RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
Locatie Utrecht
zaaknummer: 683451 BU 10-289
CJIB-nummer: [nummer]
beslissing d.d. 17 mei 2010
inzake
[betrokkene], wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen: betrokkene.
Verloop van de procedure
Bij brief van 20 november 2009, ontvangen op 24 november 2009, heeft betrokkene beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, gegeven op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv), bekend onder bovengenoemd CJIB-nummer.
Betrokkene is in de gelegenheid gesteld alle op het beroepschrift betrekking hebbende stukken in te zien.
Het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie is behandeld ter zitting van 29 april 2010. Betrokkene is verschenen. Namens de officier van justitie is verschenen A. Rijks, werkzaam bij de CVOM.
Vervolgens heeft de kantonrechter deze beslissing gegeven.
Beoordeling van het beroep
Aan betrokkene is een sanctie van € 99,00 opgelegd terzake van de in de inleidende beschikking aangeduide gedraging op 22 augustus 2009 om 3.41 uur te Woerden, trajectcontrole A12 Woerden links, met de personenauto, kenteken [nummer]:
overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 20 km/h.
Betrokkene is het niet eens met de beslissing van de officier van justitie. Betrokkene had haar auto uitgeleend aan haar zoon, die met twee vrienden naar Utrecht ging. Één van die vrienden heeft haar zoon overgehaald in plaats van hem terug te rijden. De zoon van betrokkene vindt dat de auto hem onder valse voorwendselen is afgenomen en is bereid om samen met de andere vriend dit te getuigen. Betrokkene heeft de vriend die gereden heeft hiervoor geen toestemming gegeven. De zoon van betrokkene weet dat zij niet wil hebben dat iemand anders in haar auto rijdt. De zoon van betrokkene heeft geen toestemming gegeven de maximumsnelheid te overschrijden. In tegenstelling tot wat de officier van justitie heeft aangegeven heeft betrokkene wel kenbaar gemaakt dat de vriend niet in haar auto mocht rijden. Betrokkene heeft de daad niet gepleegd en heeft deze redelijkerwijs niet kunnen voorkomen. De auto is tegen haar wil door een ander gebruikt. Betrokkene verzoekt de kantonrechter om de beslissing van de officier van justitie te herzien.
Ter zitting van 29 april 2010 heeft betrokkene nog aangevoerd: “Ik wist niet dat ze naar Utrecht gingen. De jongen die teruggereden is bleek achteraf een tijdelijke ontzegging van het rijbewijs te hebben. Ik heb de auto alleen aan mijn zoon uitgeleend. Over hetgeen daarna is gebeurd heb ik geen invloed. De gedraging is buiten mijn medeweten verricht. Ik vind dat de bestuurder op de terugreis de boete moet betalen.”
Ter zitting van 29 april 2010 heeft de officier van justitie nog aangevoerd: “Het feit wordt niet betwist. De kentekenhouder is aansprakelijk, de omstandigheden zijn niet zodanig dat sprake is van een uitzondering op deze regel zoals vermeld in artikel 8 Wahv. Betrokkene heeft de sleutels vrijwillig aan haar zoon gegeven. In ernstiger gevallen dan de onderhavige kunnen er gevolgen zijn voor de aansprakelijkheid. Deze gedraging valt daar niet onder.”. De officier van justitie heeft de kantonrechter verzocht het beroep van betrokkene ongegrond te verklaren.
De kantonrechter komt tot het volgende oordeel:
Betrokkene ontkent niet dat de gedraging is verricht, zodat deze vaststaat, maar beroept zich erop dat zij hiervoor niet aansprakelijk is en voert omstandigheden aan.
Artikel 5 Wahv bepaalt dat wanneer is vastgesteld dat een gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, maar niet meteen is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven.
Anders dan betrokkene aanvoert gaat het er dus niet om of betrokkene zelf op de in de beschikking vermelde tijd en plaats is geweest, maar om de vraag of voldoende vast staat dat de auto waarvan het kenteken op dat moment op naam van betrokkene stond daar is.
Artikel 8 Wahv formuleert een aantal uitzonderingen op deze hoofdregel. Betrokkene beroept zich op één hiervan: “De officier van justitie vernietigt de beschikking indien, in het geval van artikel 5 onderscheidenlijk artikel 5a, degene op wiens naam het kenteken in het kentekenregister is ingeschreven aannemelijk maakt dat tegen zijn wil door een ander van het motorrijtuig onderscheidelijk de aanhangwagen gebruik is gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.” (artikel 8 Wahv, onder a). Op de kentekenhouder rust dus de plicht aannemelijk te maken dat tegen haar wil van het motorvoertuig gebruik is gemaakt en dat zij dat gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.
Wat betreft het aannemelijk maken dat tegen haar wil van het motorvoertuig gebruik is gemaakt overweegt de kantonrechter als volgt. Voldoende aannemelijk is geworden dat betrokkene aan de bestuurder tijdens de gedraging hiervoor geen toestemming heeft gegeven. Naar het oordeel van de kantonrechter is echter niet aannemelijk gemaakt dat de bestuurder tijdens de gedraging vóór de rit door betrokkene uitdrukkelijk is verboden achter het stuur plaats te nemen.
Wat betreft het aannemelijk maken dat betrokkene het gebruik van het motorrijtuig redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen overweegt de kantonrechter als volgt. Betrokkene heeft haar auto vrijwillig uitgeleend aan haar zoon en daar mee wel de verantwoordelijkheid over het voertuig, maar niet de aansprakelijkheid overgedragen. Uit het beroep maakt de kantonrechter op dat de zoon op de terugreis gewoon is meegereden en thuisgekomen. Hieruit volgt dat de autosleutels in ieder geval niet ontvreemd zijn en de auto niet gestolen. Hooguit kan de conclusie getrokken worden dat de zoon zijn verantwoordelijkheid niet heeft genomen. Nu betrokkene haar zoon deze verantwoordelijkheid vrijwillig heeft gegeven en onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de bestuurder tijdens de gedraging vantevoren uitdrukkelijk door betrokkene is verboden de auto te besturen, blijft betrokkene naar het oordeel van de kantonrechter aansprakelijk voor de gedraging.
Betrokkene heeft verder geen omstandigheden of feiten aangevoerd die de kantonrechter aanleiding geven de sanctie te matigen. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
De kantonrechter zal, gelet op het bovenstaande, beslissen als volgt.
Beslissing
De kantonrechter:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.J.M. de Laat, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2010.
Bent u het met de beslissing op uw beroep niet eens, dan kunt u binnen zes weken na de hieronder vermelde datum van toezending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden, doch alleen indien:
a. de opgelegde sanctie meer dan € 70,-- bedraagt, of
b. het beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat de zekerheid niet (tijdig) is gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij de rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht, postbus 16008 te 3500 DA Utrecht en dient door degene die bij de sector kanton beroep heeft ingesteld of door zijn gemachtigde te zijn ondertekend.
De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij in het beroepschrift uitdrukkelijk om een zitting wordt gevraagd waarop u uw standpunt mondeling wilt toelichten.
DEZE BESLISSING IS VERZONDEN OP