RECHTBANK UTRECHT
Sector kanton
zaaknummer: 715590 AV EXPL 10-148 HB/507
kort geding vonnis d.d. 27 oktober 2010
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [eiser],
eisende partij,
gemachtigde: F.A. Vooren,
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [gedaagde sub 1],
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [gedaagde sub 2],
gedaagde partij,
procederende in persoon.
1. Het verloop van de procedure
[eiser] heeft [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in kort geding doen dagvaarden.
De zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2010. Daarvan is aantekening gehouden. [gedaagde sub 1] is niet verschenen op de zitting. Bij de dagvaarding zijn de bij de wet voorgeschreven formaliteiten in acht genomen, zodat tegen [gedaagde sub 1] verstek is verleend.
Hierna is uitspraak verleend.
2.1. [gedaagde sub 1] huurt van [eiser] een onzelfstandige woonunit op de 2e etage van de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats].
2.2. [gedaagde sub 2] huurt van [eiser] een onzelfstandige woonunit op de 1e etage van de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats].
2.3. Bij brief van 28 september 2010 heeft de heer [A] (hierna te noemen [A]) onder meer het volgende verklaard:
“Bij deze delen ik u mede dat wij in de winkel met regelmaat overlast ondervinden van de boven bewoners.
Al diverse malen heb ik ernstige waterschade opgelopen, veel geluidsoverlast van muziek en scheldpartijen van bewoners onderling die in de winkel te volgen zijn, huisvuil op de binnenplaats, gaten in zonnewering door brandende sigaretten peuken, ernstige wiet lucht in onze keuken en winkel waar ik zelfs twee maal de politie voor heb laten komen en zelfs bewoners die bij ons 112 diverse malen hebben gebeld omdat zij de woning niet meer in durfde te gaan.
(…)”.
2.4. In de rapportage (in verband met doorverwijzing naar buurtbemiddeling) van 21 september 2010 heeft mevrouw [B] (hierna te noemen [B]), projectleider buurbemiddeling, het volgende verklaard (met BA wordt overigens [gedaagde sub 1] bedoeld en met BB, [gedaagde sub 2]):
“(…)
Vandaag heeft er een bemiddelingsgesprek plaatsgevonden op de [adres]. Dit naar aanleiding van een telefoontje van BA. Deze was bang en vreesde voor zijn leven. Ik ben zelf samen met een collega naar dit adres gegaan. We troffen daar een onprettige en onveilige situatie aan. BA en BB waren aan het blowen. BB was zeer agressief. Niet alleen naar BA maar in eerste instantie ook naar ons. BB heeft BA in ons bijzijn een aantal keer bedreigd. BA is erg bang van BB. BB eist dat BA naar hem luistert en precies doet wat hij wil. BB geeft aan dat hij BA goed zat is en dat BA blij mag zijn dat hij nog leeft. BA moet dit ook beamen van BB en zeggen dat hij dankbaar is. BB vliegt een aantal keer BA bijna aan. Wij weten BB een beetje te sussen. BB verteld dat BA de politie een aantal keren heeft gebeld. Politie komt niet meer volgens BB. BB zegt ook dat de politie weet dat hij een agressieve man is en dat hij zeker geen onbekende van de politie is. Ook is bekend dat hij 4 jaar vast gezeten heeft. Hij zegt dat hij in ons bijzijn BA in elkaar slaat en er geen probleem mee heeft om dan te moeten zitten.
Wij zijn van mening dat de situatie zeer explosief is. Op dit moment was er geen alcohol in het spel. Maar beide heren zijn behoorlijke drinkers volgens eigen zeggen. (….). Wanneer mede bewoners in dit huis niet precies doen wat BB wil creëert hij een onhoudbare situatie. Hij intimideert en bedreigd continu iedereen om hem heen. (…)”.
2.5. Bij e-mailbericht van 21 september 2010 heeft de heer [C] (hierna te noemen [C]), van [groep] te [woonplaats], het volgende verklaard:
“(…)
Regelmatig wordt ik tijdens mijn werkzaamheden op genoemd adres agressief benaderd door een van de bewoners van het pand, de heer [gedaagde sub 2]. Diverse keren dien ik langs te gaan op het adres inzake vernielingen die zijn aangebracht door de bewoners. Tijdens mijn werkzaamheden wordt ik gehinderd door [gedaagde sub 2] doordat hij kwaad en agressief reageert. Momenteel zelfs zo erg dat hij extreem intimiderend is. Hierdoor heb ik besloten niets meer in het pand te doen, totdat er andere bewoners komen te wonen. Ik kan mijn werkzaamheden zo niet uitvoeren. Ik ben als de dood dat [gedaagde sub 2] een keer uit zijn vel springt, ten koste van mij.
Om een voorbeeld te geven van teksten die naar mij geroepen worden als ik tijdens mij werk aldaar aangeef niet meer terug te komen in het pand:
[gedaagde sub 2]: “Als jullie nu niets doen, dan gaan er ongelukken gebeuren, dan sta ik niet voor mezelf in. Als ik boos word, verander ik, dan sta ik niet voor mezelf in.”
