ECLI:NL:RBUTR:2010:BO9774

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
13 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/710733-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 13 december 2010, stond de verdachte terecht voor het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarig meisje van dertien jaar. De rechtbank ontving verklaringen van het slachtoffer, die aangaf dat de verdachte anaal en vaginaal contact met haar had gehad. De verdachte had het meisje ontmoet op het station en had haar naar een AZC in Leersum gebracht, waar de seksuele handelingen plaatsvonden. De rechtbank stelde vast dat het slachtoffer op het moment van de handelingen 13 jaar oud was en dat de verdachte op de hoogte was van haar leeftijd. Er werd een condoom aangetroffen in de prullenbak van de kamer van de broer van de verdachte, waarop DNA-materiaal van zowel de verdachte als het slachtoffer werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer consistent was en ondersteund werd door forensisch bewijs, terwijl de verklaring van de verdachte inconsistent en ongeloofwaardig was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde verkrachting, maar achtte het subsidiair ten laste gelegde feit bewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en een schadevergoeding aan het slachtoffer van € 1.075,00.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/710733-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 december 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1985] te [geboorteplaats]
verblijvende in het AZC in Grave
thans gedetineerd in het PPC te Zwolle
raadsman mr. E.E.W.J. Maessen, advocaat te Maastricht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 29 november 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: [slachtoffer] heeft verkracht;
Subsidiair: met [slachtoffer], die de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij met name op de verklaring van aangeefster [slachtoffer] (hierna te noemen: [naam]), welke verklaring op belangrijke punten wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal, zoals het geconstateerde letsel. De steeds wisselende verklaring van verdachte is naar de mening van de officier van justitie ongeloofwaardig.
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen voor zover dit feit betrekking heeft op de trein rijdende tussen Groningen en Utrecht en hetgeen onder het eerste gedachtestreepje is ten laste gelegd.
De officier van justitie acht ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit, voor zover nodig, duidelijk dat [slachtoffer] ten tijde van het ten laste gelegde feit nog kinderlijk was en lang niet volwassen. Dit blijkt onder meer uit het intakegesprek met [slachtoffer] bij de politie.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit, nu alleen de verklaring van [slachtoffer] onvoldoende bewijs oplevert om bewezen te kunnen verklaren dat er sprake is geweest van anaal en vaginaal penetreren van [slachtoffer] door verdachte en voorts op basis van de verklaring van [slachtoffer] niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van deze seksuele handelingen. Ander bewijs dan de verklaring van [slachtoffer] is er niet, aldus de verdediging.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit:
De rechtbank overweegt dat de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte haar heeft gedwongen om seksuele handelingen te ondergaan onvoldoende wordt ondersteund door enig ander bewijsmateriaal. Het in de prullenbak aangetroffen condoom met daarop sporen van zowel [slachtoffer] als verdachte bevestigt niet dat er sprake is geweest van dwang. Het medisch onderzoek dat op 4 mei 2009 bij [slachtoffer] heeft plaatsgevonden, geeft geen blijk van enig uitwendig lichamelijk letsel bij [slachtoffer], zodat ook hierin geen ondersteuning wordt gevonden voor de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte haar tot seksuele handelingen heeft gedwongen. Dit valt evenmin af te leiden uit een latere medische verklaring. De rechtbank zal verdachte dan ook wegens gebrek aan wettig bewijs van het primair ten laste gelegde feit vrijspreken.
Bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit:
[slachtoffer] verklaarde bij de politie dat zij op 3 mei 2009 met [verdachte] naar een AZC was gegaan. Verbalisanten hebben [slachtoffer] die dag aangetroffen in het AZC te Leersum in de gemeente Utrechtse Heuvelrug. In het AZC waren ze op de kamer van de broer van [verdachte] geweest. [slachtoffer] en [verdachte] waren op bed gaan liggen, waarna [verdachte] [slachtoffer] had gezoend en hij zijn geslachtsdeel in haar geslachtsdeel had gedaan. [slachtoffer] en [verdachte] bleven in het AZC slapen en de volgende dag is het nog een keer gebeurd. [slachtoffer] lag op haar rug op bed en [verdachte] ging op haar liggen en deed zijn geslachtsdeel in haar geslachtsdeel. De condoom die [verdachte] hierbij om had gooide hij daarna in de vuilnisbak.
