ECLI:NL:RBUTR:2010:BQ4424

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-604129-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.R. Krol
  • M.J. Veldhuijzen
  • I. Bruna
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag

Op 31 juli 2009 vond er een ernstig verkeersongeval plaats op de Lekdijk West te Willige Langerak, waarbij de verdachte, bestuurder van een Peugeot 307, met een te hoge snelheid een bocht nam. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag, wat resulteerde in een ongeval waarbij de bijrijder, [betrokkene 1], ernstig letsel opliep, waaronder hersenletsel en aangezichtsletsel. De verdachte had de bocht verkeerd ingeschat en verloor de controle over het voertuig, wat leidde tot het ongeval. De rechtbank stelde vast dat de exacte snelheid niet kon worden vastgesteld, maar dat de verdachte duidelijk te hard had gereden voor de omstandigheden ter plaatse. De rechtbank oordeelde dat het letsel van het slachtoffer als zwaar lichamelijk letsel moest worden gekwalificeerd, en dat de verdachte verantwoordelijk was voor de gevolgen van het ongeval, ongeacht het feit dat het slachtoffer geen veiligheidsgordel droeg. De rechtbank legde de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand op, met een proeftijd van twee jaar, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 12 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de schade al door de verzekering was vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/604129-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 september 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1986] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [woonadres].
Raadsman mr. M.M.J. Bos, advocaat te Dordrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 23 augustus 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: met een auto een ongeval heeft veroorzaakt, waarbij een ander zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen;
Subsidiair: met een auto gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit in die zin, dat het ongeval te wijten is aan het zeer onvoorzichtig rijden van verdachte en heeft zich daarbij gebaseerd op de getuigenverklaringen, de verklaring van verdachte en op de bevindingen van de verbalisanten, zoals deze onder meer zijn weergegeven in het proces-verbaal verkeersongevalanalyse.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair ten laste gelegde feit en heeft er daarbij op gewezen dat de genoemde essentiële elementen in de tenlastelegging ‘roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of oplettend’ en ‘met een (veel) hogere snelheid rijden dan de ter plaatste toegestane snelheid van 60 kilometer per uur, althans met een snelheid die, gezien de situatie ter plaatse, (veel) te hoog was’ niet wettig en overtuigend zijn bewezen. De raadsman heeft hierbij aangevoerd dat verdachte bestrijdt dat hij veel te hard zou hebben gereden en dat de in het proces-verbaal verkeersongevalanalyse genoemde maximale bochtsnelheden zijn gebaseerd op aannames. Niet met zekerheid valt volgens de raadsman vast te stellen wat de daadwerkelijk gereden snelheid is geweest.
Weliswaar heeft verdachte volgens de raadsman de bocht verkeerd ingeschat, maar dit zou hooguit een bewezenverklaring voor het subsidiair ten laste gelegde kunnen opleveren.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Op 31 juli 2009 vond er een ongeval plaats op de Lekdijk-West in de gemeente Lopik. Nadat verbalisanten ter plaatse kwamen zagen zij ter hoogte van de oprit van het [adres] een personenauto, van het merk Peugeot, type 307 op de kop langs de dijk liggen. Verdachte was bestuurder van genoemde auto. De bijrijder, [betrokkene 1], lag op ongeveer een afstand van 15 meter naast de personenauto.
Volgens het proces-verbaal verkeersongevalanalyse betrof de exacte pleegplaats de Lekdijk West te Willige Langerak, gemeente Lopik. Ter plaatse gold een maximumsnelheid voor motorvoertuigen van 60 km/h. Het weggedeelte waar het ongeval plaatsvond was gelegen na een flauwe bocht die direct gevolgd werd door een scherpere bocht (S-bocht). De rijbaan had een totale breedte van ongeveer 4 meter, waarbij links en rechts op de rijbaan een fietssuggestiestrook gelegen was van ongeveer 1 meter breed. Aan het eind van de tweede bocht werd een driftspoor aangetroffen. Naar aanleiding van dit driftspoor kon geen gereden snelheid berekend worden. Wel is aan de hand van diverse berekeningen duidelijk geworden dat verdachte bij het insturen van de tweede bocht zeer waarschijnlijk een te hoge aanvangssnelheid voor die bocht had.
