ECLI:NL:RBUTR:2010:BO3823

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
287613 / HA ZA 10-1265
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S.C. Hagedoorn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in geschil over factoringovereenkomst tussen Armac B.V. en Het Autohuis c.s.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht diende, ging het om een geschil tussen Armac B.V. en Het Autohuis c.s. over de vraag of de rechtbank Utrecht bevoegd was om kennis te nemen van de hoofdzaak. Armac vorderde betaling van een bedrag van EUR 282.040,12 op basis van een gestelde factoringovereenkomst met ARNL, die in staat van faillissement was verklaard. Het Autohuis c.s. betwistte de bevoegdheid van de rechtbank Utrecht en stelde dat de rechtbank Amsterdam bevoegd was, omdat de overeenkomst tussen hen en ARNL niet was ondertekend door ARNL, waardoor de algemene bepalingen van Armac niet van toepassing zouden zijn.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel er geen wettelijke bepaling was die zich verzette tegen het instellen van een eis in reconventie in het incident, de gevorderde verklaringen voor recht van Armac moesten worden afgewezen. Dit kwam voort uit het feit dat de beoordeling van deze vorderingen zou resulteren in een oordeel ten gronde in de hoofdzaak. De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen en verwees de zaak naar de rechtbank Amsterdam.

De rechtbank oordeelde verder dat Armac als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident in conventie en in reconventie moest worden veroordeeld. De beslissing werd op 17 november 2010 openbaar uitgesproken door mr. S.C. Hagedoorn.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 287613 / HA ZA 10-1265
Vonnis in incident van 17 november 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ARMAC B.V.,
mede handelend onder de naam Kroymans Finance,
gevestigd en kantoorhoudende te Vianen,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident in conventie,
eiseres in het incident in reconventie,
advocaat: mr. B.J.W.M. Raaijmaakers te Utrecht
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HET AUTOHUIS B.V.,
gevestigd te Koog aan de Zaan,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MURA BEHEER B.V.,
gevestigd te Heemskerk,
gedaagden in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
verweersters in het incident in reconventie,
advocaat: mr. R.J. Sark te Arnhem.
Partijen zullen hierna Armac en Het Autohuis c.s. genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring;
- de conclusie van antwoord in het incident, tevens houdende eis in reconventie in het incident;
- de conclusie van antwoord in reconventie in het incident.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De feiten
2.1. Tussen Armac en Alfa Romeo Nederland B.V. (hierna te noemen: ARNL) is op 18 januari 2008 een dealer debiteuren financieringsovereenkomst (hierna ten noeme: ddf-overeenkomst) tot stand gekomen. Op grond van deze overeenkomst nam Armac van ARNL alle vorderingen over die zijn ontstaan door levering van auto’s en onderdelen door ARNL aan dealers.
2.2. ARNL is bij vonnis van 21 april 2009 van de rechtbank Amsterdam in staat van faillissement verklaard.
3. De beoordeling in het incident
in conventie en in reconventie
3.1. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in het incident in conventie en in reconventie zullen beide geschillen gezamenlijk worden behandeld.
3.2. In de hoofdzaak vordert Armac Het Autohuis c.s. te veroordelen tot betaling van EUR 282.040,12, te vermeerderen met rente en kosten. Armac stelt in de hoofdzaak dat tussen haar, ARNL en Het Autohuis c.s. een factoringovereenkomst tot stand is gekomen en dat op deze overeenkomst de algemene bepalingen van Kroymans Finance (hierna te noemen: de algemene bepalingen) van toepassing zijn. Armac vordert in de hoofdzaak nakoming door Het Autohuis c.s. van de factoringovereenkomst.
3.3. Het Autohuis c.s. vordert in het incident dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. Het Autohuis c.s. stelt zich, zowel in de hoofdzaak als in het incident, op het standpunt dat tussen haar, Armac en ARNL geen factoringovereenkomst tot stand is gekomen omdat de factoringovereenkomst niet door ARNL is ondertekend. Hierdoor zijn ook de algemene bepalingen, met hierin opgenomen het forumkeuzebeding waarop Armac zich beroept, niet van toepassing. Het Autohuis c.s. stelt dat op grond van de tussen haar en ARNL gesloten dealerovereenkomst de rechtbank Amsterdam bevoegd is kennis te nemen van het geschil in de hoofdzaak nu hieromtrent een bepaling in die overeenkomst is opgenomen.
3.4. Armac voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering in het incident. Zij stelt dat wel degelijk een factoringovereenkomst is gesloten. Zij betoogt dat de rechtbank Utrecht, op grond van artikel I 18.2 van de algemene bepalingen, bevoegd is kennis te nemen van het geschil in de hoofdzaak. In artikel I 18.2 van de algemene bepalingen van Kroymans Finance, onder welke naam Armac tevens handelt, is – kort gezegd – bepaald dat geschillen die voortspruiten uit, of opkomen met betrekking tot de uitvoering van, enige overeenkomst tussen Armac en de dealer, zullen worden voorgelegd aan de daartoe bevoegde rechter te Utrecht.
