ECLI:NL:RBUTR:2010:BQ6179

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600172-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • I. Bruna
  • J.R. Krol
  • M.P. Gerrits-Janssens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plaatsing van verdachte in inrichting voor stelselmatige daders na poging zware mishandeling en andere delicten

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 11 oktober 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere delicten, waaronder poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte, die een geschiedenis van verslaving en recidive heeft, veroordeeld tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het toebrengen van letsel aan een slachtoffer door deze met een geschoeide voet tegen het hoofd te schoppen, wat de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder is veroordeeld voor misdrijven en dat er een hoog recidiverisico bestaat. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische problematiek van de verdachte en de noodzaak voor behandeling. De officier van justitie had een ISD-maatregel gevorderd, en de rechtbank heeft deze maatregel opgelegd, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis niet in mindering wordt gebracht op de duur van de maatregel. De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, met uitzondering van de schadevergoeding die aan de benadeelde partij is toegewezen. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de raadsman van de verdachte en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600172-10 en 16/600419-10 (ttz.gev) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 oktober 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1973] te [geboorteplaats] (Marokko),
thans verblijvende in PI Utrecht – HvB locatie Nieuwegein, Nieuwegein.
Raadsman mr. D.C. Dorrestein, advocaat te Amersfoort.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 23 juli 2010 en 27 september 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter terechtzitting van 23 juli 2010 zijn overeenkomstig artikel 285 van het wetboek van strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
ten aanzien van het parketnummer 16/600172-10
feit 1: opzettelijk een fiets heeft vernield;
feit 2: een fiets heeft gestolen door middel van braak/verbreking;
feit 3: [aangever 1] heeft mishandeld;
ten aanzien van het parketnummer 16/600419-10
primair: door het gebruiken van geweld [aangever 2] heeft beroofd van een mobiele telefoon;
subsidiair: heeft geprobeerd [aangever 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 16/600172 en onder 16/600419-10 subsidiair ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft zich daarbij -kort gezegd- gebaseerd op de aangiften, getuigenverklaringen, bevindingen van de politie en de verklaring van verdachte. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het onder 16/600419-10 primair ten laste gelegde feit, daar op grond van de stukken en aanwezige camerabeelden niet te bewijzen valt dat verdachte de mobiele telefoon heeft gestolen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 16/600172-10 ten laste gelegde feiten. De raadsman heeft er met betrekking tot feit 3 onder laatstgenoemd parketnummer op gewezen dat verdachte van mening is dat hij vrijgesproken dient te worden van dat feit, omdat hij niet geslagen maar geduwd heeft. De verdachte heeft zich immers op het standpunt gesteld dat hij [aangever 1] geen klap, maar een duw in haar gezicht heeft gegeven.
De raadsman heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 16/600419-10 primair ten laste gelegde feit, daar er onvoldoende bewijs aanwezig is dat verdachte een mobiele telefoon heeft weggenomen. De raadsman acht daarentegen de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wel bewezen, met uitzondering van het (meermalen) schoppen tegen het hoofd van slachtoffer [aangever 2].
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak 16/600419-10 primair
De rechtbank is met de raadsman en de officier van justitie van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te komen van de diefstal (met geweld) van de mobiele telefoon. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Bewijsoverweging feit 1 en 2 (16/600172-10)
De rechtbank acht de onder parketnummer 16/600172-10 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bevindingen van de ter plaatse gekomen verbalisanten ;
- de bevindingen van de verbalisanten met betrekking tot de bekeken camerabeelden ;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 september 2010, welke er -kort gezegd- op neer komt dat hij een fiets heeft vernield en een andere fiets heeft gestolen .
Bewijsoverweging feit 3 (16/600172-10)
Op 31 december 2009 heeft aangeefster [aangever 1] tegenover de politie verklaard dat zij zich eerder die dag in het kantoor van het [naam] te Utrecht bevond. Verdachte was daar ook aanwezig en na een woordenwisseling kreeg zij van hem een heel harde slag in haar gezicht . Deze verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , die beiden verdachte een harde klap zien geven in het gezicht van aangeefster. De verbalisant die de verklaring van aangeefster [aangever 1] heeft opgenomen heeft in een proces-verbaal van bevindingen gerelateerd dat de linkerkant van het gezicht van aangeefster rood was en dat zij aangeefster hoorde zeggen dat haar gezicht pijnlijk aanvoelde .
De rechtbank acht -gelet op het voorgaande- wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan dit feit.
