parketnummer: 16-995365-08 [P]
vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 6 december 2010
[verdachte],
geboren op [1965] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsman: mr. M.J. Smit, advocaat te Dordrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 11 november 2010, 15 november 2010 en 22 november 2010, waarbij de officieren van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: [bedrijf 1] in een pand aan de [adres] te [vestigingsplaats] in vereniging opzettelijk en wederrechtelijk asbest(vezels) in de bodem en/of lucht heeft gebracht waarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor anderen te duchten was, waaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven en/of waartoe hij opdracht heeft gegeven;
Feit 1 subsidiair: het aan de schuld van [bedrijf 1] te wijten is dat in voornoemd pand in vereniging asbest(vezels) in de bodem en/of lucht werd(en) gebracht waarvan gevaar voor de openbare gezondheid en/of levensgevaar voor anderen te duchten was, waaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven en/of waartoe hij opdracht heeft gegeven;
Feit 1 meer subsidiair: [bedrijf 1] in vereniging, terwijl door de arbeid die zij door haar werknemers in voormeld pand arbeid deed verrichten gevaar kon ontstaan voor de veiligheid of gezondheid van andere personen dan die werknemers, geen doeltreffende maatregelen heeft genomen ter voorkoming van dat gevaar, waaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven en/of waartoe hij opdracht heeft gegeven;
Feit 2: [bedrijf 1] in dit pand in vereniging opzettelijk bedrijfsmatige handelingen met afvalstoffen heeft verricht en/of doen verrichten, terwijl zij wist althans redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstonden en/of konden ontstaan, waaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven en/of waartoe hij opdracht heeft gegeven.
Feit 3: [bedrijf 1] als werkgeefster in vereniging handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met de Arbeidsomstandighedenwet en/of daarop berustende bepalingen door voornoemd pand te renoveren / gedeeltelijk te slopen, terwijl zij en/of haar mededaders wist(en) of redelijkerwijs moest(en) weten dat levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van werknemers ontstond of te verwachten was, waaraan verdachte feitelijk leiding heeft gegeven en/of daartoe opdracht heeft gegeven.
De geldigheid van de dagvaarding
Verdachte wordt onder feit 2 verweten dat hij als feitelijk leidinggever bedrijfsmatig handelingen met afvalstoffen heeft verricht onder meer bestaande uit het niet eerst verwijderen en/of laten verwijderen van alle asbest en/of asbesthoudend materiaal voordat (delen) van het pand aan de [adres] te [vestigingsplaats] werden gesloopt, volgens de tenlastelegging strafbaar gesteld in artikel 10.1, derde lid, van de Wet milieubeheer.
Het verrichten van handelingen en nalaten zijn het tegenovergestelde van elkaar. In het eerste en tweede lid van artikel 10.1 van de Wet milieubeheer worden de begrippen handelen en nalaten naast elkaar gebruikt. In het derde lid van dit artikel wordt enkel gesproken over handelingen zodat hiermee niet ook nalaten wordt bedoeld. Gelet op het voorgaande kan onder de ten laste gelegde bedrijfsmatige handelingen niet ook nalaten worden verstaan.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de dagvaarding ten aanzien van feit 2 partieel nietig dient te worden verklaard voor zover dit ziet op het onderdeel “niet eerst alle asbest en/of asbesthoudend materiaal verwijderd en/of laten verwijderen voordat (delen van) dat gebouw werden gesloopt”.
De overige voorvragen
Voorts stelt de rechtbank vast dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officieren van justitie ontvankelijk zijn in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
Een beschrijving van het complex [adres] te [vestigingsplaats]
Het kantoorgebouw [adres] te [vestigingsplaats] is een gebouw van acht verdiepingen. Op alle verdiepingsvloeren, de voormalige kantoorruimten, is in het midden van het gebouw een zogenaamde kern gesitueerd. In de kern bevinden zich verticaal een technische schacht, twee personenliften, een goederenlift, een hoofdtrappenhuis en een noodtrappenhuis, van waaruit iedere verdiepingsvloer bereikt kan worden. In de ruimte waar de verticale kern is gesitueerd zijn op iedere verdiepingsvloer toiletgroepen en keukengroepen aangebracht. Het gebouw is ter plaatse ook wel bekend als de ‘[toren]’, omdat het hoofdkantoor van [bedrijf 13] in het verleden aldaar gevestigd was.
