ECLI:NL:RBUTR:2010:BO6438

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-995366-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.R. Krol
  • M.P. Gerrits-Janssens
  • M.S. Koppert
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van asbestsaneringsbedrijf bij sloop- en renovatiewerkzaamheden met asbest

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 6 december 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een asbestsaneringsbedrijf, hierna aangeduid als 'verdachte'. De zaak betreft de sloop- en renovatiewerkzaamheden in een kantoorgebouw, waarbij asbest is vrijgekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de werkzaamheden niet conform de geldende wetgeving zijn uitgevoerd. De verdachte, een gespecialiseerd en gecertificeerd asbestsaneringsbedrijf, heeft opzettelijk asbest in het gebouw achtergelaten, terwijl zij ertoe gehouden was dit te verwijderen. De rechtbank oordeelt dat de werknemer van de verdachte, die in het gebouw aanwezig was, niet heeft voldaan aan de in de tenlastelegging genoemde artikelen van het Arbeidsomstandighedenbesluit. De rechtbank spreekt de verdachte vrij van feit 3, maar acht feit 1 primair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen. De verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van € 45.000,-, waarvan € 20.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank benadrukt de ernst van de feiten, gezien de verantwoordelijkheden van de verdachte als gecertificeerd asbestsaneringsbedrijf en de mogelijke gevolgen voor de gezondheid van anderen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16-995366-08 [P]
vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 6 december 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
gevestigd te [woonplaats], [adres].
Raadsvrouw: mr. I. Klein, advocaat te ’s-Hertogenbosch.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 11 november 2010, 15 november 2010 en 22 november 2010, waarbij de officieren van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat:
Feit 1 primair: verdachte in een pand aan de [adres] te [woonplaats] in vereniging opzettelijk en wederrechtelijk asbest(vezels) in de bodem en/of lucht heeft gebracht waarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor anderen te duchten was;
Feit 1 subsidiair: het aan de schuld van verdachte te wijten is dat in voornoemd pand in vereniging asbest(vezels) in de bodem en/of lucht werd(en) gebracht waarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor anderen te duchten was;
Feit 1 meer subsidiair: verdachte in vereniging, terwijl door de arbeid die zij door haar werknemers in voormeld pand arbeid deed verrichten gevaar kon ontstaan voor de veiligheid of gezondheid van andere personen dan die werknemers, geen doeltreffende maatregelen heeft genomen ter voorkoming van dat gevaar;
Feit 2: verdachte in dit pand in vereniging opzettelijk bedrijfsmatige handelingen met afvalstoffen heeft verricht en/of doen verrichten, terwijl zij wist althans redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden en/of konden ontstaan;
Feit 3: verdachte als werkgeefster in vereniging handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of daarop berustende bepalingen door voornoemd pand te renoveren / gedeeltelijk te slopen, terwijl zij en/of haar mededaders wist(en) of redelijkerwijs moest(en) weten dat levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van werknemers ontstond of te verwachten was.
3 De voorvragen
De geldigheid van de dagvaarding
Verdachte wordt onder feit 2 verweten dat zij bedrijfsmatig handelingen met afvalstoffen heeft verricht onder meer bestaande uit het niet eerst verwijderen en/of laten verwijderen van alle asbest en/of asbesthoudend materiaal voordat (delen) van het pand aan de [adres] te [woonplaats] werden gesloopt, volgens de tenlastelegging strafbaar gesteld in artikel 10.1, derde lid, van de Wet milieubeheer.
Het verrichten van handelingen en nalaten zijn het tegenovergestelde van elkaar. In het eerste en tweede lid van artikel 10.1 van de Wet milieubeheer worden de begrippen handelen en nalaten naast elkaar gebruikt. In het derde lid van dit artikel wordt enkel gesproken over handelingen zodat hiermee niet ook nalaten wordt bedoeld. Gelet op het voorgaande kan onder de ten laste gelegde bedrijfsmatige handelingen niet ook nalaten worden verstaan.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de dagvaarding ten aanzien van feit 2 partieel nietig dient te worden verklaard voor zover dit ziet op het onderdeel “niet eerst alle asbest en/of asbesthoudend materiaal verwijderd en/of laten verwijderen voordat (delen van) dat gebouw werden gesloopt”.
