ECLI:NL:RBUTR:2010:BO7689

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601006-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • I. Bruna
  • M.J. Veldhuijzen
  • N. van der Velden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bedreiging jegens een agent

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 6 december 2010, stond de verdachte terecht voor poging tot doodslag en bedreiging jegens een agent van de politie. De zaak kwam voort uit een incident op 8 oktober 2010 in Woerden, waar de verdachte, onder invloed van alcohol, zijn neef in een supermarkt zag worden aangesproken door medewerkers op verdenking van diefstal. Verdachte bedreigde een van de medewerkers met de woorden: 'Ik ruk je kop van je romp af! Kom maar even naar buiten dan zal ik je even in elkaar slaan'. Na dit voorval ging de verdachte naar huis, haalde een mes en keerde terug naar de supermarkt. Daar maakte hij een stekende beweging in de richting van een agent, hoofdagent [aangever 2], die hem had aangesproken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met zijn acties de kans op ernstige verwondingen of de dood van de agent op het spel had gezet, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op doodslag.

De rechtbank achtte de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht wettig en overtuigend bewezen. De verdediging voerde aan dat er geen reële bedreiging was, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de verdachte eerder was veroordeeld voor strafbare feiten en dat hij geen besef leek te hebben van de ernst van zijn daden. Gezien de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, legde de rechtbank een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en de verplichting tot reclasseringscontact. Het in beslag genomen mes werd onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601006-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 december 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1955] te [geboorteplaats]
gedetineerd in PI Utrecht – Huis van Bewaring Wolvenplein
raadsvrouwe mr. C.C.A. Stallen, advocaat te Woerden
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 22 november 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: heeft geprobeerd een agent van de politie van het leven te beroven althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel dat hij deze agent van de politie heeft bedreigd;
feit 2: [aangever 1] heeft bedreigd.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft aan een poging tot doodslag op een agent van politie, het onder 1 primair ten laste gelegde feit, en aan een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, het onder 2 ten laste gelegde feit.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 primair tenlastegelegde en het onder 2 tenlastegelegde en zij heeft hiervoor een vrijspraak bepleit. Het onder 1 subsidiair tenlastegelegde kan naar het oordeel van de raadsvrouwe wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Ten aanzien van feit 2:
De neef van verdachte, [X], werd op 8 oktober 2010 aangesproken in de supermarkt C1000 door een medewerker van voornoemde supermarkt op verdenking van diefstal. Verdachte stond op dat moment buiten de winkel en zag dat zijn neef werd aangesproken.
Aangever [aangever 1] heeft bij de politie verklaard dat hij hoorde dat verdachte zich ermee begon te bemoeien. Hij hoorde verdachte schreeuwen, terwijl hij in de richting van [aangever 1] keek en wees: “Ik ruk je kop van je romp af! Kom maar even naar buiten dan zal ik je even in elkaar slaan”.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend deze bewoordingen te hebben geuit.
De raadsvrouwe heeft ter terechtzitting aangevoerd dat er geen sprake was een reële bedreiging, nu verdachte achter het hekje van de uitgang stond en daardoor de winkel niet in kon, waar aangever [aangever 1] zich bevond.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsvrouwe en overweegt hiertoe als volgt.
Gelet op de aard van de bewoordingen die verdachte heeft geuit en de omstandigheden waaronder deze zijn gedaan, heeft bij aangever [aangever 1] de redelijke vrees kunnen ontstaan dat verdachte zijn bedreiging – eventueel later – daadwerkelijk zou uitvoeren.
De rechtbank acht de ten laste gelegde bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan ook wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2 Ten aanzien van feit 1:
Na het gebeuren zoals beschreven onder feit 2, is verdachte naar huis gegaan en heeft hij een mes opgehaald. Met dit mes in zijn zak is verdachte teruggekeerd naar de supermarkt. Ter plaatse zag verdachte verschillende agenten staan.
Aangever [aangever 2] was op dat moment ter plaatse aanwezig in zijn functie van hoofdagent van politie. Aangever heeft bij de politie verklaard dat hij zag dat verdachte aan kwam lopen en hierbij, door zijn manier van lopen en kijken, een agressieve indruk op hem maakte. Aangever [aangever 2] zag dat verdachte in de richting van de ingang van de winkel liep en kennelijk voornemens was om zich met het conflict in de winkel te gaan bemoeien. Hierop is aangever [aangever 2] naar verdachte gelopen en heeft verdachte aangesproken. Verdachte reageerde op een agressieve toon. Aangever [aangever 2] heeft zijn beide handen op de schouders van verdachte geplaatst en hem met geringe kracht naar achteren geduwd. Daarop volgend zag aangever [aangever 2] dat verdachte een mes uit zijn jas pakte en dit mes in de richting van zijn buik hield. Aangever [aangever 2] had op dat moment nog steeds de beide bovenarmen van verdachte vast. Aangever [aangever 2] voelde dat verdachte zijn armen naar voren trachtte te brengen.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend het mes, terwijl hij voor aangever [aangever 2] stond, tevoorschijn te hebben gehaald. Verdachte stelt echter dat hij het mes alleen omhoog heeft gehouden en ontkent een stekende beweging te hebben gemaakt met het mes.
