parketnummer: 16/601007-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 december 2010
[verdachte]
geboren op [1983] te [geboorteplaats]
wonende aan de [adres], [woonplaats]
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Utrecht - Huis van Bewaring Wolvenplein
raadsman mr. R. van Herwaarden, advocaat te Amersfoort
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 22 november 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: een winkeldiefstal met geweld en/of bedreiging met geweld heeft gepleegd;
subsidiair: een winkeldiefstal heeft gepleegd en/of een bedreiging heeft gepleegd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde diefstal. De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor het primair tenlastegelegde en de subsidiair ten laste gelegde bedreiging.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en heeft een algehele vrijspraak bepleit.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Diefstal
Aangever [aangever 1] heeft bij de politie verklaard dat hij op 8 oktober 2010 in de C1000 te Woerden zag dat verdachte goederen via de binnenkant van zijn jas in zijn linkermouw stak. Nadat verdachte bij de kassa geen aanstalten maakte om uit eigen beweging de goederen uit zijn jas op de kassaband te leggen, heeft aangever [aangever 1] verdachte aangesproken en aan hem gevraagd om de goederen uit zijn jas te halen. Aangever zag vervolgens dat verdachte een pot gebakken uitjes (merk Conimex) uit zijn mouw pakte en op de band plaatste.
Deze verklaring van aangever wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen
[getuige 1] en [getuige 2] , die beiden hebben verklaard dat verdachte iets in zijn mouw had gestopt ([getuige 1] heeft dit feitelijk waargenomen en [getuige 2] heeft dit van [aangever 1] vernomen) en dat zij hebben gezien dat verdachte, pas nadat hij hierover was aangesproken door [aangever 1], een verpakking met gebakken uitjes op de kassaband legde.
Verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij een pot gebakken uitjes in zijn mouw had gestopt.
Bedreiging
Aangever [aangever 1] heeft bij de politie verklaard dat, nadat hij verdachte erop had aangesproken om de goederen uit zijn jas te halen, verdachte agressief reageerde. Verdachte begon te schreeuwen en kwam dicht bij aangever staan, op een afstand van ongeveer 5 centimeter. Dit maakte een bedreigende indruk op de aangever. Aangever heeft verdachte horen schreeuwen: “Ik ruk je kop van je romp af! Ik zal je nog wel te grazen nemen”. Aangever begreep dat verdachte het tegen hem had, aangezien hij zo dicht voor hem stond.
Getuige [getuige 1] hoorde dat verdachte agressief reageerde op [aangever 1]. Met agressief bedoelt hij dat hij hoorde dat verdachte met een redelijke stemverheffing sprak en wilde gebaren maakte met zijn armen.
Getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat verdachte begon te schelden.
De ex-vrouw van verdachte is getuige geweest van het incident en heeft hierover bij de politie verklaard dat ze hoorde dat [verdachte] eerst normaal praatte en toen zijn stem verhief. Ze hoorde van een normale [verdachte] een hele kwade [verdachte].
Blijkens het proces-verbaal bevindingen is op de camerabeelden van de supermarkt te zien dat een man (de rechtbank begrijpt: verdachte) met zijn wijsvinger wijst in de richting van de C1000 medewerker (de rechtbank begrijpt: de aangever [aangever 1]). Tevens is op camerabeelden te zien dat er, gelet op de manier van praten en handelen, sprake lijkt van een verhit gesprek. Verdachte maakt hierbij heftige gebaren.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de diefstal
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat er geen sprake is geweest van diefstal omdat hij wel van plan was om de pot met gebakken uitjes op de kassaband te leggen en deze te betalen, maar dat hij hiertoe niet de kans heeft gekregen, omdat hij reeds werd aangesproken door aangever [aangever 1].
De rechtbank volgt verdachte hierin niet.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is geweest van een voltooide diefstal. Verdachte heeft immers wederrechtelijk als heer en meester over de pot met gebakken uitjes kunnen beschikken toen hij dit goed in de mouw van zijn jas heeft gestopt. Daarmee heeft hij dit goed aan de feitelijke heerschappij van de C1000 onttrokken. Het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte reeds meermalen is veroordeeld wegens het plegen van (winkel)diefstallen, sterkt de rechtbank nog in de overtuiging dat het ook daadwerkelijk verdachtes bedoeling is geweest de pot met gebakken uitjes te stelen.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van de bedreiging
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend aangever [aangever 1] te hebben bedreigd.
