ECLI:NL:RBUTR:2010:BO8421

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
20 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600656-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • I. Bruna
  • J.R. Krol
  • N. van der Velden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag, mishandeling en vernieling

Op 20 december 2010 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag, mishandeling en vernieling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangeefster, die de levensgezel van de verdachte is, op 23 juni 2010 aangifte heeft gedaan van een poging tot doodslag. De rechtbank oordeelt dat de verklaring van de aangeefster voldoende steun vindt in de verklaring van een getuige en in de verklaring van de verdachte zelf. De rechtbank hecht meer waarde aan de verklaring van de getuige die kort na het incident is afgelegd, dan aan latere verklaringen. De rechtbank komt tot de conclusie dat het handelen van de verdachte kan worden aangemerkt als poging tot doodslag, omdat hij de aangeefster met een kussen heeft proberen te verstikken.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte op 21 juni 2010 zijn levensgezel heeft mishandeld door haar in het gezicht te slaan, wat heeft geleid tot letsel. Ook is bewezen dat de verdachte op 28 juni 2010 opzettelijk een ruit heeft vernield door een baksteen door de ruit van de voordeur van de woning van de ex-man van de aangeefster te gooien. De rechtbank acht de verdachte strafbaar en legt een gevangenisstraf op van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder reclasseringstoezicht en een contactverbod met de aangeefster. Tevens wordt de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600656-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 december 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1975] te [geboorteplaats],
gedetineerd in PI Utrecht, HvB Nieuwegein
raadsvrouw mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 4 oktober 2010 en 6 december 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat:
feit 1: verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] te doden;
feit 2: verdachte zijn levensgezel [slachtoffer] heeft mishandeld;
feit 3: verdachte de ruit van een voordeur heeft vernield.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat mevrouw [slachtoffer] een volstrekt ongeloofwaardige aangifte heeft gedaan, voor zover die aangifte ziet op de feiten 1 en 2 en de raadsvrouwe heeft voor beide feiten dan ook vrijspraak bepleit . Verdachte heeft het onder 3 ten laste gelegde feit bekend.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
feit 1
De rechtbank overweegt omtrent het onder 1 ten laste gelegde feit het volgende.
Op 28 juni 2010 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van een poging tot doodslag door verdachte. Aangeefster heeft verklaard dat zij op woensdag 23 juni 2010 in de woning aan de [adres] te [woonplaats] ruzie kreeg met verdachte. Verdachte was geïrriteerd omdat aangeefster moeilijk had gedaan over geld voor de aanschaf van bier en aangeefster zei tegen verdachte dat zij helemaal gek werd van het zuipen van verdachte en de troep die hij maakte. Aangeefster zag vervolgens dat verdachte haar wilde pakken met zijn handen, waarna aangeefster naar haar slaapkamer is gerend. Het was toen ongeveer 16:00 uur. Toen aangeefster net de slaapkamer binnen liep, draaide zij zich om en zag zij verdachte voor zich staan. Aangeefster zag vervolgens dat verdachte met zijn linkervuist naar haar uithaalde. Zij zag en voelde dat zij hard op haar rechtersleutelbeen werd geraakt en dit veroorzaakte een hevige pijn. Door de klap viel aangeefster achterover op het bed. Aangeefster zag vervolgens dat verdachte boven op haar sprong. Verdachte zat op haar buik met de knieën om haar heen geklemd. Aangeefster kon geen kant op. Aangeefster zag dat verdachte het hoofdkussen pakte en dat hij dat kussen heel strak vast had aan beide kanten en dat zijn knokkels helemaal wit waren. Vervolgens zag aangeefster dat verdachte het kussen, een donzen hoofdkussen, naar beneden drukte, boven op haar gezicht. Verdachte duwde het kussen zo strak op haar gezicht dat aangeefster geen lucht meer kreeg. Aangeefster weet niet hoe lang verdachte het kussen op haar gezicht heeft gedrukt, aangezien zij bewusteloos is geraakt. Op een gegeven moment kwam aangeefster bij bewustzijn. Zij merkte dat haar legging en haar hoeslaken nat waren en zag dat het kussen aan het voeteneind lag. Ze zag op de klok in de slaapkamer dat het toen ongeveer half vijf was. Toen aangeefster in de spiegel keek zag zij dat zij hele paarse lippen had. Met betrekking tot het onderhavige feit heeft getuige [getuige] op 29 juni 2010 tegenover de politie verklaard dat verdachte hem een week eerder op woensdag of donderdag had verteld over een incident tussen verdachte en aangeefster. Verdachte heeft tegen hem, [getuige], verteld dat verdachte en aangeefster ruzie hadden en dat verdachte haar een kussen op haar hoofd had gedrukt. Getuige heeft verklaard zeker te weten dat hetgeen verdachte tegen hem heeft verteld heeft plaatsgevonden, omdat verdachte dit in het bijzijn van aangeefster aan hem vertelde en omdat ook aangeefster dit zelfde verhaal aan hem vertelde.