[slachtoffer] verklaarde dat zij die ochtend ook op haar handen en knieën had gezeten en dat [verdachte] anaal zijn geslachtsdeel in haar had gebracht. Bij het tonen van een foto van verdachte aan [slachtoffer] heeft zij verklaard dat dat [verdachte] is.
De rechtbank stelt voorts op basis van de akte van geboorte vast dat [slachtoffer] is geboren op [1995] en dat zij ten tijde van de seksuele handelingen met verdachte 13 jaar oud was. Uit de verklaring van [slachtoffer] bij de politie volgt dat [verdachte] wist dat [slachtoffer] 13 jaar was, omdat zij hem had verteld dat zij bijna 14 jaar werd.
In de kamer van de broer van verdachte in het AZC werd door de politie in de prullenbak een condoom aangetroffen. Onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut wees uit dat op dit condoom een DNA-mengprofiel is gevonden met daarin DNA-kenmerken van ten minste twee personen. Het DNA-profiel van verdachte matcht met het DNA-(hoofd)profiel in het mengprofiel. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard. Het DNA-profiel van [slachtoffer] matcht met het afgeleide DNA-profiel in het mengprofiel. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met het afgeleide DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt vast dat het aantreffen van het condoom alsmede de resultaten van het onderzoek van het condoom een bevestiging vormen van hetgeen [slachtoffer] heeft verklaard. Op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank dan ook bewezen dat verdachte vaginale en anale seks heeft gehad met de toen 13-jarige [slachtoffer].
Verdachte verklaarde dat hij [slachtoffer] op het station in Groningen had leren kennen. Het meisje vertelde hem dat ze problemen had en hij wilde haar daarom helpen. Vervolgens was hij samen met [slachtoffer] naar het AZC in Leersum gegaan. Verdachte verklaarde dat hij daar alleen orale seks met [slachtoffer] heeft gehad. Dit is in de keuken gebeurd. Het gebruikte condoom heeft verdachte in de vuilnisbak in de keuken gegooid.
De rechtbank acht van belang dat verdachte bij de politie en ter terechtzitting steeds wisselende verklaringen heeft afgelegd. Verdachte heeft zijn verhaal van het gebeuren voortdurend aangepast aan de bevindingen die hem uit het dossier werden voorgehouden. Verdachte verklaarde eerst dat hij [slachtoffer] alleen bij de bushalte in Leersum kort heeft gesproken. Geconfronteerd met camerabeelden waarop hij en [slachtoffer] in het AZC in Leersum hand in hand lopen, verklaarde hij dat zij op de kamer van zijn broer is geweest, maar dat er geen sprake was geweest van seksuele handelingen tussen hem en [slachtoffer]. Daarna komt hij, na met verschillende bevindingen en onderzoeken te zijn geconfronteerd, met het verhaal dat hij alleen orale seks met haar heeft gehad.
Ook ter zitting heeft hij wisselend verklaard. Zo heeft hij aanvankelijk ter zitting verklaard dat hij zich dezelfde avond voor de webcam heeft afgetrokken met een condoom om, terwijl hij later heeft verklaard dat het aftrekken die avond niet is gebeurd. Ook op andere punten is de verklaring van verdachte niet consistent. De verklaring van verdachte, dat orale seks in de keuken heeft plaatsgevonden en hij het condoom in de vuilnisbak in de keuken heeft gegooid, strookt niet met het gegeven dat het condoom waarop DNA-materiaal zowel van verdachte als [slachtoffer] is aangetroffen in de vuilnisbak in de kamer van de broer van verdachte is gevonden. De rechtbank acht de verklaring van verdachte niet geloofwaardig en acht niet aannemelijk dat het door verdachte uiteindelijk geschetste scenario hetgeen is dat daadwerkelijk is gebeurd.
De verdediging heeft erop gewezen dat het NFI concludeert dat er aanwijzingen voor de aanwezigheid van speeksel op het condoom zijn gevonden. Uit de toelichting van het NFI blijkt dat het aangetoonde enzym alfa-amylase niet alleen in speeksel maar ook in andere lichaamsvloeistoffen aanwezig is, zodat het aantonen van de aanwezigheid van dit enzym voor de rechtbank onvoldoende is om aan te nemen dat verdachte uitsluitend orale seks met [slachtoffer] heeft gehad. Het bovenstaande sluit bovendien niet uit dat er geen andere vormen van seksuele handelingen tussen verdachte en [slachtoffer] hebben plaatsgevonden.