Bewijsoverweging 16/600419-10 subsidiair
De rechtbank acht de het onder parketnummer 16/600419-10 subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de aangifte door [aangever 2] ;
- de geneeskundige verklaring omtrent het lestel ;
- de verklaring van getuige [getuige 3] ;
- de verklaring van getuige [getuige 4] ;
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter zitting van 21 september 2010, die er -kort gezegd- op neer komt dat hij aangever omver heeft geduwd en dat deze daardoor ten val kwam. Vervolgens heeft verdachte de op de grond liggende aangever meerdere trappen gegeven, waaronder tegen het hoofd .
De rechtbank overweegt met betrekking tot de trap tegen het hoofd dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel is van het menselijk lichaam en dat de kans groot is dat een trap met een geschoeide voet zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft. Door het met een geschoeide voet trappen tegen het hoofd van aangever heeft verdachte aldus de aanmerkelijke kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel aanvaard. Onder deze omstandigheden en gezien de aard van de gedraging is dan ook voldaan aan het vereiste van het (voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letstel. Het betreft in dit geval slechts een poging nu het door aangever opgelopen letsel niet kan worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het parketnummer 16/600172-10
1.
op 15 februari 2010 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk een fiets, toebehorende aan een onbekend gebleven persoon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk een standaard van die fiets af te breken.
2.
op 15 februari 2010 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een witte damesfiets met een paarse kettingkast, toebehorende aan een onbekend gebleven persoon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking van een slot van die fiets.
3.
op 31 december 2009 te Utrecht, opzettelijk mishandelend [aangever 1] een klap in haar
gezicht heeft gegeven, waardoor voornoemde [aangever 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Ten aanzien van het parketnummer 16/600172-10
Subsidiair
op 24 april 2010 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die
[aangever 2] heeft omgeduwd en vervolgens terwijl die [aangever 2] op de grond lag
die [aangever 2] meermalen met geschoeide voet tegen zijn hoofd en/of lichaam
heeft geschopt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
ten aanzien van het parketnummer 16/600172-10:
feit 1: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort vernielen;
feit 2: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
feit 3: mishandeling;
ten aanzien van het parketnummer 16/600419-10:
subsidiair: poging zware mishandeling.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren. De officier van justitie heeft daarnaast gevorderd om de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] toe te wijzen tot een bedrag van € 346,50, alsmede de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De in beslag genomen goederen dienen volgens de officier van justitie verbeurd verklaard te worden.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk zal zijn aan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Bij een deels voorwaardelijke gevangenisstraf kan als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact worden opgelegd, ook als dat inhoudt dat verdachte zich dient te laten opnemen in een zorginstelling zoals de FPA Roosenburg. Het opleggen van de ISD-maatregel is op dit moment volgens de raadsman nog niet aan de orde omdat niet eerder een verplicht reclasseringscontact is opgelegd, en niet eerder een juiste diagnose is gesteld. Een dergelijke maatregel dient pas als ultimum remedium in beeld te komen.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de hiervoor genoemde feiten. Verdachte heeft er bij deze feiten telkens blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de lichamelijke integriteit van andere mensen en geen respect te hebben voor andermans goederen.
De rechtbank acht -zonder iets af te doen aan de ernst van de andere feiten- het in het bijzonder zeer kwalijk dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstige vorm van geweld tegen het slachtoffer [aangever 2]. Verdachte heeft dit slachtoffer tegen zijn hoofd geschopt en daarbij de kans voor lief genomen dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verdachte is hiertoe overgegaan zonder enige aanwijsbare aanleiding. Dat dergelijk geweld tegen een schijnbaar willekeurig slachtoffer zomaar midden op straat heeft plaatsgevonden, heeft tot gevolg dat het gevoel van onveiligheid in de samenleving in het algemeen toeneemt. Uit de door de voorzitter voorgelezen slachtofferverklaring volgt bovendien dat het slachtoffer [aangever 2] als gevolg van het gebeurde onder meer psychische schade heeft opgelopen en ’s avonds niet meer alleen over straat durft te gaan.
De persoon van verdachte
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 31 mei 2010, waaruit blijkt dat verdachte veelvuldig is veroordeeld voor misdrijven.