De bevoegdheid van de rechtbank
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting betoogd dat de meervoudig economische kamer van de rechtbank niet bevoegd is om van de onder 1 ten laste gelegde feiten kennis te nemen. De raadsvrouw leidt uit artikel 39, eerste lid, van de Wet op de economische delicten af dat primair sprake dient te zijn van een economisch strafbaar feit opdat de rechtbank eveneens kennis mag nemen van commune strafbare feiten, mits er voldoende samenhang is. In het onderhavige geval evenwel worden primair en subsidiair juist commune delicten ten laste gelegd en meer subsidiair een economisch. Nu de rechtbank aldus eerst kennis dient te nemen van een niet economisch delict is de meervoudige economische kamer van de rechtbank volgens de raadsvrouw niet bevoegd tot kennisneming van feit 1 op de dagvaarding.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 39, eerste lid, van de Wet op de economische delicten behandelen en beslissen economische kamers van de rechtbank ook strafbare feiten die geen economische delicten zijn indien de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van die strafbare feiten en die strafbare feiten zijn begaan in samenhang met een of meer economische delicten, en die strafbare feiten ten laste zijn gelegd samen met een of meer van die economische delicten.
In de onderhavige strafzaak worden op de dagvaarding zowel economische delicten (onder 1 meer subsidiair, 2 en 3) als strafbare feiten niet zijnde economische delicten (onder 1 primair en 1 subsidiair) vermeld. Gelet op de nummering van de verwijten heeft de tenlastelegging een expliciet cumulatief karakter.
De Minister van Justitie heeft in de Memorie van Antwoord aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 1986/1987, 19 020, nr. 5, p. 4) te kennen gegeven dat het eerste ten laste gelegde feit bepalend zou zijn voor de bevoegdheid van de rechter.
De rechtbank is van oordeel dat - daargelaten dat zulk een beperking uit de tekst van het genoemd artikel 39 in het geheel niet valt op te maken - uit het stelsel van de wet niet volgt dat in geval van een cumulatieve tenlastelegging zoals de thans voorliggende de volgorde van de feiten enige betekenis zou hebben.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Minister in voormelde passage slechts het oog gehad op de samengestelde tenlastelegging met een primair en een subsidiair deel waarbij in een dergelijk geval het primair ten laste gelegde feit bepalend is voor de bevoegdheid. Naar het oordeel van de rechtbank is deze regel evenwel niet van toepassing op een cumulatieve tenlastelegging als de onderhavige.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat de meervoudige economische kamer van de rechtbank bevoegd is tot kennisneming van alle ten laste gelegde feiten, zodat het verweer wordt verworpen.
De overige voorvragen
De rechtbank stelt vast dat de officieren van justitie ontvankelijk zijn in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
Een beschrijving van het complex [adres] te [woonplaats]
Het kantoorgebouw [adres] te [woonplaats] is een gebouw van acht verdiepingen. Op alle verdiepingsvloeren, de voormalige kantoorruimten, is in het midden van het gebouw een zogenaamde kern gesitueerd. In de kern bevinden zich verticaal een technische schacht, twee personenliften, een goederenlift, een hoofdtrappenhuis en een noodtrappenhuis, van waaruit iedere verdiepingsvloer bereikt kan worden. In de ruimte waar de verticale kern is gesitueerd zijn op iedere verdiepingsvloer toiletgroepen en keukengroepen aangebracht. Het gebouw is ter plaatse ook wel bekend als de ‘[toren]’, omdat het hoofdkantoor van [bedrijf 12] in het verleden aldaar gevestigd was.
Naast de [toren] bestond het pand uit een gebouw van twee verdiepingen, het zogenaamde [gebouw]. Tussen het hoofdgebouw en het [gebouw] bevond zich een tussenbouw die de verbinding tussen beide gebouwen vormde. Achter het hoofdgebouw stonden diverse loodsen en hallen. Tevens bevond zich daar het administratiegebouw.
Het onderhavige opsporingsonderzoek beperkt zich tot het hoofdgebouw, de zogenaamde [toren] . Indien hierna wordt gesproken over het pand aan de [adres] te [woonplaats], wordt hiermee telkens dit hoofdgebouw bedoeld.
