ECLI:NL:RBUTR:2010:BO7702

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600776-10 en 16/600254-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.J. Veldhuijzen
  • I. Bruna
  • N. van der Velden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordelingen voor meerdere bedrijfsinbraken met gevangenisstraf en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 6 december 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachten [verdachte] en [medeverdachte], die beschuldigd werden van meerdere bedrijfsinbraken. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 9 augustus 2010 een inbraak heeft plaatsgevonden in de kinderkledingwinkel van benadeelde [benadeelde 1] te [woonplaats]. De inbraak werd gepleegd door twee mannen, die met een donkerkleurige BMW arriveerden. De politie kon de verdachten aanhouden na het aantreffen van gestolen goederen in hun voertuig. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de aangetroffen bewijsmiddelen, waaronder camerabeelden, als overtuigend beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan diefstal door middel van braak en dat zij in vereniging hebben gehandeld. De rechtbank heeft ook andere inbraken in de periode van juli en augustus 2010 in beschouwing genomen, waarbij dezelfde modus operandi werd toegepast. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden en heeft hen aansprakelijk gesteld voor de schade aan de benadeelde partij, [benadeelde 1], tot een bedrag van € 250,-. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf toegewezen, waardoor de totale gevangenisstraf van de verdachten werd verhoogd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/600776-10 en 16/600254-09 (tul) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 december 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1968] te [geboorteplaats]
gedetineerd in PI Utrecht – Huis van Bewaring locatie Nieuwegein
raadsman mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
Overeenkomstig artikel 369, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft de politierechter de zaak naar de meervoudige strafkamer verwezen.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 22 november 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feiten 1 en 4: in verenging, dan wel alleen een tweetal bedrijfsinbraken heeft gepleegd;
feit 2: heeft getracht in vereniging, dan wel alleen een bedrijfsinbraak te plegen;
feit 3: in verenging, dan wel alleen een bedrijfsinbraak heeft gepleegd en/of een diefstal heeft gepleegd.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft een vrijspraak gevorderd voor het onder 2 ten laste gelegde feit.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde feiten en heeft een algehele vrijspraak bepleit.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Ten aanzien van feit 4:
Op 9 augustus 2010 tussen 23.40 en 23.45 uur vond er een inbraak plaats in de winkel [benadeelde 1] aan de [adres] te [woonplaats]. Aangeefster [benadeelde 1] heeft bij de politie verklaard dat zij omstreeks 23.40 uur een melding van de alarmcentrale kreeg dat het alarm in de winkel af ging en dat zij op de beelden van de camera’s, die in de winkel hingen, zag dat twee personen het rolluik achter de deur van de winkel omhoog deden, hierna het slot van de voordeur onklaar maakten, de winkel binnengingen en een aanzienlijke hoeveelheid kinderkleding wegnamen uit de winkel.
De politie heeft geconstateerd dat het bedieningskastje waarmee het rolluik van de kinderkledingwinkel kan worden bediend, is geforceerd door hier de cilinder uit te halen. Hierna heeft men vanaf buiten het rolluik op kunnen rollen. Daarna is volgens de ‘Bulgaarse methode’ het slot van de deur geforceerd.
Getuige [getuige 1] heeft op de avond van de inbraak twee mannen zien lopen in Soest. Deze mannen liepen het winkelcentrum [naam] in. Omstreeks 23.07 uur zag de getuige dat in de buurt van het winkelcentrum een donkerkleurige BMW stond geparkeerd. De BMW had het kenteken [kenteken]. Ze zag dat de twee mannen bij de BMW kwamen en instapten en dat ze vervolgens wegreden. Wat later zag de getuige dat dezelfde BMW weer kwam aangereden en dat dezelfde twee mannen uit de BMW stapten. Ze liepen meteen het winkelcentrum in. Enkele minuten later zag de getuige de mannen rennen in het winkelcentrum in de richting van de ingang. Zodra ze bij de ingang kwamen stopten ze met rennen en liepen op een normale looppas verder.
Man 1 was, volgens de getuige [getuige 1], ongeveer 1.85 meter lang, fors postuur, donker halflang achterover gekamd haar, dat aan de achterkant los hing, ongeveer 36 of 37 jaar oud.