Naast de [toren] bestond het pand uit een gebouw van twee verdiepingen, het zogenaamde [gebouw]. Tussen het hoofdgebouw en het [gebouw] bevond zich een tussenbouw die de verbinding tussen beide gebouwen vormde. Achter het hoofdgebouw stonden diverse loodsen en hallen. Tevens bevond zich daar het administratiegebouw.
Het onderhavige opsporingsonderzoek beperkt zich tot het hoofdgebouw, de zogenaamde [toren] . Indien hierna wordt gesproken over het pand aan de [adres] te [vestigingsplaats], wordt hiermee telkens dit hoofdgebouw bedoeld.
De bij de werkzaamheden betrokken partijen
[bedrijf 2]/[bedrijf 3] is eigenaar van het pand aan de [adres] te [vestigingsplaats] en opdrachtgever voor het renovatiewerk in dit pand. In oktober 2006 sloot de [bedrijf 2] een huurovereenkomst met [bedrijf 14]. In deze overeenkomst werd vastgelegd dat het hoofdgebouw door [bedrijf 14] als hoofdkantoor zou worden gebruikt en daartoe geheel diende te worden gerenoveerd.
[bedrijf 1] is in opdracht van [bedrijf 3] betrokken bij het werk. Over de precieze rol bij deze werkzaamheden oordeelt de rechtbank hierna onder 4.3. Op 14 januari 2008 is [bedrijf 1] overgenomen door [verdachte] waarbij de naam van de vennootschap is veranderd in [bedrijf 4]. De bestaande vennootschap is aldus blijven bestaan en haar werkzaamheden zijn voortgezet.
[verdachte] was in 2007 tot en met 14 januari 2008 projectmanager/directeur bij [bedrijf 1] Hij was als zodanig zelfstandig verantwoordelijk en bevoegd. Met ingang van 14 januari 2008 is [verdachte] directeur van [bedrijf 4]
[bedrijf 5] deed in opdracht van [bedrijf 3] het sloopwerk en de asbestsanering. [A] is directeur van [bedrijf 5]
[B] is projectleider bij [bedrijf 5]
[bedrijf 15] deed in opdracht van [bedrijf 5] het sloopwerk.
[C] is directeur van [bedrijf 15] [C] deed zelf het sloopwerk en bediende zich daarbij van door hem ingehuurde werknemers.
[bedrijf 6] deed in opdracht van [bedrijf 5] het asbestsaneringswerk.
[D] is bedrijfsleider en saneerder bij [bedrijf 6]
[E] is saneerder en Deskundig Toezichthouder Asbestsloop (hierna te noemen: DTA) bij [bedrijf 6]
[bedrijf 7] deed in opdracht van [bedrijf 6] de eindbeoordeling van het asbestsaneringswerk.
[F] is laborant bij [bedrijf 7]
[bedrijf 16] deed in opdracht van [bedrijf 3] asbestinventarisatieonderzoeken en asbestadviseringen.
[G] is directeur van [bedrijf 16] [G] bediende zich niet van personeel en deed zelf de inventarisaties en adviezen .
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie achten wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Volgens de officieren van justitie kunnen de ten laste gelegde verboden gedragingen in redelijkheid aan [bedrijf 4] worden toegerekend.
Binnen het pand aan de [adres] te [vestigingsplaats] is niet gesaneerd conform het asbestinventarisatierapport dat op 22 december 2006 door ingenieursbureau [bedrijf 17] is opgemaakt. Evenmin is gevolg gegeven aan het advies dat hierin wordt gegeven om aanvullend destructief onderzoek in dit pand te verrichten. [verdachte] wist voorafgaand aan de werkzaamheden dat zich asbest in dit gebouw bevond. Hij kende voornoemd rapport van [bedrijf 17] en was op de hoogte van het advies om tot aanvullend destructief asbestonderzoek over te gaan alvorens sloop- en renovatiewerkzaamheden te verrichten. Dit advies heeft hij echter niet opgevolgd. Door niet te voldoen aan het advies in dit [bedrijf 17]rapport heeft [verdachte] de aanmerkelijke kans op asbestbesmettingen aanvaard, aldus de officieren van justitie
Voor de vaststelling of [bedrijf 1] als werkgeefster is opgetreden is de feitelijke situatie doorslaggevend, aldus de officieren van justitie.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte van alle ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft hiertoe onder meer het volgende aangevoerd.
Een rechtspersoon kan als dader van een strafbaar feit worden aangemerkt indien de desbetreffende gedraging(en) redelijkerwijs aan haar kan of kunnen worden toegerekend.