De bij de werkzaamheden betrokken partijen
[bedrijf 1]/[bedrijf 2] is eigenaar van het pand aan de [adres] te [woonplaats] en opdrachtgever voor het renovatiewerk in dit pand. In oktober 2006 sloot de [bedrijf 1] een huurovereenkomst met [bedrijf 13]. In deze overeenkomst werd vastgelegd dat het hoofdgebouw door [bedrijf 13] als hoofdkantoor zou worden gebruikt en daartoe geheel diende te worden gerenoveerd.
[bedrijf 3] is in opdracht van [bedrijf 2] betrokken bij het werk. Op 14 januari 2008 is [bedrijf 3] overgenomen door [A] waarbij de naam van de vennootschap is veranderd in [bedrijf 4] De bestaande vennootschap is aldus blijven bestaan en haar werkzaamheden zijn voortgezet.
[A] was in 2007 tot en met 14 januari 2008 projectmanager/directeur bij [bedrijf 3] Hij was als zodanig zelfstandig verantwoordelijk en bevoegd. Met ingang van 14 januari 2008 is [A] directeur van [bedrijf 4]
[verdachte] deed in opdracht van [bedrijf 2] het sloopwerk en de asbestsanering. [B] is directeur van [verdachte]
[C] is projectleider bij [verdachte]
[bedrijf 14] deed in opdracht van [verdachte] het sloopwerk.
[D] is directeur van [bedrijf 14] [D] deed zelf het sloopwerk en bediende zich daarbij van door hem ingehuurde werknemers.
[bedrijf 5] deed in opdracht van [verdachte] het asbestsaneringswerk.
[E] is bedrijfsleider en saneerder bij [bedrijf 5]
[F] is saneerder en Deskundig Toezichthouder Asbestsloop (hierna te noemen: DTA) bij [bedrijf 5]
[bedrijf 17] deed in opdracht van [bedrijf 5] de eindbeoordeling van het asbestsaneringswerk.
[G] is laborant bij [bedrijf 17]
[bedrijf 15] deed in opdracht van [bedrijf 2] asbestinventarisatieonderzoeken en asbestadviseringen.
[H] is directeur van [bedrijf 15] [H] bediende zich niet van personeel en deed zelf de inventarisaties en adviezen .
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie achten wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij hebben daartoe het volgende gesteld.
Ten aanzien van feit 1
[verdachte] is werkgeefster in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
De ten laste gelegde verboden gedragingen kunnen in redelijkheid aan [verdachte] worden toegerekend. [C] is daarvoor als feitelijk leidinggevende verantwoordelijk geweest.
[C] kende de inhoud van het asbestinventarisatierapport dat door het ingenieursbureau [bedrijf 16] op 22 december 2006 is opgemaakt. In dit rapport wordt het advies gegeven verder destructief onderzoek te verrichten vóór de sloop- en renovatiewerkzaamheden. Dit advies werd echter niet opgevolgd en afgedaan als een standaardadvies. [C] wist op diverse momenten dat er zich asbest in het pand aan de [adres] bevond, maar heeft hierop niet of niet afdoende gereageerd waardoor blootstelling aan asbest voor de aanwezigen mogelijk is geweest.
Ten aanzien van feit 2
Er werd asbestbevattend materiaal als gewoon afval afgevoerd. Uit e-mailverkeer tussen [A] en [C] blijkt dat [C] in september 2007 asbesthoudende pakkingen naar een schrootverwerker heeft afgevoerd in twee containers met gesloopt metaal. Volgens [C] had dit materiaal niet naar de schrootverwerker mogen gaan. Er werden asbest bevattende branddeuren in de houtcontainer gedumpt. De omstandigheid dat deze branddeuren alsnog uit die container zijn gehaald en onder asbestcondities zijn afgevoerd doet niet af aan de kans op asbestbesmetting. Metalen luchtkanalen met daarin asbesthoudende kleppen werden niet onder asbestcondities met het gewone puin afgevoerd. [verdachte]/[C] hebben hiermee de algemene zorgplicht als neergelegd in artikel 10.1 van de Wet milieubeheer op grove wijze geschonden. Iedere ondernemer dient te weten aan welke wetgeving hij zich dient te houden.