3.5. Armac heeft bij haar conclusie van antwoord in het incident tevens een eis in reconventie in het incident geformuleerd. Het Autohuis c.s. concludeert tot afwijzing van de vordering in reconventie in het incident.
3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.7. In de hoofdzaak is tussen partijen in geschil of tussen hen al dan niet een factoringovereenkomst tot stand is gekomen. In het incident dient beoordeeld te worden of, zoals Armac stelt doch Het Autohuis c.s. betwist, de rechtbank Utrecht, op grond van artikel I 18.2 van de algemene bepalingen van Armac, bevoegd is kennis te nemen van het geschil in de hoofdzaak.
3.8. Vaststaat dat Het Autohuis en ARNL een dealerovereenkomst hebben gesloten en dat op grond van deze overeenkomst de rechtbank Amsterdam bevoegd is kennis te nemen van geschillen die voortvloeien uit de dealerovereenkomst. Vaststaat tevens dat de vorderingen van ARNL op Het Autohuis c.s. voortvloeien uit de dealerovereenkomst.
3.9. Uit de overwegingen die in de door Armac overgelegde factoringovereenkomst zijn opgenomen blijkt dat deze laatste overeenkomst ziet op de overdracht door ARNL aan Armac van vorderingen die voortvloeien uit de door de dealer, in casu Het Autohuis, met ARNL gesloten dealerovereenkomst. Artikel 6:145 BW bepaalt dat ingeval van overdracht van een vordering de verweermiddelen van de schuldenaar in stand blijven. Tot die verweermiddelen behoort ook de aanwijzing van de bevoegde rechter. Uit de tekst van de factoringovereenkomst valt niet af te leiden, en zulks volgt ook niet uit de stellingen van Armac, dat partijen beoogd hebben de verweermiddelen van Het Autohuis c.s. uit hoofde van de dealerovereenkomst te wijzigen.
Uit het voorgaande vloeit voort dat Het Autohuis c.s. zich jegens ARNL kan beroepen op onbevoegdheid van de rechtbank Utrecht. Het feit dat de vordering op Het Autohuis c.s. door ARNL aan Armac is overgedragen laat dit onverlet.
3.10. Het beroep van Het Autohuis c.s. op onbevoegdheid van de rechtbank Utrecht slaagt zodat de rechtbank Utrecht niet bevoegd is kennis te nemen van het geschil in de hoofdzaak. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal zij de zaak verwijzen naar de rechtbank te Amsterdam.
3.11. Armac zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident in conventie worden veroordeeld.
3.12. Armac vordert in reconventie in het incident te verklaren voor recht dat de factoringovereenkomst tussen haar, Het Autohuis c.s. en ARNL rechtsgeldig tot stand is gekomen en voorts dat de drie hiervoor genoemde partijen gebonden zijn aan de bijbehorende algemene bepalingen.
3.13. Hoewel geen wettelijke bepaling zich verzet tegen het instellen van een eis in reconventie in het incident, dienen de door Armac gevorderde verklaringen voor recht te worden afgewezen.
Aangenomen moet worden dat het – mede om proceseconomische redenen – mogelijk is in een aanhangig incident een eis in reconventie in te stellen teneinde te voorkomen dat door de verweerder in het incident een afzonderlijk incident in de hoofdzaak dient te worden geopend. Voorwaarde hierbij is wel dat de eis in reconventie in het incident eveneens als incidentele vordering kwalificeert.
Nu Armac aan haar vordering in de hoofdzaak de stelling ten grondslag legt dat de factoringovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen en Het Autohuis c.s. dit betwist is in het incident, als accessoir aan de hoofdzaak, geen plaats voor de gevorderde verklaringen voor recht, nu het declaratoire karakter van deze vorderingen ertoe leidt dat beoordeling ervan resulteert in een oordeel ten gronde in de hoofdzaak. De vordering van Armac in het incident in reconventie zal dan ook worden afgewezen.
3.14. Armac zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident in reconventie worden veroordeeld.
in het incident in conventie en in reconventie
3.15. Nu de rechtbank bij de beoordeling van het incident geen oordeel heeft hoeven geven over de vraag of de factoringovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen, ontbreekt het door Armac gestelde belang bij het openstellen van tussentijds beroep, zodat dit niet zal worden toegestaan.
4. De beslissing
De rechtbank
in het incident in conventie
4.1. verklaart zich onbevoegd van de vordering in de hoofdzaak kennis te nemen,
4.2. veroordeelt Armac in de proceskosten, aan de zijde van Het Autohuis c.s. tot op heden begroot op EUR 452,00,
4.3. wijst het meer of anders gevorderde af,
in het incident in reconventie
4.4. wijst de vordering af,
4.5. veroordeelt Armac in de proceskosten, aan de zijde van Het Autohuis c.s. tot op heden begroot op EUR 226,00 (1,0 punt × factor 0,5 × tarief EUR 452,00) aan salaris advocaat,
in de hoofdzaak
4.6. verwijst de zaak in de stand waarin zij zich bevindt, naar de rechtbank Amsterdam, sector civiel.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn en in het openbaar uitgesproken op 17 november 2010.?