is gegaan, terwijl het een feit van algemene bekendheid is dat touringcars niet zomaar in de brand gaan en dat tal van motorische defecten brand tot gevolg kunnen hebben - zouden weliswaar kunnen leiden tot het (voorshands) aannemen van een gebrek aan de (standkachel van de) touringcar, maar dat betekent nog niet dat daarmee tevens is voldaan aan het bekendheidsvereiste van artikel 6:173 BW. Uit het vorenstaande volgt dat in dat kader bekend moet zijn dat het gebruik van een zaak bij aanwezigheid van een bepaald gebrek een bijzonder gevaar voor personen of zaken oplevert. Tussen partijen is echter niet in geschil dat, voor zover er sprake was van een gebrek in de (de standkachel van de) touringcar van Besseling, niet meer kon en kan worden vastgesteld welk specifiek gebrek dit was omdat de touringcar volledig is uitgebrand. Als De Jong al in haar stelling dat er sprake was van een gebrek aan de (standkachel van de) touringcar kan worden gevolgd, kan in het onderhavige geval dus niet vastgesteld worden welk bepaald gebrek dit was en dus ook niet of bekend is dat het gebruik van de touringcar bij aanwezigheid daarvan een bijzonder gevaar voor personen of zaken oplevert.
4.4. Voor zover De Jong ter comparitie stelt dat aan het bekendheidsvereiste is voldaan omdat algemeen, althans onder de groep van touringcarbezitters, bekend is dat een gebrek (in de zin van een niet concreet aangeduid gebrek) aan een touringcar, motor of standkachel een bijzonder gevaar kan opleveren voor zaken of personen, althans er de kans bestaat dat dit een bijzonder gevaar voor zaken of personen oplevert, gaat dit niet op. Zoals hiervoor is overwogen, is immers vereist dat het gebruik van een zaak bij aanwezigheid van een bepaald gebrek een bijzonder gevaar voor personen of zaken oplevert. Voor zover De Jong hiermee bedoelt te betogen dat in het onderhavige geval aan het bekendheidsvereiste is voldaan omdat algemeen, althans onder de groep van touringcarbezitters, bekend is dat elk gebrek aan een touringcar, motor of standkachel een bijzonder gevaar voor personen of zaken oplevert, gaat ook dat standpunt niet op. Als feiten van algemene bekendheid moeten worden verstaan notoire feiten die ieder normaal ontwikkeld mens kent of uit voor ieder toegankelijke bronnen kan kennen. De rechtbank is van oordeel dat het door De Jong gestelde niet een dergelijk feit van algemene bekendheid is. Eerder zal als algemeen bekend kunnen worden aangenomen dat niet elk gebrek in een touringcar, motor of standkachel - zonder meer en dus ongeacht de aard van dat gebrek - een bijzonder gevaar voor personen of zaken oplevert. De rechtbank verwijst in dat verband ook naar één van de voorbeelden genoemd in de parlementaire geschiedenis, een gebrek in de isolatie van een elektrisch apparaat waardoor het apparaat onder stroom staat. Van een dergelijk gebrek is bekend dat gebruik van het apparaat dan een bijzonder gevaar voor personen of zaken oplevert, maar dat zal niet gezegd kunnen worden van elk gebrek aan dat elektrische apparaat.
4.5. De stelling ten aanzien van de bekendheid onder de groep van touringcarbezitters heeft De Jong bovendien in het geheel niet onderbouwd. Dit had wel op de weg van De Jong gelegen. Het is namelijk aan De Jong, die haar vordering primair op artikel 6:173 BW baseert, om voldoende gemotiveerd te stellen dat aan de vereisten van dat artikel is voldaan. Deze stelling van De Jong gaat ook reeds daarom niet op.
4.6. Uit het voorgaande volgt dat niet is voldaan aan het bekendheidsvereiste van artikel 6:173 BW. Reeds daarom komt de vordering op de primaire grondslag niet voor toewijzing in aanmerking. Het geschilpunt tussen partijen over de vraag of de touringcar al dan niet spontaan in brand is geraakt door een gebrek aan de (standkachel van de) touringcar behoeft daarom geen beoordeling meer.
Subsidiair: handelen van de chauffeur van Besseling
4.7. De Jong stelt subsidiair dat de chauffeur van Besseling onrechtmatig heeft gehandeld. Daartoe voert De Jong aan dat hij omstreeks 14.00-15.00 uur de standkachel in werking heeft gesteld, waarna rond 16.53 uur brand is ontstaan in de motorruimte van de touringcar van Besseling, ter plaatse van de standkachel. ‘De standkachel zal dan door oververhitting in brand zijn gevlogen. Als de chauffeur van Besseling de standkachel niet zo lang had ingeschakeld, had de brand (wellicht) kunnen worden voorkomen’, aldus De Jong.
4.8. De rechtbank stelt bij de beoordeling van deze subsidiaire grondslag voorop dat als onrechtmatige daad kunnen worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (artikel 6:162 lid 2 BW). De Jong heeft in dit kader slechts gesteld dat de chauffeur de standkachel ‘niet zo lang’ had moeten inschakelen. De Jong heeft niet aangevoerd welke norm de chauffeur daarmee heeft overtreden en waarom zijn handelen (dus) als onrechtmatig gekwalificeerd moet worden. Dit had wel op de weg van De Jong gelegen. Ook uit de door partijen overgelegde rapporten kan niet worden afgeleid dat de chauffeur een norm zou hebben overtreden. Integendeel. In het door De Jong overgelegde rapport van Stekelenburg staat juist dat een standkachel bestand is tegen hoge temperaturen en door een chauffeur op elk moment in werking mag worden gezet (zie onder 2.6.). In het rapport wordt daarnaast aangegeven dat is vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat de oorzaak van de brand kan samenhangen met een fout van de chauffeur van Besseling.
4.9. Reeds op grond van het voorgaande kan de vordering ook op de subsidiaire grondslag niet slagen.
Slotsom en proceskosten
4.10. Uit het voorgaande volgt dat de vordering van De Jong jegens Besseling niet toewijsbaar is. Daaruit volgt dat ook de vordering van De Jong jegens Achmea niet kan worden toegewezen.
4.11. De Jong zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Besseling c.s. worden begroot op:
- vast recht EUR 1.300,00
- salaris advocaat 1.788,00 (2,0 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 3.088,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt De Jong in de proceskosten, aan de zijde van Besseling c.s. tot op heden begroot op EUR 3.088,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.H.M. van der Heiden en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2010.?