Ten aanzien van feit 3
[D] is in strijd met artikel 4.48a, vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit in opdracht van [verdachte] begonnen met sloopwerkzaamheden. Deze werkzaamheden worden in een onveilige omgeving uitgevoerd door onvoldoende zorg en toezicht door [bedrijf 3]/[A], de [verdachte]/[C] en de overige medeverdachten. Er vonden vele handelingen in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet of de daarop rustende bepalingen plaats, waardoor voor de aanwezige personen levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid kon ontstaan. De sloopwerkzaamheden werden niet onder asbestcondities en zonder persoonlijke beschermingsmiddelen uitgevoerd. Er werd asbest verwijderd zonder containment. [E] heeft de asbestsanering niet bij de gemeente gemeld waardoor hier geen controle op kon worden uitgevoerd. Er werd gesaneerd volgens risicoklasse 1 en/of 2 terwijl dat in risicoklasse 2 en/of 3 had moeten gebeuren. Tijdens de stillegging werd de arbeidsplaats door diverse werklieden betreden en werd er gewerkt. De containments waren niet goed afgesloten. Er zaten scheuren in en op sommige plekken was tussen het houten latwerk geen folie geplakt. Door de liftwerking heeft de folie losgelaten.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte van alle ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken en heeft daartoe het volgende betoogd.
Ten aanzien van de periode van 1 januari 2007 tot en met 14 juni 2007
In 2006 heeft [bedrijf 1] opdracht gegeven aan [bedrijf 3] voor het volledig ontwikkelen en begeleiden van de renovatie van het kantoorgebouw aan de [adres] te [woonplaats]. [A] is hierbij namens [bedrijf 3] opgetreden als projectmanager/directievoerder. [A] had de verantwoordelijkheid over het gehele project. [A] heeft verklaard dat hij het rapport van ingenieursbureau [bedrijf 16] uit 2006 niet heeft gelezen en dat hij niet wist dat een aanvullende asbestinventarisatie nodig was voordat er mocht worden gesloopt. [A] heeft [verdachte] gecontracteerd voor de sloop- en asbestsaneringswerkzaamheden.
[C] heeft vanaf mei 2007 het projectleiderschap van [I] bij [verdachte] overgenomen. Uit de offerte van 22 maart 2007 blijkt dat [verdachte] overeenkomt asbest te verwijderen conform rapportage exclusief lift- en installatieonderdelen. [verdachte] had dus niet de opdracht om alle asbest te verwijderen.
[D], werkzaam bij [bedrijf 14], is begin april 2007 in opdracht van [verdachte] gestart met sloopwerkzaamheden in het pand. [D] moest slopen op locaties binnen het gebouw waar geen asbest aanwezig was.
[bedrijf 7] heeft op 19 mei 2007 conform opdracht van [verdachte] asbest gesaneerd in het pand aan de [adres]. [bedrijf 5] heeft platen boven de deuren en dorpels uit het pand weggehaald. [J], Deskundig Toezichthouder Asbestsloop (hierna te noemen: DTA) bij [bedrijf 5] heeft de branddeuren verwijderd. [C] heeft namens [verdachte] alle noodzakelijke informatie aan [bedrijf 5] verschaft om het asbest conform de regels te saneren.
[verdachte] heeft de asbestsanering volledig uitbesteed aan [bedrijf 5], een gerenommeerd asbestbedrijf dat gecertificeerd was conform BRL 5050 en beschikte over de juiste expertise. [verdachte] mocht er op vertrouwen dat [bedrijf 5] het asbest volgens de geldende wet- en regelgeving zou saneren. [bedrijf 5] is verantwoordelijk voor het werk dat door deze vennootschap werd uitgevoerd. [verdachte] is slechts verantwoordelijk voor het verstrekken van de juiste opdracht en de juiste gegevens aan [bedrijf 5], hetgeen ook is geschied.
Na de asbestsanering op 19 mei 2007 heeft [G] namens [bedrijf 17] de door [bedrijf 5] gesaneerde ruimtes vrijgegeven. [verdachte] kon er aldus op vertrouwen dat de saneringen goed waren uitgevoerd. Op geen enkele wijze is vastgesteld dat deze saneringen niet goed zouden zijn uitgevoerd.
[bedrijf 5] was aldus verantwoordelijk voor de asbestsanering.
Er kan niet meer worden vastgesteld of het sanitair voorafgaand aan de saneringswerkzaamheden is gesloopt door [D], voornoemd. Het asbest bevond zich in de kern van het gebouw in afgesloten ruimtes. De slopers van [bedrijf 14] zijn hier niet in de buurt geweest tijdens het slopen van het sanitair. Tijdens het slopen zijn de slopers aldus niet blootgesteld aan asbest. Evenmin zijn door de sloop asbestvezels vrijgekomen.
