ECLI:NL:RBUTR:2010:BO2783

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-601244-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tenuitvoerlegging van voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 9 september 2010 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf. De veroordeelde, geboren in 1989, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde dat hij zich diende te gedragen naar de aanwijzingen van Reclassering Nederland. De vordering tot tenuitvoerlegging was ingediend door de officier van justitie op 3 juni 2010, met het verzoek om de veroordeelde te verplichten een behandeling bij De Waag te volgen. De rechtbank heeft de inhoud van de stukken van Reclassering Nederland bestudeerd, waaronder een adviesrapport en een voortgangsverslag, en geconcludeerd dat er op dat moment geen noodzaak was voor de veroordeelde om een behandeling bij De Waag te ondergaan. De raadsman van de veroordeelde voerde aan dat de vordering afgewezen moest worden, omdat de noodzaak van de behandeling niet was aangetoond. Subsidiair vroeg hij om aanhouding van de zaak voor nader rapport van Reclassering Nederland. Na het horen van de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman, oordeelde de rechtbank dat er geen aanleiding was om de zaak aan te houden. De rechtbank overwoog dat de bijzondere voorwaarde enkel van toepassing was indien Reclassering Nederland dit noodzakelijk achtte, en dat dit niet was aangetoond. De rechtbank heeft daarom de vordering tot tenuitvoerlegging afgewezen, met inachtneming van artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer voor strafzaken, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/601244-07
Datum uitspraak: 9 september 2010
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling
Beslissing van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie in dit arrondissement, ingekomen ter griffie van deze rechtbank op 3 juni 2010, strekkende tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij het onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 10 juli 2008, in de zaak tegen de veroordeelde:
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats],
wonende aan de [woonadres], [woonplaats].
De rechtbank heeft acht geslagen op de zich in het dossier van de veroordeelde bevindende stukken, waaronder:
- voormeld vonnis, waarbij de veroordeelde is veroordeeld tot -kort gezegd- een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, ook als dat inhoudt een behandeling bij De Waag;
- een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering;
- een vordering tot tenuitvoerlegging van 2 juni 2010;
- een adviesrapport tenuitvoerlegging van Reclassering Nederland van 28 mei 2010; en
- een voortgangsverslag van Reclassering Nederland van 8 september 2010.
Het onderzoek heeft plaats gevonden ter zitting van 9 september 2010, waarbij zijn gehoord de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht.
OVERWEGINGEN:
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd de zaak aan te houden teneinde de veroordeelde in de gelegenheid te stellen alsnog een behandeling bij De Waag te volgen.
De raadsman heeft primair aangevoerd dat de vordering afgewezen dient te worden op grond van het feit dat de noodzaak van (het voortzetten van) een behandeling bij de Waag niet is aangetoond.
De raadsman heeft subsidiair bepleit de zaak aan te houden zodat Reclassering Nederland nader kan rapporteren omtrent de noodzakelijkheid van het volgen van een behandeling bij De Waag.
Naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting acht de rechtbank termen aanwezig de vordering tot tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf af te wijzen.
De rechtbank overweegt daartoe dat uit de inhoud van voormelde stukken van Reclassering Nederland niet is gebleken dat Reclassering Nederland het op dit moment noodzakelijk acht dat de veroordeelde een behandeling bij De Waag gaat volgen. Nu uit de formulering van de bijzondere voorwaarde blijkt dat de veroordeelde alleen een behandeling bij de Waag hoeft te volgen als Reclassering Nederland dit noodzakelijk acht, staat niet vast dat de veroordeelde de bij vonnis van 10 juli 2008 opgelegde bijzondere voorwaarde heeft overtreden.
De rechtbank ziet op grond van het voorgaande dan ook geen aanleiding om de zaak aan te houden.
De rechtbank heeft gelet op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING:
De rechtbank:
Wijst af de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.R. Krol, voorzitter, mr. Z.J. Oosting en mr. P.W.G. de Beer, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. A. van der Landen en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 september 2010.