ECLI:NL:RBUTR:2010:BO9521

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600766-10; 16/600250-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een ISD-maatregel na winkeldiefstal met medeverdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 11 november 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 4 augustus 2010 samen met een medeverdachte een winkeldiefstal heeft gepleegd in een speelgoedwinkel te Utrecht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op camerabeelden te zien is terwijl hij een tas met gestolen goederen, waaronder spelcomputeronderdelen, uit de winkel steelt. De verdachte is later aangehouden en heeft ter zitting verklaard dat hij samen met de medeverdachte in de winkel was. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, maar heeft wel de ernst van de winkeldiefstal en de omstandigheden waaronder deze is gepleegd in overweging genomen.

De officier van justitie heeft gevorderd om de verdachte een ISD-maatregel op te leggen, gezien zijn recidive en eerdere veroordelingen. De verdediging heeft betoogd dat de ISD-maatregel niet op zijn plaats is en heeft gepleit voor een voorwaardelijke straf. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte, gezien zijn verslavingsproblematiek en eerdere misdragingen, een ISD-maatregel voor de maximale termijn van twee jaar moet ondergaan. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de veiligheid van de maatschappij en de noodzaak om de recidive van de verdachte te beëindigen. De rechtbank heeft ook bepaald dat de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, niet in mindering wordt gebracht op de duur van de maatregel. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 38m, 38n, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600766-10; 16/600250-10 (vordering tenuitvoerlegging) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 november 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1977] te [geboorteplaats],
verblijvende: Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht,
raadsvrouw mr. M. Ketting, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 28 oktober 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Op 4 augustus 2010 samen met een ander een winkeldiefstal heeft gepleegd.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen en de verklaring van verdachte afgelegd ter zitting d.d. 28 oktober 2010.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen.
De verdediging stelt dat uit het dossier niet blijkt dat de goederen zoals vermeld in de tenlastelegging, daadwerkelijk door verdachte zijn weggenomen en zijn aangetroffen in de tas welke [medeverdachte] bij zich had. Voorts wordt over de aard van de betreffende goederen tegenstrijdig verklaard en gerelateerd.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is bij zijn beoordeling uitgegaan van de volgende, door wettige bewijsmiddelen onderbouwde, feiten en omstandigheden:
Op 4 augustus ziet getuige [getuige] dat een man, door getuige aangeduid als verdachte I, in de speelgoedwinkel [benadeelde] op Hoog Catharijne te Utrecht een grote zwarte tas bij zich heeft met daarin computerartikelen. Op de tas staat een goudkleurig Pall Mall logo. Verdachte I is zenuwachtig en rent met de tas boven zijn hoofd de winkel uit. Even later ziet getuige op het busstation van Utrecht een jongen, door getuige aangeduid als verdachte II, die een tas bij zich heeft welke gelijk is aan de tas die verdachte I bij zich had. Getuige ziet in de tas van verdachte II computerartikelen zitten. Op het moment dat zij met de politie naar verdachte II toeloopt, ziet zij dat verdachte I naast hem gaat zitten.
Uit het proces-verbaal van politie volgt dat met verdachte I verdachte [verdachte] wordt bedoeld en dat met verdachte II [medeverdachte] wordt bedoeld.
Op de camerabeelden d.d. 4 augustus 2010 van de beveiligingcamera van [benadeelde] is te zien dat een man met een zwarte linnen tas in de winkel een (X-box 360 Lips) pakket uit een schap, waarin videospelletjes en attributen voor spelcomputers lagen, pakt. De man bukt zich naar de tas. De man tilt bij het verlaten van de winkel de zwarte tas over de detectiepoortjes heen. Het signalement van de man op de beelden komt overeen met het signalement van de aangehouden verdachte [verdachte].
Uit de aangifte namens [benadeelde] volgt dat op 4 augustus 2010 door de politie een aantal goederen is teruggegeven welke op 4 augustus 2010 uit de winkel waren gestolen, waaronder een Wii 360 Lips en diverse Wii spelcomputer onderdelen.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij op 4 augustus 2010 met een ander op Hoog Catharijne was. Die ander zou spullen stelen en hij heeft de ander geholpen om een tas met gestolen spullen te dragen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 4 augustus 2010 in de winkel van [benadeelde] is geweest, samen met [medeverdachte].
