ECLI:NL:RBUTR:2010:BO4283

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 09-2278
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van de Woningwet en de legalisatie van een vlaggenmast in Amersfoort

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 10 juni 2010 uitspraak gedaan over de handhaving van de Woningwet met betrekking tot een niet-vergunde vlaggenmast. Eiseres, Woonaccent Makelaars Amersfoort B.V., had een last onder dwangsom ontvangen van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, waarin zij werd gelast om de vlaggenmast te verwijderen. De rechtbank oordeelde dat de vlaggenmast een bouwvergunningplichtig bouwwerk is en dat er geen vergunning was afgegeven, waardoor er sprake was van een overtreding van artikel 40 van de Woningwet. De gemeente had de bevoegdheid om ontheffing van het bestemmingsplan te verlenen, maar weigerde dit om het woonkarakter van de wijk te beschermen. De rechtbank oordeelde dat de gemeente in dit geval niet onredelijk handelde door geen ontheffing te verlenen, aangezien er geen concreet zicht op legalisatie bestond. Eiseres had geen bouwaanvraag ingediend en de bestemming van het perceel stond een vlaggenmast ten behoeve van bedrijfsreclame niet toe. De rechtbank volgde het betoog van de gemeente dat handhaving noodzakelijk was om de woonfunctie van het gebied te waarborgen. Eiseres had ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet opging, omdat de gemeente een beginselplicht tot handhaving heeft. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 09/2278
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van 10 juni 2010
inzake
Woonaccent Makelaars Amersfoort B.V., te Amersfoort, eiseres,
gemachtigden: P.H.M. van Griensven en mr. F.A. Weijzen, advocaat te Amersfoort
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort,
verweerder,
gemachtigde: mr. L. Kevelam-Groen
Inleiding
1.1 Bij besluit van 18 december 2008 heeft verweerder eiseres gelast om uiterlijk 1 februari 2009 de niet-vergunde vlaggenmast op het perceel aan de Bergenboulevard 2 te Amersfoort te verwijderen en verwijderd te houden, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per week bij het verstrijken van de begunstigingstermijn, met een maximum van € 2.500,-. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 21 juli 2009 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres beroep bij deze rechtbank ingesteld.
1.2 Het beroep is behandeld ter zitting van 10 juni 2010, waar namens eiseres zijn verschenen P.H.M. van Griensven en mr. F.A. Weijzen.
1.3 Na de sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beslissing
2.1 De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Ter zitting is daarbij de volgende motivering gegeven.
Gronden
3.1 Verweerder heeft ter zitting betoogd dat eiseres geen procesbelang (meer) heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep, nu eiseres voor het verstrijken van de begunstigingstermijn de vlaggenmast heeft verwijderd.
De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Als de rechtbank het betoog van verweerder zou volgen, dan zou dat betekenen dat de last onder dwangsom waaraan een overtreder, na indiening van een bezwaarschrift, gehoor heeft gegeven ter voorkoming van de verbeurte van de dwangsom, niet aan een rechterlijk oordeel zou kunnen worden onderworpen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres, ook al is de verbeurte van de dwangsom door haarzelf voorkomen, belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
3.2 De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verweerder terecht eiseres heeft verplicht op straffe van een dwangsom de vlaggenmast te verwijderen.
De rechtbank stelt - anders dan door eiseres gesteld - vast dat de vlaggenmast een bouwvergun-ningplichtig bouwwerk is. Voorts staat vast dat voor de vlaggenmast geen bouwvergunning is afgegeven. Hiermee is sprake van een situatie die in strijd is met artikel 40 van de Woningwet. Wanneer sprake is van een dergelijke illegale situatie, is verweerder ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) in de regel gehouden om van zijn bevoegdheid tot handhaving gebruik te maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, hiervan af te zien. Dat kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat of indien handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
3.3 De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval geen concreet zicht is op legalisatie. In de eerste plaats heeft eiseres bij verweerder geen bouwaanvraag ingediend ter legalisatie van de vlaggenmast, zodat gelet op vaste jurisprudentie van de ABRS reeds om die reden geen concreet zicht op legalisatie bestaat.
Nu verweerder in het bestreden besluit desalniettemin heeft beoordeeld of er concreet zicht op legalisatie bestaat, zal ook de rechtbank zich hierover uitlaten. De rechtbank stelt vast dat de bestemming woondoeleinden (W1) die ingevolge het bestemmingsplan op het perceel rust, een vlaggenmast ten behoeve van bedrijfsreclame niet toestaat. Legalisatie is derhalve alleen mogelijk indien ontheffing van het bestemmingsplan wordt verleend. In dit kader is van belang dat de bevoegdheid om ontheffing te verlenen een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft en dat de bestuursrechter de uitoefening van die bevoegdheid slechts marginaal kan toetsen. Dit betekent dat slechts ter beoordeling is of verweerder in redelijkheid een ontheffingsverzoek zou kunnen weigeren. Verweerder heeft ter motivering van zijn weigering ontheffing te willen verlenen, gewezen op het woonkarakter van de omgeving en gesteld dat hij er belang aan hecht dat de primaire woonfunctie van het perceel blijft behouden; de uitstraling van een vlaggenmast met bedrijfsreclame doet daar volgens verweerder afbreuk aan. Daarnaast heeft verweerder gewezen op de ongewenste precedentwerking die uit zal gaan van een verleende ontheffing. Naar het oordeel van de rechtbank is dit standpunt van verweerder niet onredelijk. De stelling van eiseres dat er geen ruimtelijke uitstraling van de vlaggenmast uitgaat, volgt de rechtbank niet, nu de vlaggenmast juist ten doel heeft de aandacht van het publiek te vestigen op het makelaarskantoor van eiseres.