Wanneer een verboden gedraging in redelijkheid aan een rechtspersoon kan worden toegerekend is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval waartoe mede behoort de aard van de verboden gedraging. Zo kan van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon sprake zijn indien zich één of meer omstandigheden voordoen, waaronder dat de rechtspersoon er over vermocht te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon werd aanvaard of placht te worden aanvaard. Onder dit aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Voor de toerekening in het onderhavige geval is bepalend of de besloten vennootschap ter zake van de problematiek rond de verwijdering van asbest over het niet deugdelijk verwijderen kon beschikken terwijl zij dit heeft aanvaard of ten minste placht te aanvaarden.
Volgens de verdediging heeft verdachte zich behoorlijk van haar taak gekweten. Zo is er de overeenkomst met [bedrijf 5] op basis van een offerte van 22 maart 2007 en de acceptatie hiervan op 2 april 2007. Het was volstrekt duidelijk waartoe [bedrijf 5] zich had verplicht, namelijk de oplevering in juni 2007 van een asbestvrij pand. [bedrijf 5] had daartoe het bedrijf [bedrijf 6] ingeschakeld. Het was de verantwoordelijkheid van [bedrijf 5] ervoor te zorgen dat gehandeld werd in overeenstemming met de wettelijke bepalingen en regelgeving. [bedrijf 5] droeg eveneens de verantwoordelijkheid om te controleren dat het in het [bedrijf 17]rapport genoemde asbest, ook eventueel nog aan te treffen asbest naar aanleiding van destructief onderzoek, verwijderd zou zijn, aldus de raadsman. [bedrijf 5] is een gecertificeerd asbestsaneringsbedrijf dat exact op de hoogte mag worden verondersteld van de wijze waarop asbest volgens de wettelijke regelingen dient te worden gesaneerd. [bedrijf 1] kan niet schuldig worden verklaard aan de ten laste gelegde feiten omdat zij alles heeft gedaan wat van haar kon en mocht worden verlangd.
[bedrijf 1] kan niet worden aangemerkt als werkgeefster in de zin van de Arbeidsomstandighedenwet van de werknemers die sloop- en asbestsaneringswerkzaamheden in het pand aan de [adres] te [vestigingsplaats] hebben verricht.
Verdachte heeft niet feitelijk leiding gegeven aan de onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde strafbare gedragingen van werknemers van [bedrijf 1], aldus de verdediging.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van de feiten 1 primair, 1 subsidiair en 2
Blijkens de wetsgeschiedenis kan een rechtspersoon in de zin van artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht worden aangemerkt als dader van een strafbaar feit indien de desbetreffende gedraging redelijkerwijs aan hem kan worden toegerekend.
Het antwoord op de vraag wanneer een (verboden) gedraging in redelijkheid aan een rechtspersoon kan worden toegerekend, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de volgende omstandigheden voordoen:
1. het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van de rechtspersoon;
2. de gedraging past in de normale bedrijfsvoering van de rechtspersoon;
3. de gedraging is de rechtspersoon dienstig geweest in het door hem uitgeoefende bedrijf;
4. de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden en zodanig of vergelijkbaar gedrag werd blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon aanvaard of placht te worden aanvaard.
Onder bedoeld aanvaarden is mede begrepen het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kan worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Uit de hierboven weergegeven beschrijving van de bij de werkzaamheden betrokken partijen blijkt dat [verdachte] ten tijde van de ten laste gelegde periodes directeur en projectmanager was bij de rechtspersoon [bedrijf 1], sedert 14 januari 2008 [bedrijf 4] geheten. Op 5 december 2006 deed [verdachte] namens [bedrijf 1] aan [bedrijf 9] een offerte toekomen om ten aanzien van het project [bedrijf 14] te [vestigingsplaats] de sloop-, bouw- en renovatiewerkzaamheden te begeleiden . In deze offerte schreef [verdachte] dat [bedrijf 1] de uitvoering van deze werkzaamheden zou begeleiden en de belangen van [bedrijf 9] hierbij zou behartigen. [bedrijf 1] zou als bewaker van de portemonnee van [bedrijf 9] optreden. De begeleiding van de uitvoering van de werkzaamheden zou bestaan uit:
- het controleren van het sloopplan;
- het begeleiden van de sloopwerkzaamheden;
- heb begeleiden van de saneringswerkzaamheden;
- het controleren van de termijnopstelling;
- het fiatteren van alle op het werk betrekking hebbende facturen;
- het bewaken van de kwaliteit door regelmatig op het werk aanwezig te zijn en de werkzaamheden te controleren;
- het eenmaal per vier weken voorzitten en notuleren van de bouwvergaderingen;
- het eenmaal per twee weken bijwonen van de werkbesprekingen;
- het opvragen van diverse offertes van de infra;
- het beoordelen van de offertes infra;
- het opstellen van de contracten ten behoeve van infra;
- het bewaken en bijhouden van meer- en minderwerk;
- het verzorgen van de eindoplevering;
- het verzorgen van de nazorg;
- het controleren van de garantiestukken en onderhoudscontracten;
- overleg met de nutsbedrijven ten tijde van de uitvoering;
- een rondgang met de brandweer na het einde van de bouw .