Op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan een winkeldiefstal van diverse spelcomputeronderdelen. Gelet op deze feiten en omstandigheden - in het bijzonder ook indien zij in onderling verband en samenhang worden gezien - ziet de rechtbank, anders dan de raadsvrouw van verdachte heeft betoogd, geen reden te twijfelen aan de aard van de weggenomen goederen.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 04 augustus 2010 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer spelcomputeronderdelen, toebehorende aan [benadeelde];
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna te noemen ISD-maatregel). De officier van justitie stelt dat is voldaan aan alle voorwaarden voor oplegging van de ISD-maatregel.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat niet is voldaan aan de in artikel 61 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv.) genoemde termijn voor het ophouden van een verdachte van maximaal 6 uur. De raadsvouw stelt dat verdachte op 4 augustus 2010 te 12.40 uur is aangehouden en pas op 19.05 uur is voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. De raadsvrouw stelt dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv en dat om die reden strafvermindering dient te volgen.
De raadsvrouwe heeft voorts betoogd dat de ISD-maatregel niet opgelegd kan worden nu niet is voldaan aan het in artikel 38m lid 1 sub 2 van het Wetboek van Strafrecht gestelde minimum van 3 volledig tenuitvoergelegde vonnissen in de 5 jaren voorafgaand aan het onderhavige feit, nu de door het Gerechtshof Arnhem d.d. 19 december 2009 opgelegde gevangenisstraf nog niet (volledig) ten uitvoer is gelegd.
Voorts heeft de raadsvrouw betoogd dat de ISD-maatregel in verhouding tot de geringe ernst van het feit, buitenproportioneel is. De raadsvrouw verwijst daarbij naar de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden d.d. 29 juli 2005.
De verdediging wijst er tenslotte op dat verdachte thans gemotiveerd is zijn gedrag te veranderen en graag naar Triple-ex wil. Er is daar ook plaats voor verdachte. De verdediging verzoekt de rechtbank verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde reclasseringtoezicht en plaatsing in Triple-ex. Als stok achter de deur zou eventueel een ISD-maatregel voorwaardelijk kunnen worden opgelegd.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Artikel 61 lid 1 Wetboek van Strafvordering (Sv.).
Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de in artikel 61 lid 1 Sv. gestelde termijn niet is overschreden. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat de in artikel 61 Sv. bedoelde termijn aanvangt op het moment dat de (hulp)officier van justitie de ophouding van verdachte voor onderzoek beveelt. Uit het dossier volgt dat voornoemd bevel op 4 augustus 2010 te 13.20 uur door de hulpofficier van justitie is gegeven. De rechtbank volgt het verweer van de raadsvrouw derhalve niet.
Bij het bepalen van de op te leggen maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Door deze handelingen toont verdachte weinig respect voor andere mensen en hun eigendommen in het bijzonder.
Daarbij is voor de persoon van verdachte vooral gelet op het Uittreksel Justitiële Documentatie (hierna: strafblad) van 26 augustus 2010 van verdachte, een reclasseringsadvies van 21 september 2010 van Centrum Maliebaan, opgesteld door
E. Buijs, casemanager GAVO en de nadere toelichting die voornoemde casemanager ter terechtzitting van 28 oktober 2010 als getuige-deskundige op voormeld reclasseringsadvies heeft gegeven.
Uit het 14 pagina’s tellende strafblad van verdachte is de rechtbank gebleken dat verdachte veelvuldig onherroepelijk is veroordeeld tot gevangenisstraffen en/of taakstraffen wegens gewelds- en vermogensdelicten en dat hij in de periode van vijf jaren voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten tenminste driemaal onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf wegens soortgelijke misdrijven, te weten op:
- 18 juni 2010 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Utrecht tot een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 78 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- 12 januari 2009 door de politierechter te Utrecht tot een gevangenisstraf van 3 weken;
- 29 augustus 2007 door de politierechter te Amsterdam tot een gevangenisstraf van 24 dagen, waarvan 7 dagen voorwaardelijk.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting aangegeven dat in ieder geval deze drie vonnissen op de datum van het ten laste gelegde feiten waren ten uitvoer gelegd. Zulks is ook niet, dan wel niet voldoende onderbouwd door verdacht betwist. Reeds hierom kan verder buiten beschouwing blijven of ook de door het Gerechtshof Arnhem opgelegde straf d.d. 19 december 2009 reeds geheel ten uitvoer is gelegd.
De rechtbank stelt vast dat aan de formele vereisten van artikel 38m, eerste lid, Wetboek van Strafrecht is voldaan. Immers, verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf is veroordeeld en de feiten begaan zijn na tenuitvoerlegging van deze straffen.
De rechtbank verwerpt derhalve het andersluidende verweer van de raadsvrouw terzake.
Genoemde getuige-deskundige heeft ter terechtzitting haar rapport van 21 september 2010 toegelicht. Uit deze toelichting en het onderliggende rapport blijkt het navolgende.