Man 2 was ongeveer 1.70 meter lang en had een mager postuur en kort blond haar, ongeveer van dezelfde leeftijd als man 1.
Deze getuige zag dat de twee mannen omstreeks 23.30 uur twee half gevulde vuilniszakken in hun hand vasthadden en in de kofferbak van de BMW deden.
Op de dag van de inbraak, maandag 9 augustus 2010, omstreeks 23.00 uur zijn de verdachten [medeverdachte] en [verdachte] door de politie samen gezien op de Scheepvaartweg te Amersfoort in een BMW met kenteken [kenteken].
Nadat verbalisanten die avond hoorden dat er een bedrijfsinbraak had plaatsgevonden in een kinderkledingzaak te [woonplaats], waarbij gebruik werd gemaakt van een BMW met kenteken [kenteken], hebben verbalisanten zich begeven naar het adres van verdachte [medeverdachte] op wiens naam het kenteken was gesteld , aan de [adres] te [woonplaats].
Op 10 augustus 2010 omstreeks 00.35 uur werd door de verbalisanten in de nabijheid van de woning aan de [adres] te [woonplaats] de BMW met kenteken [kenteken] gesignaleerd. Twee mannen stapten uit en zij werden door de verbalisanten als [verdachte] en [medeverdachte] herkend. Uit de achterbak werden door beide mannen grote blauwe vuilniszakken gehaald, waarna ze de woning aan de [adres] binnengingen. Beide verdachten zijn toen zij uit de woning kwamen en in de BMW gingen zitten en wegreden door de politie aangehouden.
In de woning van verdachte [medeverdachte] werden twee blauwe vuilniszakken met kinderkleding aangetroffen.
Door aangeefster [benadeelde 1] is de kinderkleding herkend als zijnde kleding afkomstig uit haar winkel.
[medeverdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, samen met een ander, niet zijnde [verdachte], in Soest was op de avond van 9 augustus 2010. Hij was in het winkelcentrum om sigaretten te kopen. Hij hoorde een alarm afgaan en is gaan kijken. Op dat moment werd hij onder de voet gelopen door twee mannen. Deze mannen lieten de vuilniszakken vallen en verdachte [medeverdachte] heeft de vuilniszakken vervolgens opgepakt en meegenomen. Verdachte heeft ontkend iets met de inbraak te maken te hebben gehad.
De rechtbank acht deze verklaring van verdachte [medeverdachte], onder meer gelet op de verklaring van de getuige [getuige 1], ongeloofwaardig. Voorts heeft de rechtbank de volgende omstandigheden in aanmerking genomen.
Eerst ter terechtzitting heeft verdachte [medeverdachte] deze verklaring afgelegd. Als dit de waarheid was, zou het in de rede gelegen hebben dat verdachte dit in een veel eerder stadium had gedaan. Hij had immers wel iets uit te leggen na de vondst in zijn auto en woning van de gestolen kinderkleding.
In het voertuig van verdachte [medeverdachte] is bovendien door de politie een soortgelijke blauwe vuilniszak als de vuilniszakken met de gestolen kinderkleding aangetroffen. Daarnaast is in het voertuig van verdachte [medeverdachte] een cilinder aangetroffen en een schroevendraaier. Ook is er onder de motorkap van het voertuig van [medeverdachte] op 13 augustus 2010, verstopt in de accubak, een bouwsleutel aangetroffen. In het proces-verbaal is vermeld, dat een bouwsleutel ook wel loper wordt genoemd en ervoor dient om een deur te openen als de cilinder is verwijderd.
Uit het tijdsverloop van op zijn hoogst een uur gelegen tussen de inbraak in de kinderkledingwinkel van [benadeelde 1] en het aantreffen van verdachte [medeverdachte] met de gestolen goederen, alsmede uit de aanwezigheid van een soortgelijke vuilniszak, de cilinder en het gereedschap in de kofferbak van verdachte’s auto, één en ander in onderling verband en samenhang bezien, leidt de rechtbank af, dat verdachte als inbreker en niet als heler bij dit feit betrokken was.
Ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte [verdachte] bij deze diefstal overweegt de rechtbank het volgende.