Verdachte heeft op 29 juni 2010 tegenover de politie verklaard dat hij op 23 juni 2010 rond 16.00 uur ruzie heeft gehad met aangeefster, dat hij haar naar boven is gevolgd, dat aangeefster op bed kwam te liggen en dat hij toen boven op haar is gaan zitten, met zijn benen aan beide kanten van haar lichaam, omdat hij haar mond wilde dicht houden. Later hield zij haar mond dicht en schreeuwde ze niet meer. Hij heeft toen de woning verlaten. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij [getuige] heeft verteld dat hij en aangeefster ruzie hadden en dat het uit de hand was gelopen en dat hij er niet van schrikt dat aangeefster heeft verklaard dat hij haar bewusteloos had achtergelaten op het bed, omdat aangeefster bewusteloos was van rode wijn. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij aangeefster te hard heeft aangepakt.
Het verweer dat aangeefster niet betrouwbaar zou zijn, wordt naar het oordeel van de rechtbank weersproken door de bewijsmiddelen. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster nu deze voldoende steun vindt in de verklaring van [getuige] en tevens op onderdelen in de verklaring van verdachte. In dit verband merkt de rechtbank nog op dat zij aan de verklaring van de getuige [getuige] van 29 juni 2010 meer waarde hecht dan aan verklaringen van latere datum, aangezien eerstgenoemde verklaring kort na het gebeuren is afgelegd. Voorts is deze getuige een vriend van verdachte en verbleef verdachte ten tijde van het onder 1 tenlastegelegde feit regelmatig bij getuige, waardoor er geen aanleiding is deze voor verdachte belastende verklaring van 29 juni 2010 als onbetrouwbaar aan te merken.
Voorts concludeert de rechtbank op grond van het vorenstaande dat het handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel dat het niet anders kan zijn dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou overlijden. Verdachte heeft die kans, zoals blijkt uit zijn wijze van handelen, ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen. Verdachte heeft aangeefster immers, nadat zij geen lucht meer had gekregen, bewusteloos en met paarse lippen achtergelaten terwijl aangeefster tevens haar urine had laten lopen.
Naar het oordeel van de rechtbank levert het bovenstaande een poging tot doodslag op.
feit 2
De rechtbank overweegt omtrent het onder 2 ten laste gelegde feit het volgende.
Aangeefster heeft in haar aangifte van 29 juni 2010 verklaard dat zij ongeveer twee jaar geleden samen met verdachte is gaan wonen in de woning van haar ex-man [betrokkene 1]. Voorts heeft zij verklaard dat zij op 21 juni 2010 in de woning aan de [adres] te [woonplaats] ruzie had met verdachte. Bij die gelegenheid heeft verdachte haar uitgescholden voor kankerhoer. Vervolgens zag aangeefster dat verdachte zijn hand naar achteren trok en vervolgens met kracht naar haar uithaalde met zijn vlakke hand. Aangeefster zag en voelde dat verdachte haar met zijn rechterhand in haar gezicht sloeg en dat haar lip bloedde.
Verdachte heeft op 29 juni 2010 verklaard dat hij en aangeefster op 21 juni 2010 inderdaad ruzie hebben gekregen en dat de onderlip van aangeefster bij die gelegenheid aan de zijkant bloedde.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangeefster, nu deze op cruciale onderdelen steun vindt in de verklaring van verdachte.
feit 3
De rechtbank overweegt omtrent het onder 3 ten laste gelegde feit het volgende.
Op 28 juni 2010 heeft [slachtoffer] namens [betrokkene 1], eigenaar van de woning, aangifte gedaan van vernieling van de ruit van de voordeur van de woning van haar ex-man gelegen aan de [adres] te [woonplaats]. Door verdachte was een baksteen door de ruit gegooid.