(…)
De bewoners, zowel [gedaagde sub 2] als de heer [gedaagde sub 1], blowen al vanaf ‘s ochtends vroeg in het pand. (…)
De omwonenden klagen ook over de bewoners van [adres]. Zo kom ik regelmatig in contact met de bewoners van nummers [nummer] die mij vertellen dat [gedaagde sub 2] ’s nachts (laat) muziek hard aan heeft staan. Als zij hem vragen of het wat minder kan, wordt er niet open gedaan of gereageerd op de buren.
Ik heb mijn werkzaamheden in het pand [adres] gestaakt. Ik doe niks meer aan het onderhoud totdat er andere bewoners komen. Alles wordt enkel vernield en ik ben er niet van gediend dat er zo tegen mij gesproken wordt. Ik ben bang dat mijzelf iets overkomt. Nogmaals, ik ben als de dood dat hij uit zijn vel sprint, ten koste van mij. Dus ik kom voorlopig niet meer in het pand [adres].
(…)”.
3.1. [eiser] vordert veroordeling van [gedaagde sub 2] tot ontruiming van het gehuurde en met veroordeling van [gedaagde sub 2] in de proceskosten. Indien deze kosten niet binnen 14 dagen na de betekening van het vonnis zullen zijn voldaan, hierover van de 15e dag wettelijke rente zal zijn verschuldigd.
3.2. Aan deze vordering legt [eiser] -kort samengevat- ten grondslag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen voortvloeiend uit de huurovereenkomst, nu zij ernstige overlast veroorzaken en zich derhalve niet gedragen als een goed huurder betaamt. Op hetgeen [eiser] verder naar voren heeft gebracht wordt hierna voor zover nodig teruggekomen.
3.3. [gedaagde sub 2] voert verweer, waarop hierna, voor zover nodig, zal worden teruggekomen.
4.1. De spoedeisendheid van de zaak is gegeven met de aard van de vordering.
4.2. Vooropgesteld wordt dat voor toewijzing van een voorziening zoals door [eiser] wordt gevorderd, het in hoge mate waarschijnlijk moet zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen.
Beoordeeld dient dus te worden of al dan niet aannemelijk is dat de bodemrechter de huurovereenkomst zal ontbinden en in verband daarmee ook de ontruiming zal bevelen.
4.3. Nu [gedaagde sub 1] geen verweer heeft gevoerd en de vordering de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt, wordt de gevorderde ontruiming ten aanzien van hem toegewezen.
4.4. Met betrekking tot de gevorderde ontruiming ten aanzien van [gedaagde sub 2] wordt het volgende overwogen.
Met de door [eiser] overgelegde de verklaringen van [A], [B] en [C] is voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde sub 2] zich ten aanzien van anderen herhaaldelijk agressief gedraagt en overlast veroorzaakt aan de medebewoners en omwonenden. Voorts is ter zitting vast komen te staan dat de politie, de wijkagent en de buurtbemiddeling op de hoogte zijn van de problematiek die zich in de woning afspeelt en dat zij regelmatig in de woning langskomen om te bemiddelen.
4.5. Gelet op het voorgaande acht de kantonrechter het in hoge mate waarschijnlijk dat de ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden toegewezen op de grond dat [gedaagde sub 2] zich niet heeft gedragen zoals het een goed huurder betaamt. Een huurder die aan anderen overlast bezorgt, schiet zodanig tekort in de nakoming van zijn verplichtingen jegens de verhuurder dat op die grond de huurovereenkomst kan worden ontbonden. Vooruitlopend hierop wordt de vordering tot ontruiming toegewezen, met dien verstande dat de door [eiser] gevorderde machtiging om de ontruiming zelf uit te voeren, zal worden afgewezen, omdat de bevoegdheid tot reële executie van de veroordeling tot ontruiming reeds voortvloeit uit de artikelen 555 e.v. juncto artikel 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
4.6. Als de in het ongelijk gestelde partij worden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], gelet op het bepaalde in artikel 237 lid 1 Rv in samenhang met artikel 6:6 lid 1 BW, ieder voor gelijke delen in de proceskosten veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [eiser] ten aanzien van [gedaagde sub 1] worden begroot op:
- explootkosten € 43,97 (€ 87,93 / 2)
- vast recht € 111,00 (€ 111,00 / 2)
- salaris gemachtigde€ 200,00 (2 punten x tarief € 200,00 / 2)
Totaal € 299,47
De kosten aan de zijde van [eiser] ten aanzien van [gedaagde sub 2] worden begroot op:
- explootkosten € 43,97 (€ 87,93 / 2)
- vast recht € 111,00 (€ 111,00 / 2)
- salaris gemachtigde€ 200,00 (2 punten x tarief € 200,00 / 2)
Totaal € 299,47
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
5.1. veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om de onzelfstandige woonunit op de 2e etage respectievelijk 1e etage van de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats], met al wie en al wat zich daarin vanwege [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bevindt binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en met overgifte van de sleutels geheel ter vrije beschikking van [eiser] te stellen;
5.2. veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 299,47, waarin begrepen € 200,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf de 15e dag na betekening van het vonnis, indien deze kosten niet binnen 14 dagen na de betekening van het vonnis zijn voldaan;
5.3. veroordeelt [gedaagde sub 2] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser], tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 299,47, waarin begrepen € 200,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf de 15e dag na betekening van het vonnis, indien deze kosten niet binnen 14 dagen na de betekening van het vonnis zijn voldaan;
5.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Vanwersch, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2010.