Verdachte gebruikt vanaf zijn 15e/16e jaar harddrugs. In de periode van 2002 tot en met 2009 heeft verdachte deelgenomen aan diverse behandelingen en is hij verschillende malen opgenomen geweest, welke opnames doorgaans voortijdig zijn afgebroken/beëindigd in verband met ontoelaatbaar gedrag van de zijde van verdachte of een terugval in druggebruik. Sinds september 2009 woont verdachte in [woonplaats]. In tegenstelling tot anderen is er bij verdachte na verloop van tijd geen afname van het gebruik van harddrugs te zien, maar neemt zijn gebruik toe en blijft hij recidiveren. Na een detentie komt verdachte in februari 2010 terug in het hostel. Verdachte wil hulp en gebruikt minder drugs en wordt op een wachtlijst geplaats voor het motivatiecentrum. Begin maart 2010 wordt hij wederom opgepakt en vastgezet. Na de laatste veroordeling van verdachte d.d. 18 juni 2010, zijn met hem in het kader van het verplicht opgelegde reclasseringscontact, afspraken gemaakt.
Op 25 juni 2010 wordt hij opgenomen in het Motivatiecentrum ter overbrugging van een plaatsing in een verslavingskliniek. Het gaat daar steeds beter. Echter verdachte blijft twee maal ongeoorloofd weg en ondergaat een keer geen urinecontrole. De opname van betrokkene wordt beëindigd. Ondanks dat verdachte zeer gemotiveerd was, een doel voor ogen had en afspraken had gemaakt recidiveert hij toch weer met het onderhavige feit.
De ondernomen pogingen om verdachte te begeleiden, te motiveren en te behandelen op het gebied van verslaving en om recidive te voorkomen zijn vergeefs geweest.
Gezien het voorgaande acht de getuige-deskundige een kans op het slagen van een traject bij Triple-ex alleen aanwezig indien verdachte vanuit zijn detentie direct kan worden opgenomen in een gesloten setting. Een eventuele opname bij Triple-ex wordt echter normaliter voorafgegaan door een vrijwillige opname in de Detox voor periode van 7 weken, in welke periode het voor de behandeling van verdachte noodzakelijk geachte dwangkarakter aan het verblijf zal ontbreken. De getuige-deskundige is van oordeel dat thans oplegging van een ISD-maatregel de enig overgebleven optie is. Verdachte is immers ondanks goede voornemens na eerdere detentieperiodes telkenmale weer teruggevallen in de vicieuze cirkel van druggebruik en de bijbehorende verwervingscriminaliteit.
Uit het hiervoor aangehaald rapport, de justitiële documentatie en de verklaring van de getuige-deskundige ter zitting trekt de rechtbank de conclusie dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De rechtbank heeft er op basis van de negatieve afloop van meerdere behandeltrajecten geen vertrouwen in dat verdachte buiten een dwingend kader de behandeling krijgt en afrondt die hij nodig heeft en ook zegt te willen.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank de maatregel van plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de maximale termijn van 2 jaar opleggen. De veiligheid van goederen en personen eist het opleggen van de maatregel. De maatregel strekt voorts tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte. Nu de verdachte langdurig verslaafd is, strekt de maatregel er mede toe een bijdrage te leveren aan de oplossing van zijn verslavingsproblematiek. De tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal daarom niet in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel.
De rechtbank acht het zeer wenselijk dat verdachte tijdens zijn ISD-maatregel in de gelegenheid zal worden gesteld het reeds ingang gezette traject bij Triple-ex zo spoedig als mogelijk te volgen. De rechtbank heeft hierbij gelet op de verklaring van de getuige-deskundige dat de ISD-maatregel het traject bij Triple-ex niet zal doorkruisen. Voorts heeft verdachte ter zitting aangegeven zeer gemotiveerd te zijn om dit traject te volgen.
De rechtbank zal, met het oog op een tussentijdse beoordeling van de noodzakelijkheid van de voorzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel, bepalen dat de officier van justitie binnen 9 maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis de rechtbank hieromtrent dient te berichten.
6 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering tenuitvoerlegging afgewezen wordt.
De verdediging heeft gesteld dat, nu naar haar oordeel geen ISD-maatregel opgelegd kan worden, dat de proeftijd verlengd dient te worden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe echter niet besluiten. Een tenuitvoerlegging wordt op dit moment niet opportuun geacht, omdat aan verdachte een ISD-maatregel wordt opgelegd.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Diefstal door twee of meer verenigde personen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
Dit vonnis is gewezen door mr. Z.J. Oosting, voorzitter, mr. A. Kuijer en mr. I. Bruna, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 november 2010.