Door een verbalisant is verdachte [medeverdachte] op 9 augustus 2010 omstreeks 23.00 uur in gezelschap gezien van verdachte [verdachte]. Door getuige [getuige 1] is een signalement gegeven van de twee mannen die zij heeft gezien rond het tijdstip van de inbraak. De rechtbank heeft ter terechtzitting waargenomen dat zowel de verdachte [medeverdachte] als de verdachte [verdachte] in grote lijnen voldoen aan het door de getuige opgegeven signalement.
Binnen een uur na de inbraak, omstreeks 00.35 uur zijn [medeverdachte] en [verdachte] samen aangehouden, in het bezit van de gestolen goederen.
Het is niet aannemelijk dat [medeverdachte] eerst samen met [verdachte] is, vervolgens samen met een andere man die op [verdachte] zou lijken, samen met die man is gaan inbreken bij de kinderkledingzaak en daarna weer met [verdachte] de vuilniszakken uit de auto is gaan uitladen. Gelet op de korte tijdspanne waarin één en ander zich heeft afgespeeld en gelet op het door de getuige opgegeven signalement, is de rechtbank van oordeel dat het verdachte [verdachte] is geweest die samen met verdachte [medeverdachte] de inbraak in de kinderkledingzaak heeft gepleegd.
4.3.2 Ten aanzien feit 1
[benadeelde 3] [benadeelde 2] heeft verklaard dat op 21 juli 2010 een inbraak heeft plaatsgevonden in de bakkerij [A] aan [adres] in [woonplaats]. Hierbij is een geldbedrag van ongeveer € 100,- tot 150,- weggenomen. Door de daders was bij de deur van de personeelsingang de cilinder uit het slot gehaald. Ook zat er een gat in het glas van de schuifdeur aan de achterzijde van de bakkerij. Via dit gat is vermoedelijk met een afgebroken autoantenne de knop ingedrukt, waarmee de schuifdeur automatisch wordt ontgrendeld.
Ter terechtzitting van 22 november 2010 heeft de rechtbank de beelden van de beveiligingscamera's van de bakkerij bekeken. Op de beelden is te zien dat op 21 juli 2010 omstreeks 3.44 uur twee mannen de bakkerij binnenkomen via de achterdeur. De rechtbank heeft waargenomen dat de ene man langer is dan de andere man; de lange man heeft halflang haar en een fors postuur.
Door verbalisant [verbalisant 1] wordt op de beelden van de camera de kleinere man voor 100% herkend als zijnde verdachte [medeverdachte]. [verdachte] wordt door verbalisant
[verbalisant 2] herkend als de man met halflang haar.
De raadsman heeft namens verdachte aangevoerd dat de beelden waaraan de verbalisant [verbalisant 1] de herkenning van verdachte zou hebben ontleend, dermate vaag zijn dat daar geen overtuigende bewijskracht aan kan worden toegekend.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 1] blijkt dat hij verdachte voor 100 % heeft herkend op de bewegende camerabeelden. De rechtbank heeft uit eigen waarneming kunnen vaststellen, dat op de filmbeelden meer kan worden waargenomen dan is te zien op de fotoafdruk in het dossier. Tevens dient de verbalisant aangemerkt te worden als een professioneel geoefend waarnemer. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de 100% herkenning van verdachte door verbalisant [verbalisant 1] met voldoende waarborgen omgeven is, zodat de in het proces-verbaal van [verbalisant 1] gerelateerde herkenning voor het bewijs kan worden gebruikt.
De rechtbank verwerpt het verweer derhalve.
4.3.3 Ten aanzien van feit 3
Op 4 augustus 2010 is er blijkens de aangifte wederom en op dezelfde wijze ingebroken in bakkerij [A] aan [adres] in [woonplaats]. Hierbij is het cilinderslot uit de deur gehaald. De sleutel van de bestelbus en de bestelbus zelf, merk Peugeot, type Partner, die op de parkeerplaats achter de bakkerij stond, zijn weggenomen.
Ook van deze inbraak zijn camerabeelden opgenomen door de beveiligingscamera's van de bakkerij. Door verbalisant [verbalisant 1] is verdachte [medeverdachte] herkend op de beelden.
[verdachte] is met 100% zekerheid herkend door verbalisant [verbalisant 2].
