ECLI:NL:RBUTR:2010:BO9762

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16.711755-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging, afpersing en verboden wapenbezit in Baarn

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 6 december 2010, is de verdachte beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, afpersing en verboden wapenbezit. De feiten vonden plaats op 1 augustus 2010 in Baarn, waar de verdachte de aangever bedreigde met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en hem dwong zijn portemonnee en mobiele telefoon af te geven. Tijdens de zitting op 22 november 2010 heeft de verdachte bekend dat hij het voorwerp in zijn hand had en dat hij de aangever onder druk zette om zijn bezittingen af te geven. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig was, vooral gezien de getuigenverklaringen die de bedreigingen bevestigden.

De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd schuldig bevonden aan bedreiging, afpersing en het voorhanden hebben van een luchtdrukpistool, dat als een wapen werd gekwalificeerd. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die verklaarde dat hij zich onveilig voelde na de gebeurtenis. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die een bedrag van € 1.600,10 vorderde, waarvan € 100,10 voor materiële schade en € 1.500,- voor immateriële schade. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16.711755-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 december 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1992] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
thans gedetineerd te PI Utrecht, vestiging Wolvenplein
raadsman mr. E.J. de Groot, advocaat te Baarn
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 22 november 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
ten aanzien van feit 1: op 1 augustus 2010 te Baarn [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel met zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2: op 1 augustus 2010 te Baarn [slachtoffer] met geweld heeft bestolen en/of heeft afgeperst;
ten aanzien van feit 3: op 1 augustus 2010 te Baarn een luchtdrukpistool voorhanden heeft gehad.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende.
Ten aanzien van feit 1: De verklaring van verdachte, de aangifte en de verklaring van getuige [getuige 1].
Ten aanzien van feit 2: De bekennende verklaring van verdachte, de aangifte en de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 3]. Dit levert afpersing op.
Ten aanzien van feit 3: De bekennende verklaring van verdachte en het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot het wapen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van feit 1
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij zag dat op 1 augustus 2010 te Baarn een jongen een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn hand had. Aangever hoorde op dat moment dat de jongen, bestuurder van een auto, tegen hem zei: “Moet ik uitstappen, moet ik je met je bek op de grond slaan, waar ben jij mee bezig?”.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 22 november 2010 bekend dat hij op 1 augustus 2010 te Baarn aangever heeft aangesproken terwijl hij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn hand had. Hoewel het niet de bedoeling was dat aangever het op een vuurwapen gelijkend voorwerp zou zien, is het wel mogelijk dat dit het geval was, aldus verdachte. Verdachte ontkent echter dat hij daarbij dreigende woorden in de richting van aangever heeft uitgesproken.
De rechtbank acht de ontkenning van verdachte niet geloofwaardig nu getuige [getuige 1], die bij verdachte in de auto zat, heeft verklaard dat verdachte zei: “Moet ik jou eens een paar stompen geven”.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt dat verdachte zich hiermee schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, nu verdachte de woordelijke bedreigingen heeft geuit in combinatie met het tonen van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp.
Ten aanzien van feit 2
Aangever [slachtoffer] heeft verder verklaard dat hij op een tijdstip kort na het eerste feit een jongen tegen kwam die een vuurwapen in zijn rechterhand had en dit tegen de buik, onder de borstkas, van aangever duwde en hield. Daarbij zei de jongen: “Waarom ga je dan ook slaan?”, “Geef je portemonnee en je mobiel!”, “Geef, geef”, “Geef je mobiel”, “Geef je portemonnee”. Hierop heeft aangever zijn portemonnee (met daarin onder andere een identiteitskaart, een bankpas, een schoolpas en een hoeveelheid aan muntgeld) en zijn mobiel (van het merk LG, type Kp500) aan hem afgegeven, waarop de jongen zei: “Jij blijft hier vijf minuten staan, anders krijg je problemen”.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 22 november 2010 bekend dat hij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen de buik, onder de borstkas, van aangever drukte en daarbij in voornoemde bewoordingen vroeg om de telefoon en portemonnee van aangever. Verdachte verklaart tevens dat aangever zijn portemonnee en mobiel ook daadwerkelijk aan hem heeft afgestaan.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt dat verdachte zich hiermee niet schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld, maar aan afpersing, nu aangever zijn portemonnee en telefoon vanwege de bedreiging aan verdachte heeft afgestaan.
Ten aanzien van feit 3