[verdachte] was geen werkgeefster van [bedrijf 14] en [bedrijf 5] in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet.
[verdachte] heeft al het asbesthoudend materiaal laten verwijderen conform de opdracht van [bedrijf 3] [verdachte] heeft [A] erop geattendeerd dat in de kern van het gebouw nog asbest aanwezig was,, maar [verdachte] heeft niet alsnog de opdracht gekregen het asbest uit de liftschachten en de installatieonderdelen te verwijderen. [verdachte] behoefde niet buiten haar opdracht te werken.
Ten aanzien van de periode van juni 2007 tot en met december 2007
In juni 2007 heeft [verdachte] het werk opgeleverd. Vervolgens is door [bedrijf 8] gestart met de opbouw van het pand. [A] had [bedrijf 8] op de hoogte moeten stellen van de aanwezigheid van asbest in de schachten in de kern van het gebouw. Er heeft asbestbesmetting in het gebouw kunnen plaatsvinden door de luchtcirculatie in de liften en door de werkzaamheden door [bedrijf 8] Dit is dus geschied na de oplevering van het werk door [verdachte]
[verdachte] werd weer ingeschakeld toen de liftmonteurs en elektriciens al enige tijd werkzaam waren in de liftschachten, waardoor asbestbesmetting reeds had kunnen plaatsvinden. Begin september 2007 werd door [bedrijf 15] asbest geïnventariseerd en is op verzoek van [verdachte] door [bedrijf 5] asbest gesaneerd. [verdachte] heeft ook nu vertrouwd op de kennis en kunde van de ingeschakelde partijen. [verdachte] was geen werkgeefster ten opzichte van [bedrijf 5] en [bedrijf 15]
[K] was niet in loondienst bij [verdachte] maar bij [bedrijf 9] [C] trad niet op als direct leidinggevende van deze rechtspersoon.
De rechtbank Alkmaar heeft op 8 februari 2010 (LJN: BL2846) geoordeeld dat met lucht in de artikelen 173a en 173b van het Wetboek van Strafrecht buitenlucht wordt bedoeld en niet de lucht binnen een gebouw.
De rechtbank kan niet vaststellen waardoor en wanneer de asbestbesmettingen op diverse afdelingen in het kantoorgebouw hebben plaatsgevonden. Op 14 juni 2007 was duidelijk waar het asbest zich bevond. Er was toen nog geen sprake van enige besmetting en verspreiding omdat niet in de kern in de buurt van asbesthoudend materiaal was gewerkt.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De vrijspraken
Ten aanzien van feit 3
[C] is de enige werknemer van [verdachte] in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet, waarvan uit het dossier blijkt dat hij tijdens de ten laste gelegde periode in het pand aan de [adres] aanwezig is geweest. Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet vast komen te staan dat [C] in de periode van 1 januari 2007 tot en met 7 december 2007 niet heeft voldaan aan de artikelen 4.1b, 4.48a lid 1 en 4.48a lid vier van het Arbeidsomstandighedenbesluit. Het dossier bevat daartoe te weinig gegevens.
Ten aanzien van de andere personen en/of werknemers van bedrijven die in het pand aan de [adres] werkzaam waren, kan [verdachte] niet als werkgeefster in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet worden aangemerkt.
[verdachte] zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
4.3.2 De bewijsmiddelen
Ten aanzien van feit 1 primair en 2
In de offerte van [verdachte] van 22 maart 2007 staat vermeld dat alle werkzaamheden plaatsvinden binnen de kaders van de ‘Beoordelingsrichtlijn Veilig en Milieukundig Slopen BRL SVMS-007’. Daarnaast houden de werkzaamheden volgens deze offerte onder meer in het verwijderen van asbesthoudende materialen conform rapportage (de rechtbank begrijpt: de asbestinventarisatierapportage van [bedrijf 16] van 22 december 2006) exclusief liftonderdelen en installatieonderdelen . Op 2 april 2007 heeft [bedrijf 1] het sloopwerk in het pand [adres] te [woonplaats] aan [verdachte] conform voormelde offerte opgedragen
In voormeld rapport van [bedrijf 16] staat de aanbeveling opgenomen om vlak voor en ook tijdens de sloop en/of renovatie aanvullend destructief asbestonderzoek uit te voeren .