Ter terechtzitting van 4 oktober 2010 heeft verdachte erkend dat hij op 28 juni 2010 een steen door de ruit van de voordeur van de woning aan de [adres] te [woonplaats] heeft gegooid. Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 23 juni 2010 te Bunschoten, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet als volgt heeft gehandeld, immers heeft hij, verdachte,
- die [slachtoffer] een (vuist)slag gegeven tegen haar lichaam en
- aldus die [slachtoffer] ten val gebracht en
- is hij, verdachte, vervolgens op die [slachtoffer] gaan zitten en
- heeft hij, verdachte, vervolgens een donzen kussen, met kracht op haar gezicht gedrukt en gedurende enige tijd gedrukt gehouden, zijnde de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
op 21 juni 2010 te Bunschoten opzettelijk zijn levensgezel, te weten [slachtoffer] heeft mishandeld, immers heeft hij, verdachte, die van de [slachtoffer] tegen haar hoofd geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen;
3.
op 28 juni 2010 te Bunschoten opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een voordeur, toebehorende aan [betrokkene 1], heeft vernield, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk een baksteen door die ruit te gooien;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Ten aanzien van feit 1:
poging tot doodslag
Ten aanzien van feit 2:
mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel
Ten aanzien van feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt een behandeling door Exodus Stoel Drenthe of een gelijksoortige behandelinstelling, alsmede deelname aan het exodusprogramma, een meldingsgebod, een ambulante behandeling resp. nabehandeling voor de verslaving van verdachte en een contactverbod met mevrouw [slachtoffer] zolang de reclassering en/of Exodus Stoel Drenthe dat nodig acht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens verdachte primair vrijspraak bepleit voor de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. Gelet op dat standpunt heeft verdachte, aldus de raadsvrouw, al veel te lang vast gezeten. Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen van alle ten laste gelegde feiten, dan acht de raadsvrouw een gevangenisstraf van 10 maanden, deels voorwaardelijk passend. Het onvoorwaardelijke deel dient gelijk te zijn aan de duur van het voorarrest. Voor wat betreft het voorwaardelijke deel, kan de raadsvrouw zich vinden in de eis van de officier van justitie, met uitzondering van het contactverbod.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag, mishandeling en vernieling, waarvan met name het eerste misdrijf zeer ernstig is. Bovendien heeft verdachte het slachtoffer aan haar lot overgelaten, terwijl hij wist dat het slachtoffer bewusteloos was. Uit de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt van een bijzonder traumatische ervaring voor het slachtoffer.
Uit de justitiële documentatie van verdachte van 20 augustus 2010 blijkt dat verdachte tweemaal eerder is veroordeeld vanwege het plegen van huiselijk geweld en blijkt uit het reclasseringsadvies van 29 september 2010 dat zowel in 2007 als in 2009 ook mevrouw [slachtoffer] het slachtoffer daarvan was.
Hoewel de eis van de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank gezien de ernst van de feiten vrij mild is, zal de rechtbank zich aan deze eis conformeren, gelet op de door verdachte getoonde gemotiveerdheid om aan zichzelf te werken. Van de motivatie van verdachte is de rechtbank ter terechtzitting van 6 december 2010 gebleken, alsmede aan de hand van het aanvullend reclasseringsadvies van 2 december 2010. Voorts is gebleken dat de relatie tussen verdachte en [slachtoffer] thans verbroken lijkt te zijn. Het opleggen van een contactverbod met mevrouw [slachtoffer] acht de rechtbank desondanks, anders dan de verdediging, aangewezen gelet op de omstandigheid dat zij door de jaren heen al meermalen het slachtoffer van het handelen van verdachte is geweest.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [betrokkene 1] vordert een schadevergoeding van € 297,11 voor het bewezen verklaarde feit 3.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit 3 en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen. Deze maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36 f, 45, 57, 287, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1: poging tot doodslag;
feit 2: mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel;
feit 3: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
-stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt dat verdachte
- zal verblijven bij Exodus Stoel Drenthe of een soortgelijke instelling,
- deelneemt aan het Exodusprogramma of het programma van een soortgelijke instelling waar verdachte verblijft,
- verplicht is zich te melden bij de Reclassering,
- een ambulante behandeling of nabehandeling volgt bij een instelling voor verslavingszorg, alsmede
- op geen enkele wijze contact zal hebben of zoeken met mevrouw [slachtoffer]
zolang de reclassering en/of Exodus Stoel Drenthe dat nodig acht;
-bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [betrokkene 1] van
€ 297,11 ter zake van materiële schade, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 28 juni 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [betrokkene 1], € 297,11 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 5 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Bruna, voorzitter, mr. J.R. Krol en mr. N. van der Velden, rechters, in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 december 2010.
Mrs. Krol en Van der Velden zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.