Verdachte heeft ter terechtzitting en overigens ook eerder bij de politie bestreden dat hij veel te hard gereden zou hebben. Over de gereden snelheid heeft hij ter terechtzitting verklaard dat de laatste snelheid die hij op de snelheidsmeter gezien heeft 70 km/h betrof.
Getuige [getuige] heeft tegenover de politie verklaard dat hij op de bewuste plek al tweemaal eerder een auto van de dijk heeft zien schieten. Toen de auto van verdachte naderde, wist hij meteen dat dit de derde zou worden. Deze getuige hoorde de auto naderen met piepende banden, zag dat de auto moeite had met de eerste bocht en hierdoor bij de tweede bocht steeds meer naar buiten kwam. Ook zag hij dat de auto met zijn rechter wielen de bermblokken raakte en vervolgens ineens sterk naar links ging. De auto reed volgens de getuige hierna frontaal op een lantaarnpaal, die in de linkerberm stond en hij zag dat de auto door de lucht vloog en over de kop ging. Deze beschrijving van het ongeval wordt naar aanleiding van onderzoek ter plaatse en na het horen van getuigen bevestigd door de verbalisanten van de afdeling Verkeersongevalanalyse en Techniek en afgezien van de gereden snelheid ook door verdachte bevestigd.
Omtrent het door [betrokkene 1] opgelopen letsel bevinden zich in het dossier diverse medische verklaringen. Dit letsel bestond onder meer uit ernstig hersenletsel, aangezichtsletsel en er heeft een schedellichting plaatsgevonden . De rechtbank is van oordeel dat dit letsel als zwaar lichamelijk letsel valt te kwalificeren; de raadsman heeft dit ook niet betwist.
De rechtbank is van oordeel dat weliswaar de exact gereden snelheid niet vast te stellen is, maar dat op grond van het vorenstaande wel duidelijk is geworden dat verdachte, gelet op zowel zijn eigen verklaring, de verklaring van getuige [getuige] als op de bevindingen van de verbalisanten van de afdeling Verkeersongevalanalyse met een snelheid reed die ter plaatse -op een smalle bochtige dijk- te hoog was. Verdachte heeft de tweede bocht zelfs zodanig hard ingestuurd dat het actieve stabiliteitssysteem EPS van het voertuig onvoldoende kon ingrijpen. Ook de niet betwiste handelingen van verdachte, zoals onder meer het feit dat hij de bocht verkeerd inschatte en met een wiel in de berm terechtkwam, vervolgens de controle over het voertuig verloor, waarbij hij een sterke stuurbeweging (stuurfout) maakte, een lichtmast raakte en vervolgens over de kop sloeg, leiden naar het oordeel van de rechtbank tot de conclusie dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Als gevolg hiervan werd de passagier [betrokkene 1] uit de auto geslingerd en bekwam hij onder meer ernstig hersenletsel. Hij is ruim een jaar na het ongeval nog steeds zwaar gehandicapt en het is zeer twijfelachtig of hij ooit geheel zal herstellen.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat het bewezen verklaarde zwaar lichamelijke letsel dat aan het slachtoffer is toegebracht redelijkerwijs als gevolg van het door verdachte veroorzaakte verkeersongeval aan verdachte is toe te rekenen. Daaraan doet niet af de omstandigheid dat het slachtoffer ten tijde van het verkeersongeval geen gebruik maakte van een veiligheidsgordel.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair
op 31 juli 2009 te Willige Langerak, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Lekdijk west zich zodanig
heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft
plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend, met een snelheid die, gezien de situatie ter plaatse, te hoog was een sterke stuurbeweging te maken (nadat hij, verdachte, met het door hem bestuurde motorrijtuig (deels) in de berm was terechtgekomen) waarbij de auto aan de achterzijde uitbrak en vervolgens met zijn motorrijtuig tegen een in de berm staande lichtmast en afrastering te rijden/glijden/botsen en vervolgens over de kop te slaan en op het dak tot stilstand te komen op de in-/uitrit van een woning, waardoor [betrokkene 1], die naast verdachte voor in de auto had gezeten, uit de auto werd geslingerd en zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstig hersenletsel en aangezichtsletsel werd toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