[C] heeft bij de politie verklaard dat hij voormeld [bedrijf 16]rapport van Progam heeft ontvangen . Dit rapport is bij [verdachte] gelezen. Er is vooral voor wat betreft de calculatie gekeken naar de lijsten met de opsomming van de hoeveelheid en de conditie van het asbest . [verdachte] heeft het asbest in de installaties achtergelaten . [D] heeft sloopwerkzaamheden voor [verdachte] verricht in het pand . Daarnaast heeft [bedrijf 5] in opdracht van [verdachte] asbest uit het gebouw verwijderd . [verdachte] is in februari 2007 gestart met het leeghalen van de verdiepingen, aldus [C] .
[verdachte] heeft op 14 juni 2007 het sloopwerk aan [bedrijf 3] opgeleverd. In het Proces-verbaal van oplevering sloopwerk staat vermeld dat het overeengekomen werk gereed is gekomen op 14 juni 2007 .
Op 25 oktober 2007 heeft [H] namens [bedrijf 15] een visuele inspectie uitgevoerd aangevuld met stofkleefmonsternemingen en luchtmonsternemingen .
Uit analyse van deze monsters door [bedrijf 10] bleek dat zich in de beplating op de vierde etage, de bouwkundige schacht, asbest bevond .
[H] heeft op 5 november 2007 wederom een asbestinventarisatieonderzoek gedaan. [H] nam hiertoe luchtmonsters en kleefmonsters .
[bedrijf 10] heeft deze monsters geanalyseerd. Hieruit bleek dat op de vierde etage middenin bij afvalzakken en op de vierde etage links van de schacht asbest aanwezig was .
[bedrijf 15] heeft op 16 november 2007 aanvullend asbestonderzoek verricht in de leidingschacht en het noodtrappenhuis op alle verdiepingen van het gebouw. Uit de analyse van de door [bedrijf 10] genomen monsters bleek dat asbest werd aangetroffen op de tweede verdieping noodtrap, begane grond noodtrap en derde verdieping schacht. Verder werd asbest aangetroffen op de eerste verdieping noodtrappenhuis .
[bedrijf 15] heeft op 19 november 2007 aanvullend asbestonderzoek verricht in de goederenliftschacht op alle verdiepingen . Hieruit bleek dat in de liftschacht het asbesthoudend plaatmateriaal was verwijderd waarbij aan spijkers en schroeven restanten plaatmateriaal waren achtergebleven, op randen en richels diverse restanten asbesthoudend plaatmateriaal waarneembaar waren en de liftschacht van de goederenlift als geheel verontreinigd met resten en restanten plaatmateriaal moest worden gekenmerkt .
Voorts heeft [H] op 26 november 2007 een asbestonderzoek calamiteit verricht in de leidingschacht en de toiletgroepen in de kern van het gebouw .
Uit analyse van de door [H] hiertoe genomen monsters bleek dat asbest werd aangetroffen in de technische schacht op de derde verdieping en in de toiletruimte op de zevende verdieping .
Ten slotte is namens [bedrijf 11] op 13, 14 en 17 december 2007 een volledig onderzoek naar de aard en omvang van de asbestbesmettingen in het kantoorpand verricht .
Uit dit onderzoek bleek dat op de volgende locaties in het pand asbesthoudende materialen, asbesthoudende restanten of een asbestbesmetting aanwezig waren. Het ging om
- restanten plaatmateriaal en besmetting in de schachten van de goederenlift en de personenliften;
- de besmetting in de liftportalen van zowel de goederenlift als de personenliften op alle bouwlagen;
- de besmetting in de leidingschacht op alle bouwlagen;
- de borstwerende wand tussen trapportaal en liftportaal (personenlift) op alle bouwlagen;
- de besmetting in het noodtrappenhuis (wenteltrap) op alle bouwlagen;
- de besmetting in het noodtrappenhuis op alle bouwlagen;
- de beplating rondom de liftdeuren van de goederenlift en de personenlift op alle bouwlagen;
- de koof tussen trapportaal en liftportaal (personenlift) op de begane grond;
- het plafond van het liftportaal van de personenlift op de begane grond;
- de besmetting in de ventilatiekanalen .
[C] wist dat [bedrijf 8] in het gebouw werkzaamheden zou gaan verrichten nadat [verdachte] op 14 juni 2007 het sloopwerk had opgeleverd .
