ECLI:NL:RBUTR:2010:BO4294

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
19 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
281854 / FA RK 10-733; 281858 / FA RK 10-733; 281873 / FA RK 10-837
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot gezamenlijk ouderlijk gezag na beëindiging relatie met aandacht voor de belangen van de kinderen

In deze zaak heeft de vader op 3 februari 2010 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Utrecht, waarin hij verzocht om gezamenlijk ouderlijk gezag over zijn twee kinderen na de beëindiging van zijn relatie met de moeder. De moeder heeft op 23 maart 2010 een verweerschrift ingediend, waarin zij zich tegen het verzoek heeft verzet. De rechtbank ontving op 29 april 2010 een rapportage van het raadsonderzoek. Tijdens de zitting heeft de vader zijn verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats ingetrokken. De moeder is belast met het gezag over de kinderen, die onder toezicht zijn gesteld voor de duur van een jaar.

De vader heeft aangevoerd dat hij tijdens de relatie een groot deel van de opvoedingstaken op zich heeft genomen en dat er geen signalen zijn geweest die erop wijzen dat gezamenlijk gezag niet mogelijk zou zijn. De moeder heeft echter gewezen op een incident van huiselijk geweld, waarbij de kinderen getuige zijn geweest, en heeft aangegeven dat zij geen rechtstreeks contact met de vader wil hebben. De kinderrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er onvoldoende gronden zijn om het verzoek tot gezamenlijk gezag af te wijzen. De angst van de moeder voor de vader hoeft niet te betekenen dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders.