Het op een vuurwapen gelijkend voorwerp dat door verdachte werd gebruikt bij voorgaande feiten is door de politie in beslag genomen en onderzocht. Het wapen betrof een van oorsprong luchtdruk pistool van het merk FB, model Record, kaliber 4,5 mm. Het betrof een wapen van het knikloop-type. Het voorste gedeelte, de loop, was verwijderd waardoor het wapen zodanig was gewijzigd dat het dragen daarvan minder zichtbaar werd. Het in deze vorm gewijzigde luchtdrukpistool is een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, Categorie I onder 7 van de Wet Wapens en Munitie, gelet op artikel 3 onder c van de Regeling Wapens en Munitie.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 22 november 2010 bekend dat hij voornoemd wapen op 1 augustus 2010 voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 01 augustus 2010 te Baarn [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, zichtbaar voor die [slachtoffer] in zijn, verdachtes, hand gehad, en (daarbij) voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd : "moet ik
je met je bek op de grond slaan, waar ben je mee bezig", althans woorden van gelijke strekking;
2.
op 01 augustus 2010 te Baarn, met het oogmerk om zich door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon (merk LG, type Kp500) en een portemonnee (bevattende onder andere een Id-kaart en een bankpas
en een schoolpas en een hoeveelheid muntgeld), geheel toebehorende aan die [slachtoffer], welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, een vuurwapen gelijkend voorwerp onder de borstkas van die [slachtoffer] heeft gedrukt en heeft gehouden en daarbij heeft gezegd "waarom ga je dan ook slaan" en "geef je portemonnee en je mobiel" en "geef geef" en "geef je mobiel" en "jij blijft hier vijf minuten staan anders krijg je problemen";
3.
op 01 augustus 2010 in de gemeente Baarn, een wapen, van categorie I onder 7°, te weten een van oorsprong luchtdrukpistool (merk FB, model Record, kaliber 4,5 mm) van het knikloop-type van welk wapen het voorste gedeelte (de loop) is verwijderd waardoor dat wapen zodanig is gewijzigd dat het dragen daarvan minder zichtbaar is (als bedoeld in artikel 3 onder c) van de Regeling Wapens en Munitie, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van feit 2: afpersing.
Ten aanzien van feit 3: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen 12 maanden gevangenisstraf, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist dan wel een werkstraf op te leggen. De verdediging verzoekt de rechtbank rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met het feit dat verdachte een gesprek wil aangaan met aangever, het slachtoffer [slachtoffer].
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Voor wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan oordeelt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en afpersing van een persoon met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. Het spreekt voor zich dat dit voor aangever een bijzonder traumatische ervaring is geweest. Dit blijkt ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring d.d. 12 november 2010 die ter terechtzitting van 22 november 2010 is voorgelezen. Aangever voelde zich de eerste periode na het feit onveilig en durfde niet van huis te gaan. Voorts heeft het slachtoffer verklaard dat zijn vertrouwen in de mens is beschadigd en dat hij mensen tegenwoordig veelal op afstand houdt. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 8 oktober 2010, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten;
- een hem betreffend reclasseringsadvies, d.d. 19 november 2010 opgemaakt door
B. Frankes (reclasseringswerker); en
- een hem betreffend psychologisch rapport, d.d. 11 november 2010 opgemaakt door
C. Snijder (psycholoog).
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten 3 maanden, voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van 2 jaar. Met dit voorwaardelijk strafdeel wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Met betrekking tot het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf overweegt de rechtbank dat de eis van de officier van justitie in deze, in het licht van hetgeen voor soortgelijke feiten wordt opgelegd, alleszins is te begrijpen, maar dat het slechts de bijzondere, in de persoon van verdachte gelegen, omstandigheden zijn die de rechtbank heeft doen besluiten hiervan in substantiële zin ten gunste van verdachte af te wijken. De rechtbank doelt hiermee op het gegeven dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten; dat verdachte spijt heeft betuigd; en dat verdachte, zo neemt de rechtbank de conclusie uit eerdergenoemde rapporten over, zich in een stabiele leef- dan wel gezinssituatie verkeert waarbij het recidiverisico als laag wordt ingeschat.
7 De benadeelde partij
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij geheel zal worden toegewezen en dat daarbij een schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich aan het oordeel van de rechtbank, maar maakt daarbij de aantekening dat het gevorderde bedrag voor de immateriële schade gezien de smartengeldgids erg hoog is.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 2.350,10 voor feit 1 en 2. Het gevorderde bedrag bestaat uit € 100,10 voor materiële schade en € 2.250,- voor immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.600,10 een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten, waarvan € 100,10 ter zake van materiële schade en € 1.500,- ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank acht, mede gelet op vergelijkbare zaken, een bedrag van € 1.500,- voor immateriële schade passend. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 57, 285 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
ten aanzien van feit 1: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 2: afpersing;
ten aanzien van feit 3: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.600,10, waarvan € 110,- ter zake van materiële schade en € 1.500,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer],
€ 1.600,10 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 22 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 december 2010.