De verdediging heeft ook naar voren gebracht dat uit nader onderzoek zou zijn gebleken dat verdachte geen drager is van het HSV-virus. De mogelijkheid van een vals negatieve uitkomst nog daargelaten, volgt uit die stelling echter niet zonder meer dat er geen vaginaal en/of anaal seksueel contact kan hebben plaatsgevonden.
De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer] wel consistent, nu deze verklaring op een paar kleine niet relevante punten na, overeenkomt met hetgeen eerder door [slachtoffer] in een informatief gesprek aan de politie is verteld en haar verklaring op belangrijke punten wordt gesteund door bevindingen van de politie. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid van de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen. Nu de verdachte een ongeloofwaardige verklaring heeft afgelegd over de omstandigheden die de aanwezigheid van zijn celmateriaal op het condoom zouden kunnen verklaren, ondersteunen de resultaten van het onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut de verklaring van [slachtoffer] dat verdachte haar vaginaal en anaal heeft gepenetreerd.
Verdachte heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij niet wist dat [slachtoffer] minderjarig was. De rechtbank hecht aan die bewering, voor zover dit al aannemelijk zou zijn geworden, geen betekenis. Gelet op de inhoud van de tenlastelegging wordt verdachte niet verweten dat hij wist dat [slachtoffer] jonger dan 16 jaar was.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Subsidiair
op 03 mei 2009 en 04 mei 2009 te Leersum, gemeente Utrechtse Heuvelrug, met [slachtoffer] (geboren [1995]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd,
die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn, verdachtes, penis in de vagina en de anus van die [slachtoffer] gebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De officier van justitie vordert voorts de door benadeelde partij [slachtoffer] ingediende vordering tot vergoeding van immateriële schade volledig toe te wijzen en de materiële schade in goede justitie te bepalen. De officier van justitie vordert daarbij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de rechtbank verdachte van het primair en het subsidiair ten laste gelegde feit dient vrij te spreken wegens gebrek aan bewijs.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de verdediging primair aangevoerd dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en subsidiair dat de vordering voor wat betreft de gevorderde materiële schade moet worden afgewezen, omdat deze op geen enkele wijze met stukken is onderbouwd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft seksuele handelingen verricht met een heel jong meisje, dat een moeilijke periode doormaakte en daardoor kwetsbaar was. Verdachte heeft op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, die toen 13 jaar was, geschonden.
Hierdoor heeft verdachte een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder jong meisje recht op heeft, doorkruist.
Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Ook in dit geval is dat gebleken. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk nimmer stilgestaan en heeft zijn eigen bevrediging vooropgesteld. Verdachte heeft ter terechtzitting geen verantwoordelijkheid genomen voor hetgeen hij heeft gedaan en hij heeft in het geheel geen spijt en berouw getoond.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 juni 2010 volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van zedendelicten. De rechtbank acht een voorwaardelijk strafdeel passend om verdachte er in de toekomst van te weerhouden dit soort strafbare feiten opnieuw te plegen.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het door verdachte gepleegde feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Bij het opleggen van de straf kan de rechtbank er echter niet vanuit gaan dat het seksueel contact tegen de wil van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden. Gelet op het feit dat de rechtbank verdachte van de onder feit 1 primair ten laste gelegde verkrachting zal vrijspreken is deze straf aanzienlijk lager dan door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf opleggen waarvan het onvoorwaardelijke gedeelte acht maanden bedraagt.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank passend en geboden een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer], voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde], vordert een schadevergoeding van € 5.500,00, waarvan € 2.000,00 ter zake van materiële schade en € 3.500,00 ter zake van immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat van de materiële schade, de reiskosten naar het ziekenhuis in Utrecht een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezen verklaarde feit en zij acht verdachte aansprakelijk voor deze schade. De rechtbank zal voor deze gemaakte reiskosten een bedrag van € 75,00 toewijzen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de immateriële schade gelet op het bewezenverklaarde feit tot een bedrag van € 1.000,00 kan worden toegewezen, en acht verdachte ook voor die schade aansprakelijk.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat de vordering voor het overige niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De rechtbank merkt hiertoe op dat op basis van het onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de bij het slachtoffer geconstateerde herpesinfectie het gevolg is van het seksuele contact met verdachte. Voor dit deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 1.075,00, waarvan € 75,00 ter zake van materiële schade en € 1.000,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 1.075,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 20 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S.K. Fung Fen Chung, voorzitter, mr. R.P. den Otter en mr. H.A. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 december 2010.
Mr. Brouwer is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.