Gelet op de bovenstaande verklaring van de aangever, welke in grote mate steun vindt in de verklaringen van de getuigen [getuige 2], [getuige 1] en [getuige 3], daarbij tevens acht slaande op de beschrijving van de camerabeelden, is de rechtbank echter van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte aangever [aangever 1] heeft bedreigd met, gelet op de strekking van de volgens aangever door verdachte geuite bewoordingen, enig misdrijf tegen het leven gericht. Uit de verklaring van aangever [aangever 1] blijkt dat hij de situatie als bedreigend heeft ervaren, temeer daar verdachte zo dicht op hem kwam staan.
Overweging met betrekking tot de tenlastelegging
De rechtbank is met betrekking tot het tenlastegelegde van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de steller van de tenlastelegging – juist door subsidiair artikel 310 en artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht ieder afzonderlijk in de dagvaarding op te nemen – heeft bedoeld primair uitsluitend artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht ten laste te leggen.
Vrijspraak
De rechtbank is, evenals de officier van justitie, van oordeel dat het primair tenlastegelegde verband tussen de geweldpleging en/of bedreiging met geweld en de diefstal niet kan worden bewezen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 8 oktober 2010 te Woerden, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een pot gebakken uitjes (merk Conimex), toebehorende aan supermarkt C1000
op 8 oktober 2010 te Woerden, [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik ruk je kop van je romp af! Ik zal je nog wel te grazen nemen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Diefstal en bedreiging.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 28 dagen waarvan 16 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact, ook als dat inhoudt een meldingsgebod en een behandeling bij Centrum Maliebaan en een diagnostisch onderzoek en behandeling bij Kade 17.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ingeval van een bewezenverklaring een strafmaatverweer gevoerd, waarin hij heeft verzocht om aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen, subsidiair elektronisch toezicht.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal en een bedreiging ten overstaan van het winkelend publiek in de C1000.
Dergelijke feiten dragen bij aan de gevoelens van onveiligheid bij het slachtoffer in het bijzonder en in de maatschappij in het algemeen. Verdachte heeft laten zien geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen.
Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat de verdachte de laakbaarheid van zijn handelen kennelijk niet inziet.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het uittreksel van de justitiële documentatie van 11 oktober 2010. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder vermogensdelicten.
Tevens heeft de rechtbank kennis genomen van het reclasseringsadvies van 18 november 2010. Hieruit blijkt dat het drugsgebruik van verdachte in remissie is, maar dat zijn alcoholgebruik nog steeds problematisch is. Alcohol lijkt bij verdachte impulsiviteit en agressief gedrag te versterken. Dergelijk gedrag wordt bij verdachte mogelijk ook deels veroorzaakt door ADHD. Verdachte heeft een belast verleden, gekenmerkt door veel onveiligheid. Verder zijn verveling in combinatie met een beperkt sociaal netwerk delictgerelateerde factoren. Tenslotte is de financiële situatie van verdachte een risicofactor. Positieve en beschermende factoren zijn dat verdachte al jaren werkt, een stabiele woonsituatie heeft en gemotiveerd is voor behandeling.
Geadviseerd wordt aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met hierbij als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact, ook als dat inhoudt een meldingsgebod en een behandelverplichting bij Centrum Maliebaan ten aanzien van de alcoholverslaving en daarnaast het meewerken aan een diagnostisch onderzoek en behandeling bij Kade 17.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf – ook al was de eis gebaseerd op bewezenverklaring van slechts de diefstal – voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 63, 285 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 28 dagen, waarvan 16 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt een meldingsgebod en een behandelverplichting bij Centrum Maliebaan en een diagnostisch onderzoek en behandeling bij Kade 17;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip van het onherroepelijk worden van dit vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Velden, voorzitter, mrs. M.J. Veldhuijzen en I. Bruna, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 december 2010.