ECLI:NL:RBUTR:2010:BO3674

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
286565 / HA ZA 10-1092
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.C. Hagedoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijzing naar de kantonrechter afgewezen vanwege complexiteit en belang van de zaak

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, heeft de Rechtbank Utrecht op 10 november 2010 uitspraak gedaan in een incident dat voortkwam uit een aansprakelijkheidskwestie. De eiseressen, bestaande uit meerdere verzekeringsmaatschappijen, vorderden schadevergoeding voor de schade veroorzaakt door een brand in het Armando Museum te Amersfoort op 22 oktober 2007. Deze brand leidde tot aanzienlijke maatschappelijke commotie door het verlies van waardevolle kunstwerken, met een totale schadeclaim van meer dan EUR 4 miljoen. De rechtbank werd gevraagd om de zaak te verwijzen naar de kantonrechter, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de zaak, gezien de feitelijke en juridische complexiteit, niet geschikt was voor behandeling door een enkele rechter. De betrokken partijen, waaronder de gedaagden en de eiseressen, waren van mening dat de zaak om een meervoudige kamer vroeg, gezien het aantal betrokken partijen en de aard van de vorderingen.

De rechtbank heeft in haar beoordeling de relevante artikelen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in overweging genomen, met name artikel 98, dat de mogelijkheid biedt om een zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer. De rechtbank concludeerde dat, gezien de bijzondere omstandigheden van deze zaak, het niet gepast was om de zaak naar de kantonrechter te verwijzen. In plaats daarvan werd besloten om de zaak naar de meervoudige kamer van de sector civiel te verwijzen. De rechtbank heeft ook de incidentele vordering tot oproeping van andere partijen in vrijwaring toegewezen, waarbij werd vastgesteld dat geen van de partijen als in het ongelijk gestelde partij kon worden beschouwd, wat leidde tot compensatie van de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de complexiteit van een zaak bij het bepalen van de juiste rechtsgang.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 286565 / HA ZA 10-1092
Vonnis in incident van 10 november 2010
in de zaak van
1. de naamloze vennootschap
ALLIANZ NEDERLAND SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
2. de naamloze vennootschap
AXA ART VERSICHERUNG A.G.,
gevestigd te Breda,
3. de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ERIKS ASSURADEUREN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
W.A. HIENFELD B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HISCOX B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
7. de naamloze vennootschap
NASSAU VERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
8. de rechtspersoon naar het recht van het verenigd koninkrijk
XL INSURANCE COMPANY LIMITED,
gevestigd te Amsterdam,
eiseressen in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat mr. Chr.H. van Dijk,
tegen
1. de naamloze vennootschap
N.V. SPORT, RECREATIE EN ONDERWIJSVOORZIENINGEN,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. J.M. van Noort,
2. D.I. DAK-, ZINK- EN LOODGIETERSWERK,
gevestigd te Amersfoort,
gedaagde,
eiser in het incident,
advocaat mr. M.R. Ruygvoorn,
3. [eiser sub 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
eiser in het incident,
advocaat mr. M.R. Ruygvoorn.
Eiseressen zullen hierna Allianz c.s. genoemd worden en gedaagden SRO, D.I. DZL en [gedaagde sub 3].
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis in het incident van 15 september 2010,
- de akte uitlating van Allianz c.s.,
- de akte uitlating van SRO.
1.2. Ten slotte is andermaal vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het door SRO opgeworpen incident
2.1. In het tussenvonnis heeft de rechtbank partijen verzocht zich uit te laten over de vraag of deze zaak ingevolge de artikelen 210 lid 3 jo. 93 onder c Rv naar de kantonrechter dient te worden verwezen. SRO vordert te worden toegestaan om een aantal partijen in vrijwaring op te roepen. Die vrijwaring is ondermeer gestoeld op een aardvordering (huur), maar ook in de hoofdzaak komen de bepalingen van de huurovereenkomst aan de orde. Partijen hebben de rechtbank verzocht de zaak niet te verwijzen omdat zij menen dat deze zaak ongeschikt is om door één rechter te worden afgedaan. Ze hebben daarbij gewezen op het grote financiële belang van de zaak, het aantal daarbij betrokken partijen (8 eisers, 3 gedaagden en 2 vrijwaringszaken), de feitelijke en juridische complexiteit van de zaak, de wens van alle betrokken partijen alsmede het feit dat in een zaak als de onderhavige de kantonrechter zeer wel aanleiding zou kunnen zien om de zaak op grond van artikel 98 Rv te verwijzen naar de meervoudige kamer van de sector civiel.
2.2. De rechtbank is met partijen van oordeel dat in de bijzondere omstandigheden van dit geval verwijzing naar de kantonrechter niet aan de orde is. Het gaat in deze zaak om de aansprakelijkheid voor de schade veroorzaakt door de brand in het Armando museum te Amersfoort op 22 oktober 2007. Een brand die tot maatschappelijke commotie heeft geleid door het verlies van een fors aantal kunstschatten. De gevorderde schade bedraagt meer dan EUR 4 miljoen. De wetgever heeft in artikel 98 Rv voorzien dat in een zaak als de onderhavige de kantonrechter, ongeacht het feit dat onder meer sprake is van een aardvordering, de zaak naar de meervoudige kamer van de sector civiel mag verwijzen. Dat maakt dat de rechtbank zich, in de bijzondere omstandigheden van dit geval en in navolging van de rechtbanken s’Gravenhage en Arnhem (respectievelijk 1 april 2009, LJN BI1952 en 28 maart 2008, LJN BC8823), vrij acht om al in dit stadium van de procedure af te zien van verwijzing naar de kantonrechter. De rechtbank zal deze zaak naar de meervoudige kamer verwijzen.
2.3. De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering tot oproeping van D.I. DZL, [gedaagde sub 3], en de Stichting Mondriaanhuis, Armando Museum, Museum Flehite, KaDe in vrijwaring moet worden toegewezen, nu de aangevoerde en niet weersproken gronden die vordering kunnen dragen.
2.4. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3. De beoordeling in het door D.I. DZL en [gedaagde sub 3] opgeworpen incident
3.1. De rechtbank heeft de beoordeling van het verzoek van D.I. DZL en [gedaagde sub 3] tot oproeping in vrijwaring van SRO, aangehouden totdat op de vraag of verwijzing diende plaats te vinden was beslist.
3.2. De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden toegewezen, nu de aangevoerde en niet weersproken gronden die vordering kunnen dragen.
3.3. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het incident geen van partijen als de in het ongelijk gestelde partij worden beschouwd. Daarom zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4. De beslissing
De rechtbank
4.1. ziet af van verwijzing van deze zaak naar de sector kanton van deze rechtbank;
4.2. verwijst deze zaak naar de meervoudige kamer;
in het door SRO opgeworpen incident
4.3. staat toe dat D.I. DZL, [gedaagde sub 3], en de Stichting Mondriaanhuis, Armando Museum, Museum Flehite, KaDe door SRO worden gedagvaard tegen de terechtzitting van 22 december 2010,
4.4. compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in het door D.I. DZL en [gedaagde sub 3] opgeworpen incident
4.5. staat toe dat SRO door D.I. DZL en [gedaagde sub 3] wordt gedagvaard tegen de terechtzitting van 22 december 2010,
4.6. compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
4.7. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 22 december 2010 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2010.?