De kinderrechter heeft besloten dat de vader gezamenlijk met de moeder wordt belast met het ouderlijk gezag over de kinderen. Tevens is er een voorlopige regeling vastgesteld voor de omgang tussen de vader en de kinderen, waarbij de vader contact zal hebben op specifieke data. De zaak is pro forma aangehouden tot 1 juli 2010, in afwachting van verdere berichten van de advocaten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en is gegeven in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK UTRECHT
281854 / FA RK 10-73319 mei 2010
Sector handels- en familierecht
Zaaknummers / rekestnummers:
281854 / FA RK 10-733 gezamenlijk ouderlijk gezag
281858 / FA RK 10-733 hoofdverblijfplaats
281873 / FA RK 10-837 omgang
Beschikking van 19 mei 2010
in de zaak van
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de vader,
advocaat mr. Th.A.H. van Blokland,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. T. Husen.
1. Verloop van de procedure
1.1. Op 3 februari 2010 is bij de rechtbank een verzoekschrift ingekomen van de vader strekkende tot het bepalen van het gezamenlijk gezag, wijziging van de hoofdverblijfplaats en subsidiair het bepalen van een omgangsregeling.
1.2. Op 23 maart 2010 heeft de rechtbank een verweerschrift ontvangen van de moeder.
1.3. Op 26 maart 2010 is een eerste zitting gehouden. Bij die gelegenheid heeft de rechtbank aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad) verzocht onderzoek in te stellen naar de vraag:
- of aan de ouders gezamenlijk het gezag over de minderjarige kinderen dient toe te komen,
- welke verblijfplaats het meest in het belang van de minderjarige kinderen kan worden geacht, en
- of er sprake is van bezwaren tegen een zorgregeling tussen de vader en de kinderen, en zo nee, welke zorgregeling het meest in het belang van de kinderen moet worden geacht.
De behandeling van de zaak is voor het overige aangehouden.
1.4. Op 29 april 2010 is de rapportage van het raadsonderzoek bij de rechtbank ingekomen.
1.5. Op 19 mei 2010 heeft de kinderrechter de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren nader behandeld. Verschenen zijn:
- de heer [de vader], de vader,
- mr. Th.A.H. van Blokland, advocaat van de vader,
- mevrouw [de moeder], de moeder,
- mr. T. Husen, advocaat van de moeder,
- mevrouw E.L.M. Smulders namens de Raad,
- mevrouw C. de Haas namens de William Schrikker Jeugdbescherming.
De vader heeft ter terechtzitting het verzoek tot het bepalen van de hoofdverblijfplaats van de kinderen ingetrokken.
2. Vaststaande feiten
2.1. De ouders hebben een relatie gehad. Uit deze relatie zijn twee kinderen geboren:
[kind 1], geboren op [1999] te [geboorteplaats], en
[kind 2], geboren op [2007] te [geboorteplaats].
2.2. De moeder is belast met het gezag.
2.3. Bij beschikking van 19 mei 2010 zijn [kind 1] en [kind 2] onder toezicht gesteld, met ingang van 19 mei 2010 voor de duur van een jaar.
3. Beoordeling van het verzochte
3.1. De vader heeft verzocht tot gezamenlijk gezag. De vader stelt dat hij gedurende de relatie met de moeder een groot deel van de opvoedingstaken op zich heeft genomen. Gedurende de relatie van moeder en vader zijn er geen signalen geweest die er toe leiden dat de vader en de moeder geen gezamenlijk gezag zouden kunnen hebben. De vader heeft moeder altijd ondersteund en hij heeft veel taken van moeder overgenomen, vanwege het Sotos-syndroom van moeder. De vader benadrukt dat wanneer hij samen met de moeder belast wordt met het ouderlijk gezag, het geenszins de bedoeling is dat hij moeder in de weg zal staan.
3.2. De moeder heeft zich verweerd tegen het bepalen van het gezamenlijk gezag. Er is in januari van dit jaar een incident tussen de vader en de moeder geweest waarin sprake is geweest van huiselijk geweld. De kinderen zijn hiervan getuige geweest. Door het incident heeft moeder een traumatische ervaring opgelopen. De therapeut van moeder heeft moeder geadviseerd gedurende de therapie geen rechtstreeks contact met de vader te hebben. [kind 2] wordt onderzocht of zij last heeft van traumatische ervaringen en/of het Sotos-syndroom heeft. [kind 1] is gediagnosticeerd met het Sotos-syndroom. Beide kinderen zijn kwetsbaar. Voor gezamenlijk gezag zal moeder contact moeten hebben met de vader. De angst van moeder naar vader zal zijn weerslag op de kinderen hebben. Op dit moment is er geen communicatie tussen de moeder en de vader mogelijk, omdat de moeder geen vertrouwen heeft in de vader door het genoemde incident.
3.3. Uit de wet volgt dat bij een verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt het verzoek slechts afgewezen wordt indien er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren zou raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Naar het oordeel van de kinderrechter is onvoldoende gebleken dat de gronden voor afwijzing van het gezamenlijk gezag aan de orde zijn.
Dat de moeder op advies van haar therapeut op dit moment geen rechtstreeks contact wil hebben met de vader, hoeft niet te betekenen dat de kinderen klem en verloren raken tussen de ouders en hierin geen verbetering te verwachten valt. Nog daargelaten dat het slechts een advies voor de duur van de therapie betreft, is het de verantwoordelijkheid van de beide ouders om hun communicatie in het belang van de kinderen zo vorm te geven dat, eventueel zonder rechtstreeks contact, afstemming mogelijk is. Daarbij zou, zoals moeder ter zitting heeft aangegeven, bijvoorbeeld via de gezinsvoogd contact kunnen worden onderhouden. Overigens is van belang dat de vader ter zitting heeft verklaard dat hij kan instemmen met het verblijf van de kinderen bij moeder en dat hij geenszins van plan is om haar in haar rol als eerstverzorgende ouder te dwarsbomen.
Op basis van het onderzoek van de Raad is er geen reden om aan te nemen dat afwijzing van het gezamenlijk gezag in het belang van de kinderen noodzakelijk is. De Raad acht gezamenlijk gezag juist in het belang van de kinderen, zodat de vader aan de kinderen kan laten zien dat hij zijn taak als vader serieus neemt. Dat [kind 1] het Sotos-syndroom heeft en [kind 2] dit syndroom mogelijk ook heeft, hoeft voor de vader geen probleem te zijn, nu hij ongeveer tien jaar met de moeder – die ook bekend is met dit syndroom – heeft samengeleefd en tijdens de samenleving, zoals ter zitting door de moeder is bevestigd, een deel van de verzorging en opvoeding van de kinderen voor zijn rekening nam.
3.4. De vader heeft verzocht om een omgangsregeling vast te stellen. De moeder heeft aangegeven dat zij wil meewerken aan een regeling, mits zij geen persoonlijk contact met vader hoeft te hebben. Zij vindt het van belang dat de eerste paar contacten onder begeleiding plaatsvinden. De Raad heeft geadviseerd om zo spoedig mogelijk een omgangsregeling op te starten. Met inachtneming van deze uitgangspunten zijn partijen de hierna vermelde voorlopige regeling overeengekomen. De kinderrechter zal deze voorlopige regeling ter verdeling van de zorg en opvoedingstaken op verzoek van partijen vaststellen. De vader heeft zich bereid verklaard om een derde ter begeleiding aanwezig te laten zijn. De moeder wordt in de gelegenheid gesteld om die begeleiding te regelen en aan vader door te geven op welk adres hij op de genoemde tijdstippen contact met de kinderen kan hebben. Als de moeder hierin niet slaagt, zal vader de kinderen buiten bij de woning van de moeder ophalen en terugbrengen.
Nu de kinderen onder toezicht gesteld zijn, zal er op kort termijn een gezinsvoogd aangesteld worden. De ouders zullen in samenspraak met de gezinsvoogd nadere afspraken maken over de omgang. De kinderrechter zal de zaak pro forma aanhouden tot 1 juli 2010 in afwachting van een bericht van de advocaten of het verzoek nader aangehouden dient te worden, of een nadere zitting noodzakelijk is, of dat het verzoek zal worden ingetrokken.
4. Beslissing
De kinderrechter
4.1. bepaalt dat de vader gezamenlijk met de moeder wordt belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige kinderen van partijen:
[kind 1], geboren op [1999] te [geboorteplaats], en
[kind 2], geboren op [2007] te [geboorteplaats].
4.2. stelt vast een voorlopige regeling ter verdeling van de zorg en opvoedingstaken, waarbij de vader contact zal hebben met de kinderen op:
zaterdag 29 mei 2010 van 11:00 uur tot 13:00 uur;
zaterdag 5 juni 2010 van 11:00 uur tot 14:00 uur;
zaterdag 12 juni van 11:00 uur tot 15:00 uur;
zaterdag 19 juni van 11:00 uur tot 16:00 uur.
4.3. De kinderrechter heeft besloten de behandeling van de zaak PRO FORMA aan te houden tot 1 juli 2010, in afwachting van een bericht van de advocaten om tijdig voor deze zitting te laten weten:
* of een nadere aanhouding gewenst is en zo ja, voor hoe lang,
* of een nadere behandeling ter zitting gewenst is, onder opgave van verhinderdata,
* of dat partijen overeenstemming hebben bereikt, zodat er zonder een nadere behandeling ter zitting een beschikking kan worden gegeven,
* dan wel dat het verzoek wordt ingetrokken.
De advocaten wordt verzocht, in geval partijen voortzetting van de mondelinge behandeling wensen, ieder de eigen cliënt(e) op te roepen.
De griffier wordt verzocht om alsdan de Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg Utrecht op te roepen.
4.4. verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.J.H. van Meegen, kinderrechter, in aanwezigheid van S.M. Domburg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2010.