3.4 Het betoog van eiseres dat zij op basis van de brief van de welstandscommissie van 3 november 2006 er op mocht vertrouwen dat legalisatie van de vlaggenmast mogelijk was, volgt de rechtbank niet. De welstandcommissie heeft in haar brief van 3 november 2006 de aanvraag van destijds waarin ook de vlaggenmast was opgenomen, als onaanvaardbaar beoordeeld. Eiseres heeft hierop zelf de aanvraag voor wat betreft de vlaggenmast ingetrokken, omdat zoals ter zitting toegelicht, haar duidelijk was dat zij anders evenmin vergunning zou krijgen voor de andere reclameuitingen waar de aanvraag op zag. Zelfs in het geval eiseres wel had mogen vertrouwen op een positief welstandsoordeel, dan zou dat nog niet direct betekenen dat een bouwvergunning zou worden verleend. Dat zou immers pas mogelijk zijn wanneer geen van de andere weigeringsgronden van artikel 44 van de Woningwet aan de orde zouden zijn. Ook in dat geval had derhalve nog een toets aan het bestemmingsplan moeten plaatsvinden.
3.5 De rechtbank ziet zich voorts voor de vraag gesteld of de last onder dwangsom zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, zodat verweerder om die reden van handhaving zou moeten afzien. Eiseres heeft in dit kader aangevoerd dat door de vele door verweerder verleende vrijstellingen en ontheffingen ten behoeve van bedrijven, het woonkarakter van de straat is gewijzigd in een bedrijfskarakter. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Het is juist dat het bestemmingsplan binnen de bestemming W1 een ontheffingsmogelijkheid biedt voor bedrijven aan huis en daarvan is ook gebruik gemaakt. Het is verder een feit dat het type woning langs de Bergen- en Valutaboulevard in architectonisch opzicht hiertoe meer mogelijkheden biedt dan andere woningen en dat van die ontheffingsmogelijkheid ook gebruik is gemaakt. Maar dit laat naar het oordeel van de rechtbank onverlet dat ingevolge het bestemmingsplan op het perceel en op de overige panden langs de Bergen- en Valutaboulevard een woonbestemming rust en in het overgrote deel van de woningen ook feitelijk gewoond wordt, terwijl deze woningen gelegen zijn aan het begin van een recent gebouwde woonwijk. In die zin acht de rechtbank het niet onredelijk dat verweerder belang hecht aan het beschermen van de uitstraling van het gebied als woonomgeving. Dat er al reclame is toegestaan en dat de betreffende woningen aan de Bergen- en Valutaboulevard juist gebouwd zijn met extra mogelijkheden voor een bedrijf aan huis, maakt dit niet anders. In dit verband heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank er ook in redelijkheid op kunnen wijzen dat de bestemming W1 ook bij andere type huizen in de wijk geldt, en dat het niet handhavend optreden hier, een ongewenst precedent zou scheppen. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er dan ook geen omstandigheden gebleken op grond waarvan gezegd zou moeten worden dat verweerders handhavend optreden dusdanig onevenredig met de daarmee te dienen doelen, dat daarvan dient te worden afgezien.
3.6 Eiseres heeft verder een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en ter onderbouwing daarvan ter zitting gewezen op twee andere vlaggenmasten aan de Bergenboulevard en de Valutaboulevard. Eiseres heeft benadrukt dat het haar bekend is dat voor deze vlaggenmasten evenmin bouwvergunning is verleend, doch dat - anders dan in haar geval - hier niet tegen wordt opgetreden. Verweerder heeft hieromtrent ter zitting verklaard dat daarvoor voorzover thans bekend inderdaad geen vergunningen zijn afgegeven, maar dat daar direct onderzoek naar zal worden ingesteld. De vraag is of eiseres aan die situatie het recht kan ontlenen dat ook in haar geval van handhavend optreden moet worden afgezien. Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend. De rechtbank overweegt dat een situatie als de onderhavige waarin eiseres door verweerder wel wordt aangeschreven de vlaggenmast te verwijderen en dat kennelijk bij andere overtreders niet is gebeurd, het vertrouwen van de burger in de overheid schaadt. Hoewel de rechtbank de frustratie van eiseres op dit punt begrijpt, betekent dat echter niet dat verweerder niet tegen eiseres zou mogen optreden. Het kan immers niet zo zijn dat verweerder, vanwege illegale situaties die haar niet bekend zijn, niet meer zou mogen optreden tegen wel bekende illegale situaties. Bovendien rust op verweerder een beginselplicht tot handhaving. De rechtbank houdt verweerder dan ook aan zijn toezegging ter zitting dat hij een onderzoek zal instellen naar de door eiseres genoemde situaties en zonodig ook in die gevallen handhavend zal optreden.
3.7 Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding verweerder in de proceskosten te veroordelen.
De mondelinge uitspraak is gewezen door mr. V.M.M. van Amstel op 10 juni 2010.
De griffier: De rechter:
mr. S.A.J. Nibourg mr. V.M.M. van Amstel
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van verzending van dit
proces-verbaal, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.