De rechtbank heeft kennis genomen van een reclasseringsadvies betreffende verdachte d.d 21 april 2010, opgemaakt door E.R. Jap-a-Joe, reclasseringswerker, welk advies -gelet op de inhoud en de datum- is opgemaakt zonder de wetenschap dat verdachte ook betrokken is geweest bij hetgeen is weergegeven onder parketnummer 16/600419-10. Voornoemd advies houdt onder meer in dat het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Vrijwel alle leefgebieden vormen een criminogene factor van betekenis. Ingeschat wordt voorts dat er een hoog risico op het onttrekken aan de voorwaarden is, indien een verplicht reclasseringscontact zou worden opgelegd. Betrokkene heeft nog nooit eerder een toezicht opgelegd gekregen. Wel is vroeghulp in het verleden afgebroken omdat hij niet wenste mee te werken en aan uitnodigingen in verband met het verzoek om voorlichtingsrapportage uit te brengen geen gehoor gaf. Door de reclassering wordt in genoemd advies (d.d. 21 april 2010) geadviseerd om een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf, met bijzondere voorwaarden op te leggen. De reclassering merkt aan het einde van dit advies op dat verdachte een meerderjarige veelpleger is en hij zich thans voor de keuze gesteld weet om adequate en concrete hulp te aanvaarden. Een dreiging met een mogelijke vordering van de ISD-maatregel komt dan volgens de reclassering al steeds dichterbij.
Vervolgens is op 29 april 2010, derhalve na de pleegdatum van het onder parketnummer 16/600419-10 gepleegde feit, door R.C. Mulder, casemanager bij het GAVO, een adviesrapport opgesteld. Dit rapport houdt onder meer in dat gezien de hulpverleningspogingen die zijn gedaan in het verleden het wenselijk en noodzakelijk is dat er nader onderzoek in het kader van de ISD wordt gedaan.
Voornoemde casemanager bij het GAVO schrijft in een voorlichtingsrapport d.d. 17 juni 2010 dat verdachte reeds vele jaren bekend is met afhankelijkheid van alcohol en cocaïne. Ook kan worden vastgesteld dat een paranoïde toestandsbeeld geluxeerd wordt door middelenmisbruik en dat hier zeer regelmatig gedragsproblemen uit voortvloeien. Diverse pogingen zijn ondernomen om verdachte klinisch te behandelen aan de geconstateerde problematiek, steeds op vrijwillige basis. Deze klinische behandelingen werden steeds voortijdig afgebroken doordat verdachte ontslag neemt, tegen het advies van de behandelaar. De inschatting van het GAVO is dat een adequate behandeling in een ambulante setting niet mogelijk is gebleken. Gezien het lange verleden van delicten en pogingen om met hulpverlening uit de negatieve spiraal te komen concludeert het GAVO dat het opleggen van de maatregel ISD wenselijk en noodzakelijk is.
Uit een brief van 23 september 2010 van J. Mertens, reclasseringswerker bij het Centrum Maliebaan, blijkt voorts dat een indicatie is ontvangen van het NIFP IFZ (Indicatie Forensische Zorg) waarbij aangegeven wordt dat verdachte in het kader van bijzondere voorwaarden klinisch kan worden opgenomen in de Roosenburg.
Ter terechtzitting van 27 september 2010 is de heer H.J. Bulten, casemanager bij het GAVO, als getuige-deskundige gehoord. Hij hecft met verwijzing naar een brief van de FPA Roosenburg d.d. 27 september 2010 verklaard dat verdachte gedurende een termijn van 4 maanden gediagnosticeerd kan worden op voornoemde FPA. Het traject na deze diagnose is echter vooralsnog onduidelijk omdat dat afhangt van de diagnose. Duidelijk is volgens de getuige-deskundige wel dat verdachte gelet op het recidiverisico en zijn psychische problematiek niet na voltooiing van een gevangenisstraf op straat moet komen te staan. Indien verdachte nu op vrije voeten zou komen, is er geen woonplek beschikbaar. De getuige-deskundige weet ook niet waar hij verdachte zou kunnen aanmelden, nu hij kampt met psychische problematiek en niet welkom meer is in het Hostel waar bij voorheen woonde. Voorts is het zo dat er een wachtlijst bestaat voor opname in FPA de Roosenburg, waarvan de lengte onbekend is. De mogelijkheid tot het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden wordt door de heer Bulten opengelaten, maar hij heeft wel grote twijfels of verdachte zich aan de op te leggen bijzondere voorwaarden zal houden. De opname voor een diagnose op de FPA Roosenburg kan zowel op basis van eventuele bijzondere voorwaarden als op basis van de maatregel ISD plaatsvinden.