[bedrijf 2] heeft [bedrijf 1] mondeling de opdracht verstrekt om het gehele project in grote vrijheid te begeleiden .
[verdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het werkproces vanaf begin november 2006 heeft gecoördineerd. Hij heeft [bedrijf 5] benaderd om het asbest in het pand aan de [adres] te [vestigingsplaats] te verwijderen omdat dit bedrijf hiertoe gespecialiseerd en gecertificeerd was. [verdachte] heeft voordat hij [bedrijf 2] adviseerde [bedrijf 5] in te huren, het bedrijf van [bedrijf 5] bezocht en aldaar kennis genomen van de door dat bedrijf behaalde certificaten.
[verdachte] heeft zelf geen kennis inzake het saneren van asbest. [bedrijf 1] hield hij zich enkel met de planning en begeleiding van het werk bezig. Eén keer in de week bevond zich hiertoe een werknemer van [bedrijf 1] op de werkvloer die beoordeelde of er volgens planning werd gewerkt. Het asbestinventarisatierapport dat op 22 december 2006 door ingenieursbureau [bedrijf 17] was opgemaakt vormde de basis voor het verzoek dat aan diverse bedrijven werd gedaan om offerte uit te brengen inzake de uitvoering van de asbestsanering. [verdachte] heeft [B] van [bedrijf 5] op de hoogte gesteld van het [bedrijf 17]rapport van 22 december 2006. [verdachte] werkt als bouwmanager veel met bedrijven die op bepaalde gebieden gespecialiseerd zijn. Als bouwmanager moet men op de kennis en vaardigheden van dergelijke bedrijven kunnen vertrouwen, aldus [verdachte] ter terechtzitting.
In de offerte van [bedrijf 5] van 22 maart 2007 staat vermeld dat alle werkzaamheden plaatsvinden binnen de kaders van de ‘Beoordelingsrichtlijn Veilig en Milieukundig Slopen BRL SVMS-007’. Daarnaast houden de werkzaamheden volgens deze offerte onder meer in het verwijderen van asbesthoudende materialen conform rapportage (de rechtbank begrijpt: de asbestinventarisatierapportage van [bedrijf 17] van 22 december 2006) exclusief liftonderdelen en installatieonderdelen . Op 2 april 2007 draag[H] namens de [bedrijf 2] aan [bedrijf 5] op om de sloopwerkzaamheden conform voormelde offerte van 22 maart 2007 uit te voeren .
[bedrijf 5] werd aldus als gespecialiseerd en gecertificeerd asbestsaneringsbedrijf door de [bedrijf 2] ingehuurd om zorg te dragen voor de uitvoering van de asbestsanering in het pand aan de [adres] te [vestigingsplaats]. [bedrijf 1] zou zich met het administratieve werk, de informatiestromen, de planning en de coördinatie van het gehele project bezighouden. Het begeleiden van de sloop- en de saneringswerkzaamheden door [verdachte] moet naar het oordeel van de rechtbank in dit kader worden gezien.
De rechtbank staat voor de vraag of de ten laste gelegde strafbare gedragingen redelijkerwijs kunnen worden toegerekend aan verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de asbestsaneringswerkzaamheden die door of in opdracht van [bedrijf 5] zijn verricht niet het handelen of nalaten van een persoon betreffen die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit anderen hoofde werkzaam is ten behoeve van [bedrijf 1] Daarnaast zijn deze asbestsaneringswerkzaamheden [bedrijf 1] niet dienstig geweest in het door haar uitgeoefende bedrijf.