De raadsman heeft namens verdachte aangevoerd dat de beelden waaraan de verbalisant [verbalisant 1] de herkenning van verdachte zou hebben ontleend dermate vaag zijn dat daar geen overtuigend bewijs aan kan worden ontnomen.
De rechtbank verwerpt dit verweer om dezelfde redenen als hiervoor uiteengezet bij de bespreking van het bewijs inzake feit 1.
Ten aanzien van de diefstal van de bestelbus overweegt de rechtbank als volgt.
De sleutel van de bestelbus en de bestelbus zijn weggenomen in de nacht van 3 op 4 augustus 2010. Om 22.00 uur heeft de eigenaar de bakkerij afgesloten en om 6.00 uur de volgende dag bleken de sleutel en de bestelbus verdwenen. Blijkens de beelden is er één keer ingebroken en wel om 2.27 uur.
De rechtbank overweegt dat het niet goed voorstelbaar is dat nadat verdachten [medeverdachte] en [verdachte] in de bakkerij hebben ingebroken, diezelfde nacht tussen 2.27 uur en 6.00 uur door anderen de bestelbus zou zijn weggenomen.
Om die reden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachten [verdachte] en [medeverdachte] zich eveneens schuldig hebben gemaakt aan de diefstal van de bestelbus.
4.3.4 Ten aanzien van feit 2
[benadeelde 3] heeft bij de politie verklaard dat er getracht is in te breken in zijn kapsalon [B] aan de [adres] in [woonplaats] op 26 juli 2010. [benadeelde 3] heeft gezien dat het cilinderslot uit de voordeur was geforceerd.
Getuige [getuige 2] heeft op 26 juli 2010 omstreeks 5.00 uur twee mannen naar de brievenbus van de kapperszaak zien lopen. Omstreeks 6.30 uur zag getuige de mannen wegrijden in een BMW met kenteken [kenteken]. Deze auto staat op naam van verdachte [medeverdachte].
Getuige [getuige 3] heeft op 26 juni (de rechtbank begrijpt 26 juli) 2010 omstreeks 5.00 uur twee mannen gezien bij de voordeur van de kapperszaak [B]. Ze zag, dat de mannen ergens mee bezig waren ter hoogte van de deurklink en het slot. Zij heeft voorts een signalement gegeven van deze beide personen. De rechtbank heeft ter terechtzitting waargenomen dat zowel de verdachte [medeverdachte] als de verdachte [verdachte] in grote lijnen voldoen aan het door de getuige opgegeven signalement.
Algemene bewijsoverweging ten aanzien van de ten laste gelegde inbraken onder 1, 2 en 3:
Uit de bewijsmiddelen blijkt een gang van zaken, waaronder begrepen de context waarbinnen en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, die op essentiële punten overeenkomt met de redengevende feiten en omstandigheden van het bewezen verklaarde feit 4.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de door aangevers van deze inbraken c.q. poging tot inbraak afgelegde verklaringen voor wat betreft de werkwijze van de daders overkomen. Die werkwijze kenmerkt zich door de cilinder uit het slot te verwijderen, de zogenoemde ‘Bulgaarse methode”.
De inbraken vonden alle plaats in de nachtelijke uren. Daarnaast is er bij de ten laste gelegde inbraken steeds sprake geweest van twee mannen, waarbij de één kleiner is dan de ander. De rechtbank heeft ter terechtzitting 22 november 2010 geconstateerd dat verdachte [medeverdachte] met zijn lengte van naar eigen zeggen 1.67 meter aanzienlijk kleiner is dan verdachte [verdachte] met een lengte van 1.87 meter, zoals hij ter zitting aangaf.
De ten laste gelegde soortgelijke feiten hebben daarnaast in een korte periode na elkaar plaatsgevonden.
De rechtbank acht op grond van de herkenning van de verdachte en zijn medeverdachte op de camerabeelden bij de feiten 1 en 3, en daarbij tevens in aanmerking nemende dat telkens sprake is van een soortgelijk feit en een zelfde modus operandi als bij feit 4, wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte] en [verdachte] deze bedrijfsinbraken hebben begaan.