De rechtbank acht echter wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met het mes een stekende/zwaaiende beweging heeft gemaakt in de richting van de buikstreek van [aangever 2]. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De aangifte van [aangever 2], waarin gewag wordt gemaakt van een stekende beweging richting zijn buik, wordt ondersteund door de verklaring van verbalisant [verbalisant], die heeft gezien dat verdachte met zijn rechterhand een zwaaiende beweging maakte in de richting van de buikstreek van [aangever 2].
De raadsvrouwe heeft voorts nog aangevoerd dat verdachte niet het opzet heeft gehad, ook niet in voorwaardelijke zin, om iemand van het leven te beroven en zeker niet [aangever 2]. De raadsvrouwe heeft aangegeven dat verdachte het mes heeft opgehaald naar aanleiding van hetgeen even daarvoor was voorgevallen in de supermarkt waar [aangever 2] niet bij betrokken was.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouwe.
Blijkens de verklaring van [aangever 2] had verdachte, toen hij werd aangesproken door [aangever 2], het mes nog in zijn zak. Pas toen [aangever 2] verdachte bij de schouders had vastgepakt en hem naar achter heeft geduwd, heeft verdachte het mes tevoorschijn gehaald. Op dat moment ging het verdachte aldus niet meer om het incident in de supermarkt.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte vervolgens heeft getracht de aangever [aangever 2] met het mes in zijn buik te steken. De rechtbank overweegt dat de buik een kwetsbare plek van het lichaam is, alwaar zich vitale delen bevinden. Het met een mes steken in de buik houdt het risico in zich dat als gevolg van die steek vitale organen, die relatief dicht onder de huidoppervlakte van de buik liggen, worden geraakt. Het door verdachte gebruikte mes is van een zodanig formaat dat daarmee steken kunnen veroorzaakt waarbij deze vitale organen daadwerkelijk worden geraakt. De kans dat aangever door deze steken zou komen te overlijden is naar het oordeel van de rechtbank dan ook aanmerkelijk te noemen. Deze kans is door verdachte willens en wetens aanvaard en op de koop toe genomen.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte heeft gehandeld ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk, in de zin van voorwaardelijke opzet, het slachtoffer van het leven te beroven.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 08 oktober 2010 te Woerden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever 2] (hoofdagent van politie Utrecht) van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, terwijl hij, verdachte, zich op korte afstand van die [aangever 2] bevond en een zwaaiende of een stekende beweging maakte met (de punt van) dat mes in de richting van (de buik van) die [aangever 2], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
op 8 oktober 2010 te Woerden, [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde
[aangever 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ruk je kop van je romp af! Kom maar
even naar buiten dan zal ik je even in elkaar slaan".
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
ten aanzien van feit 1:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact, met aftrek van die tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft een strafmaatverweer gevoerd en bepleit aan verdachte een werkstraf op te leggen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Verdachte was onder invloed van alcohol en zag dat zijn neef in de supermarkt werd aangehouden door medewerkers van deze supermarkt op verdenking van diefstal. Verdachte heeft één van die medewerkers met woorden bedreigd ten overstaan van het winkelend publiek. Daarna is verdachte naar huis gegaan en heeft een mes opgehaald. Met dat mes is verdachte teruggegaan naar de desbetreffende supermarkt. Ter plaatse ziet hij politie staan. Verdachte wordt door de agenten tegengehouden en op dat moment haalt verdachte zijn mes tevoorschijn en maakt hiermee een stekende/zwaaiende beweging in de richting van de buik van de betreffende agent. Deze kan achteruit springen en weet zo te voorkomen, dat het mes hem raakt.
Dit zijn ernstige agressieve feiten, waarbij verdachte gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers heeft veroorzaakt. De rechtbank neemt verdachte dit zeer kwalijk. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke strafbare feiten zich nog lang onveilig kunnen voelen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het uittreksel van de justitiële documentatie van 11 oktober 2010. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Ter terechtzitting is de rechtbank gebleken dat verdachte geen enkel besef heeft van de ernst van de door hem begane feiten. Gelet op deze omstandigheid en de aard en ernst van de feiten, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie medegedeeld dat zij, na telefonisch contact, heeft vernomen dat Centrum Maliebaan bereid is verdachte te begeleiden. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat begeleiding van verdachte nadat hij weer in vrijheid zal zijn gesteld, gewenst is.
Vanwege dit gewenste verplichte reclasseringscontact ziet de rechtbank aanleiding een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.
De eis van de officier van justitie is in het licht van hetgeen voor soortgelijke feiten wordt opgelegd alleszins te begrijpen. Het zijn slechts de bijzondere, in de persoon van verdachte gelegen omstandigheden waaronder zijn leeftijd en zijn betrekkelijk geringe strafblad, die de rechtbank heeft doen besluiten hiervan in substantiële zin ten gunste van verdachte af te wijken.
7 Het beslag
7.1 De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat feit 1 is begaan met betrekking tot dit voorwerp.
Verder is het voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan
in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 36d, 45, 57, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Centrum Maliebaan;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- de rechtbank verklaart aan het verkeer onttrokken het in beslag genomen mes.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Bruna, voorzitter, mrs. M.J. Veldhuijzen en N. van der Velden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 december 2010.