De rechtbank stelt vast dat de normale bedrijfsvoering van [bedrijf 1] bestond uit de begeleiding van sloop- en asbestsaneringswerkzaamheden door, zoals gezegd, het verrichten van administratief werk, het verzorgen van informatiestromen, plannen en coördineren en niet uit het daadwerkelijk in eigen beheer verrichten van asbestsaneringen. [bedrijf 5] werd juist ingehuurd om de asbestsaneringen conform het [bedrijf 17]rapport van 22 december 2006 uit te voeren aangezien dit bedrijf hiertoe gespecialiseerd en gecertificeerd was. Het voormelde rapport is door verdachte ter beschikking gesteld aan [bedrijf 5] Het rapport bevat de aanbeveling om vlak voor en ook tijdens de sloop en/of renovatie aanvullend destructief asbestonderzoek uit te voeren . [bedrijf 5] heeft naar het oordeel van de rechtbank de taak en de verantwoordelijkheid op zich genomen om de asbestsanering conform de geldende wet- en regelgeving te verrichten.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [bedrijf 1] er niet over vermocht te beschikken dat de door [bedrijf 5] verrichte asbestsaneringen al dan niet conform het zogenaamde [bedrijf 17]rapport werden uitgevoerd. Dergelijke of vergelijkbare gedragingen werden blijkens de hierboven geschetste feitelijke gang van zaken ook niet door [bedrijf 1] aanvaard en plachten ook niet te worden aanvaard. Evenmin is voldoende vast komen te staan dat [bedrijf 1] niet de zorg heeft betracht die in redelijkheid van haar kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van handelen in strijd met de geldende wet- en regelgeving inzake de in het pand uitgevoerde asbestsaneringswerkzaamheden.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 primair, 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde verboden gedragingen niet in de sfeer van de rechtspersoon [bedrijf 1] hebben plaatsgevonden dan wel zijn verricht zodat deze rechtspersoon niet als dader van deze gedragingen kan worden aangemerkt. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feitelijk leiding geven aan en opdracht geven tot deze gedragingen.
Ten aanzien van de feiten 1 meer subsidiair en 3
[bedrijf 1] wordt onder feit 1 meer subsidiair verweten dat zij als werkgeefster haar werknemers in het pand aan de [adres] te [vestigingsplaats] arbeid heeft laten verrichten waardoor gevaar kon ontstaan voor de veiligheid of gezondheid van andere personen dan die werknemers, zonder dat zij doeltreffende maatregelen heeft genomen ter voorkoming van dat gevaar, hetgeen strafbaar is gesteld bij artikel 10 lid 1 van de Arbeidsomstandighedenwet. Verdachte zou hieraan leiding hebben gegeven en/of hiertoe opdracht hebben gegeven.
Onder feit 3 wordt [bedrijf 1] ten laste gelegd dat zij als werkgeefster in de zin van artikel 1 van de Arbeidsomstandighedenwet handelingen heeft verricht en/of nagelaten in strijd met deze wet en/of de daarop berustende bepalingen, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest weten dat levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van werknemers ontstond of te verwachten was. Ook hier zou verdachte feitelijk leiding aan en/of opdracht toe hebben gegeven.
Volgens artikel 1 lid 1 onder a van de Arbeidsomstandighedenwet wordt onder werkgever verstaan:
1. degene jegens wie een ander krachtens arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling gehouden is tot het verrichten van arbeid, behalve indien die ander aan een derde ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid, welke die derde gewoonlijk doet verrichten;
2. degene aan wie een ander ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid als bedoeld onder 1.
Gelet op de definitie die de Arbeidsomstandighedenwet van het begrip werkgever geeft, is de rechtbank van oordeel dat [bedrijf 1], thans [bedrijf 4], niet als zodanige werkgeefster kan worden aangemerkt ten aanzien van de onder 1 meer subsidiair en onder 3 in de tenlastelegging genoemde werknemers die in het pand aan de [adres] te [vestigingsplaats] werk hebben verricht. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het feitelijk leiding geven aan deze gedragingen en het opdracht geven daartoe.
5 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding partieel nietig voor zover deze betrekking heeft op het onder 2 ten laste gelegde onderdeel:
“niet eerst alle asbest en/of asbesthoudend materiaal laten verwijderen voordat (delen van) dat gebouw werden gesloopt”;
- verklaart de dagvaarding voor het overige geldig;
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mr. M.P. Gerrits-Janssens en mr. M.S. Koppert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 december 2010.