Tevens acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en de medeverdachte [verdachte] zich op 26 juni 2010 hebben schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak in kapsalon ‘[B]’, gelet op het opgegeven signalement door de getuige van de twee mannen, de omstandigheid dat de getuige heeft gezien dat deze mannen wegreden in de auto van verdachte [medeverdachte] en het feit dat ook bij dit feit sprake is van dezelfde modus operandi.
De hiervoor genoemde overeenkomsten, in onderling verband gezien, leveren een zodanig uniek patroon op dat het de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk voorkomt dat de ten laste gelegde feiten onder 1, 2 en 3 door een ander of door anderen dan verdachten [medeverdachte] en [verdachte] zouden zijn begaan.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 21 juli 2010 te [woonplaats], tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een pand (gelegen aan [adres]) heeft weggenomen een geldbedrag (van ongeveer 150 euro), toebehorende aan [benadeelde 2] en/of [A], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak van de ruit en de cilinder en/of slot van één schuifdeur;
2.
op 26 juli 2010 te [woonplaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening in / uit een pand (gelegen aan de [adres]
weg te nemen goederen en/of geld, toebehorende aan [C] en/of kapsalon "[B]", en zich daarbij de toegang tot voornoemd pand te verschaffen door middel van braak, tezamen en in vereniging met een ander, als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte, en zijn mededader het cilinderslot van de voordeur geforceerd,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3.
op 4 augustus 2010 te [woonplaats], tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een pand (gelegen
aan [adres]) heeft weggenomen een sleutel van een bestelbus (merk
Peugeot, type Partner), toebehorende aan [benadeelde 2] en/of [A], waarbij verdachte en / of zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak van de cilinders;
en
op 4 augustus 2010 te [woonplaats], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een bestelbus (merk Peugeot, type Partner), toebehorende aan [A] en/of [A], waarbij verdachte en zijn mededader zich het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse, immers eerder gestolen, sleutel;
4.
op 9 augustus 2010 te Soest, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een pand (gelegen aan de [adres]) heeft weggenomen een hoeveelheid kinderkleding, toebehorende aan K. [benadeelde 1] en/of [benadeelde 1], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak van de cilinder en/of slot van) de voordeur en/of een bedieningskastje van een rolluik.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van de feiten 1 en 4:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Ten aanzien van feit 2:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Ten aanzien van feit 3:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
en
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring zou komen, aan verdachte een straf gelijk aan de duur van het voorarrest op te leggen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
De rechtbank overweegt dat de verdachte eenmaal heeft getracht in te breken en driemaal daadwerkelijk heeft ingebroken in diverse bedrijven. Zelfs brutaalweg tot tweemaal toe in het zelfde bedrijf. De wijze waarop en de korte tijdsperiode waarin deze inbraken in het holst van de nacht plaatsvonden getuigen van een professionele aanpak. Dit zijn ergerlijke feiten die bij de gedupeerden schade veroorzaken. Dit heeft verdachte ondergeschikt gemaakt aan zijn drang naar geldelijk gewin. Door zijn handelen draagt verdachte bovendien bij aan in de samenleving heersende gevoelens van onrust en onveiligheid.
De rechtbank stelt verdachte verantwoordelijk voor zijn handelen, al neemt hij die niet, gezien zijn procesopstelling.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met:
- het uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 22 september 2010;
- het advies van Reclassering Nederland d.d. 29 september 2010, opgesteld door S. Dijkslag.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank
een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur passend en noodzakelijk., De aard en ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde zouden door een lichtere strafrechtelijke afdoening van de zaak miskend worden. Bijzondere omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten voeren, acht de rechtbank niet aanwezig.
Mede gelet op het feit dat de rechtbank tot een ruimere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, zal zij een hogere gevangenisstraf opleggen dan door de officier van justitie geëist.
7 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat in plaats van tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 52 dagen, die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 12 juni 2009, de proeftijd met één jaar dient te worden verlengd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf worden toegewezen.
8 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 1.502,61 voor feit 4.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 250,- ter zake van de materiële schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14g, 24c, 36f, 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 10 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 12 juni 2009 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/600254-09 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 52 dagen;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van
€ 250,-, ter zake van materiële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1], € 250,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 5 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Veldhuijzen, voorzitter, mrs. I. Bruna en N. van der Velden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.C.J. van der Heijden, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 december 2010.