De rechtbank overweegt als volgt.
Blijkens de opdracht van de [bedrijf 1] aan [verdachte] moest [verdachte] al het asbest in het pand aan de [adres] te [woonplaats] saneren met uitzondering van de lift- en installatieonderdelen.
[verdachte] heeft asbest in de liftschacht en in de installaties achtergelaten, aldus [C] . Volgens [A] had [C] hem er vanuit zijn ervaring en kennis op moeten wijzen dat het asbest uit de schachten verwijderd moest worden .
Uit de opdracht aan [verdachte] valt enerzijds af te leiden dat de liftschachten zelf hier niet van waren uitgesloten. Uit de verklaring van [A] blijkt anderzijds dat deze opdracht niet zag op de liftschachten. De rechtbank stelt vast dat deze verklaringen tegenstrijdig zijn. Er is evenwel na de oplevering van het sloopwerk door [verdachte] op diverse momenten ook op andere locaties dan de liftschachten binnen het kantoorpand asbest aangetroffen, meer bepaald de beplating rondom de liftdeuren van de goederenlift en de personenlift op alle bouwlagen en het plafond van het liftportaal van de personenlift op de begane grond. Dit blijkt uit de hierboven weergegeven opsomming zoals opgemaakt door [bedrijf 11] naar aanleiding van haar onderzoek op 13, 14 en 17 december 2007.
[verdachte] heeft aldus opzettelijk asbest in het kantoorgebouw achtergelaten terwijl zij ertoe gehouden was om dit te verwijderen. Bovendien wist [C] dat na de oplevering van het sloopwerk bouwwerkzaamheden in het pand zouden worden verricht door [bedrijf 8][verdachte] heeft hiermee de aanmerkelijke kans aanvaard dat er asbestvezels in de lucht terecht zouden komen, terwijl [verdachte] een gespecialiseerd en gecertificeerd asbestsaneringsbedrijf is en wordt geacht te weten dat daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en levensgevaar voor een ander te vrezen was en dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan. De kans dat asbestvezels in de lucht terecht zouden komen, heeft zich in het onderhavige geval ook gerealiseerd, gelet op de constateringen door [bedrijf 11] na het onderzoek op 13,14 en 17 december 2007 dat zich op verschillende, hierboven genoemde, plaatsen in het pand asbestbesmettingen voordeden.
Het daderschap van een rechtspersoon
Blijkens de wetsgeschiedenis kan een rechtspersoon in de zin van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend.
Het antwoord op de vraag wanneer een (verboden) gedraging in redelijkheid aan een rechtspersoon kan worden toegerekend, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
- het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
- de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
- de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
- de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard.
Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde gedraging [verdachte] redelijkerwijs kan worden toegerekend.[verdachte] is een asbestsaneringsbedrijf. [C] heeft feitelijk leiding gegeven aan de saneringswerkzaamheden waarvoor deze vennootschap opdracht had. Deze werkzaamheden pasten in de normale bedrijfsvoering van [verdachte] en zijn deze rechtspersoon dienstig geweest in het door haar uitgeoefende bedrijf. Ten slotte droeg [verdachte] er de verantwoordelijkheid voor dat het gehele pand zou worden gesaneerd. Zij vermocht er dus over te beschikken dat de asbestsanering zou plaatsvinden.
Het te bespreken verweer
De rechtbank is van oordeel dat in de wettekst en de literatuur geen steun is te vinden voor de stelling van de verdediging dat het bestanddeel lucht in de artikelen 173a en 173b van het Wetboek van Strafrecht enkel buitenlucht en geen lucht binnen een pand omvat, zodat de rechtbank deze stelling verwerpt.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
primair
zij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 14 januari 2008 te [woonplaats] in een kantoorpand aan de [adres], opzettelijk en wederrechtelijk een stof, te weten asbest en/of asbestvezels, in de lucht heeft gebracht, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid en levensgevaar voor (een) ander(en) te duchten was, aangezien toen daar bij een namens verdachte uitgevoerde renovatie van en/of sloopwerkzaamheden aan een kantoorpand asbest(vezels) achterbleven terwijl geen, althans onvoldoende, maatregelen waren genomen om te voorkomen dat de werknemer van verdachte of de ter plaatse werkzame ondernemers of de -niet bij verdachte in dienst zijnde- bouwvakkers of andere bezoekers aan het pand in aanraking zouden kunnen komen met die achtergebleven asbest(vezels);
2.