De rechtbank is op grond van de voornoemde bevindingen van de Reclassering Nederland en het GAVO van oordeel dat het opleggen van de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders wenselijk en noodzakelijk is. Verdachte heeft een geschiedenis van jarenlange verslaving en voortijdig door verdachte afgebroken klinische behandelingen. Daarbij pleegt verdachte, veelal onder invloed van alcohol of drugs, delicten. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Voorts maken zowel de Reclassering Nederland als het GAVO er melding van dat bij het opleggen van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf het risico op onttrekking aan de bijzondere voorwaarden groot is.
Bij het bepalen van de op te leggen maatregel heeft de rechtbank tevens in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaromtrent stelt. Immers de door verdachte begane misdrijven betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, terwijl de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane misdrijven tenminste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel, een vrijheidsbeperkende maatregel of taakstraf is veroordeeld en de voornoemde feiten begaan zijn na tenuitvoerlegging van deze straffen of maatregelen. Het betreft de volgende drie vonnissen:
1. Politierechter Utrecht (16/600940-08) d.d. 19 augustus 2008;
2. Politierechter Utrecht (16/504669-07) d.d. 21 december 2007;
3. Politierechter Utrecht (16/600438-07) d.d. 25 april 2007.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat -gelet op voornoemd uittreksel en rapportages- er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan en dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. De maatregel strekt er bovendien mede toe een bijdrage te leveren aan een oplossing voor verdachtes verslavingsproblematiek en om duidelijkheid te verschaffen omtrent zijn psyche. De rechtbank gaat er daarbij, gelet op de al aanwezige indicatie van het NIFP van uit dat verdachte zo spoedig mogelijk in de Roosenburg geplaatst zal worden voor een diagnostische opname en niet langdurig in HvB Wolvenplein zal hoeven te verblijven.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van 2 jaar opleggen. De tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht zal niet in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel. Immers voor een effectieve uitvoering van de maatregel is noodzakelijk dat daarvoor de volledige termijn van het programma van 2 jaar beschikbaar is.
De rechtbank acht het met het oog op een tussentijdse beoordeling van de voortgang van de tenuitvoerlegging van de maatregel noodzakelijk dat de officier van justitie binnen vier maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis de rechtbank hieromtrent informeert. De rechtbank heeft er bij de bepaling van deze termijn, die aanzienlijk korter is dan gebruikelijk bij oplegging van een ISD-maatregel, rekening mee gehouden dat er al een indicatiestelling van het NIFP aanwezig is voor een diagnostische opname op de FPA Roosenburg. Tevens wordt een toetsmoment op korte termijn noodzakelijk geacht, omdat het Centrum Maliebaan heeft nagelaten nader te rapporteren omtrent de invulling van een individuele ISD-maatregel, zoals blijkens het proces-verbaal van de zitting van 23 juli 2010 door de rechtbank is opgedragen aan de officier van justitie.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 2] vordert een schadevergoeding van € 546,50.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 346,50 een rechtstreeks gevolg is van het onder 16/600419 subsidiair bewezen verklaarde feit, waarvan € 46,50 (taxi en broek) ter zake van materiële schade en € 300,- ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8. Het beslag
8.1. De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat immers de feiten 1 en 2 onder parketnummer 16/600172-10 begaan of voorbereid zijn met behulp van deze voorwerpen.
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 33, 33a, 36f, 38m, 38n, 38s, 45, 57, 300, 302, 310, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
10. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder parketnummer 16/600419-10 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
ten aanzien van het parketnummer 16/600172-10:
feit 1: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat aan een ander toebehoort vernielen;
feit 2: diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
feit 3: mishandeling;
ten aanzien van het parketnummer 16/600419-10:
subsidiair: poging zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
- gelast de plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (TWEE) jaar;
- bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen 4 (vier) maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis bericht over de voortgang van de tenuitvoerlegging van deze maatregel;
- beveelt met het oog hierop de oproeping van veroordeelde, diens raadsman en een deskundige verbonden aan de inrichting voor een zitting van de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank tegen een nog nader te bepalen tijdstip;
- bepaalt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering zal worden gebracht op de duur van de maatregel;
Beslag
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 1 t/m 3;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 2] van € 346,50, waarvan € 46,50 ter zake van materiële schade en € 300,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever 2], € 346,50 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 6 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Bruna, voorzitter, mr. J.R. Krol en mr. M.P. Gerrits-Janssens, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 oktober 2010.