primair: overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis;
- een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de periode dat verdachte het rijbewijs al ingeleverd heeft;
De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Het schadebedrag is immers al uitgekeerd door de verzekering.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij de straftoemeting rekening te houden met het feit dat de gevolgen voor het slachtoffer wellicht veel minder ernstig waren geweest als deze zijn veiligheidsgordel zou hebben omgedaan. Daarnaast zal verdachte evenals het slachtoffer de gevolgen van het ongeval de rest van zijn leven moeten meedragen. Deze gevolgen zijn ook voor verdachte zeer ingrijpend. Voorts heeft de raadsman er op gewezen dat verdachte een blanco strafblad heeft en hij als gevolg van dit ongeval al twee maanden zijn rijbewijs kwijt is geweest. Een nieuwe periode van ontzegging is volgens de raadsman niet passend, gezien het feit dat het rijbewijs al ingevorderd is geweest en door de rekestenrechter is teruggegeven. Bovendien heeft verdachte het rijbewijs nodig voor zijn werkzaamheden als telescoopkraanmachinist.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft een ongeval veroorzaakt, waarbij hij met de door hem bestuurde personenauto over de kop is gevlogen en tegen een hek tot stilstand is gekomen. De bijrijder is tijdens het ongeval uit de auto geslingerd en heeft daarbij zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Het slachtoffer is nu, na lange tijd, nog onder medische behandeling voor de lichamelijke gevolgen van het ongeval. De ernstige gevolgen van het ongeval voor het slachtoffer en zijn familieleden zijn gebleken uit de schriftelijke slachtofferverklaring en de aanvulling daarop, die ter terechtzitting door de voorzitter van de rechtbank zijn voorgelezen.
Wat betreft de persoon van verdachte is de rechtbank gebleken dat ook verdachte onder de gevolgen van het door hem veroorzaakte ongeval gebukt gaat. Zo heeft verdachte in het slachtoffer een goede vriend verloren, daar deze geen contact meer met hem wil. Verdachte voelde zich naar eigen zeggen door de sociale druk in de kleine gemeenschap van [naam] genoodzaakt te verhuizen om elders een nieuw bestaan op te bouwen.
In het voordeel van verdachte spreekt ook dat hij meermalen contact heeft opgenomen met het slachtoffer en/of de ouders van het slachtoffer, maar buiten zijn schuld is dit contact na enige tijd verbroken. Het verbreken van dit contact heeft verdachte belemmerd in de verwerking van het ongeval. Hoewel het niets af doet aan het bewezenverklaarde, acht de rechtbank het voldoende aannemelijk geworden dat verdachte het slachtoffer voorafgaand aan het ongeval heeft gewezen op het dragen van de veiligheidsgordel.
De rechtbank houdt er daarnaast in het voordeel van verdachte rekening mee dat sprake is van een relatief jonge verdachte en dat hij volgens het uittreksel justitiële documentatie (strafblad) d.d. 30 juni 2010 niet eerder is veroordeeld en ook voor het overige geen relevante vermeldingen heeft.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit en de persoon van verdachte de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden is.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] heeft zich blijkens het voegingsformulier als benadeelde partij in het strafproces gevoegd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en uit het voornoemd formulier is komen vast te staan dat de verzekering aan deze benadeelde partij de gevorderde schade heeft vergoed. De benadeelde partij zal daarom in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen;
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 12 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd dat zijn rijbewijs al ingehouden is geweest in mindering wordt gebracht op het onvoorwaardelijke deel van de rijontzegging;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mr. M.J. Veldhuijzen en mr. I. Bruna, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 september 2010.