zij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 07 december 2007 te [woonplaats], in een kantoorpand aan de [adres], opzettelijk, telkens bedrijfsmatig handelingen met afvalstoffen heeft verricht, immers heeft verdachte in een te renoveren kantoorpand:
- asbest en/of asbesthoudend materiaal op verschillende plaatsen in voornoemd gebouw achtergelaten en/of doen achterlaten,
terwijl zij wist dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu konden ontstaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1 primair: Opzettelijk en wederrechtelijk een stof in de lucht brengen, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
Feit 2: Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben op grond van hetgeen zij bewezen hebben geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een geldboete van € 45.000,- waarvan € 20.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ter zitting betoogd dat aan verdachte een lagere straf dient te worden opgelegd dan aan [bedrijf 3] omdat verdachte een kleinere verantwoordelijkheid dan deze vennootschap heeft gedragen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Door en namens [verdachte] is op diverse locaties asbesthoudend materiaal achtergelaten in het kantoorpand aan de [adres] te [woonplaats], terwijl haar opdracht was asbest te verwijderen en zij ervan op de hoogte was dat in het gebouw nog verdere werkzaamheden zouden plaatsvinden. Hierdoor konden nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan. Asbestvezels kunnen bij inademing diep in de longen doordringen, hetgeen op een termijn van tientallen jaren buikvlieskanker, longvlieskanker en stoflongen kan veroorzaken.
De rechtbank acht de bewezen verklaarde feiten zeer ernstig en rekent het [verdachte] zwaar aan dat zij als daartoe gespecialiseerd en gecertificeerd bedrijf, ook op het gebied van asbestsanering, niet haar verantwoordelijkheid heeft genomen bij het uitvoeren van de haar verstrekte opdracht namelijk het onder asbestcondities verwijderen van asbest. [verdachte] mocht worden verwacht dat zij op de hoogte was van de geldende regelgeving op dit terrein en deze nauwgezet uitvoerde.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 15 oktober 2010, waaruit blijkt dat de verdachte in 2006 strafrechtelijk is veroordeeld tot een geldboete van € 500,- wegens een economisch delict.
Alles afwegende, acht de rechtbank, een geldboete van € 45.000,- waarvan € 20.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, passend en geboden. Hoewel de rechtbank verdachte vrij zal spreken van feit 3, terwijl de officieren van justitie bewezenverklaring van dit feit vorderen, zal de straf die de rechtbank zal opleggen gelijk zijn aan de door de officieren van justitie gevorderde straf. De rechtbank overweegt hiertoe dat de rechtbank de bewezenverklaring van feit 1 primair de verdachte zeer zwaar aanrekent.
De rechtbank neemt bij de straftoemeting in aanmerking dat ter zitting namens de verdachte geen verantwoordelijkheid is genomen voor hetgeen is geschied. Verdachte is blijven volharden in haar stelling dat anderen, namelijk [bedrijf 3] en [A] alsmede [bedrijf 5] en [E] verantwoordelijk waren.
Bovendien wordt overwogen dat [verdachte] een gespecialiseerd en gecertificeerd asbestsaneringsbedrijf heeft, waardoor er een grote verantwoordelijkheid op deze vennootschap rust. [verdachte] had de hoofdopdracht tot asbestsanering op zich genomen en heeft zich bij het binnenhalen van de opdracht en ook in haar offerte juist gepresenteerd als gecertificeerd specialist.
De rechtbank is van oordeel dat een lagere straf geen recht doet aan de ernst van de feiten.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 51, 57 en 173a van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten, artikel 10.1 van de Wet milieubeheer zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding partieel nietig voor zover deze betrekking heeft op het onder 2 ten laste gelegde onderdeel:
“niet eerst alle asbest en/of asbesthoudend materiaal laten verwijderen voordat (delen van) dat gebouw werden gesloopt”;
- verklaart de dagvaarding voor het overige geldig;
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 3 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 primair: Opzettelijk en wederrechtelijk een stof in de lucht brengen, terwijl daarvan gevaar voor de openbare gezondheid of levensgevaar voor een ander te duchten is, begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
Feit 2: Overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 45.000,-, waarvan € 20.000,-, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze geldboete niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mr. M.P. Gerrits-Janssens en mr. M.S. Koppert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 december 2010.