parketnummer: 16/512326-10
vonnis van de kinderrechter d.d. 2 december 2010
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsman mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 18 november 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- Ambtenaar [aangever 1] heeft bedreigd;
- Ambtenaren [aangever 2], [aangever 1], [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ter zake van de rechtmatige uitoefening van hunner bediening heeft beledigd.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De kinderrechter is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. De bewijsmiddelen
1. Het proces-verbaal van aangifte door [aangever 2], proces-verbaal nr. PL0910 2010197059-1, pag. 75 en 76 uit proces-verbaal nr. PL091A 2010235627-1.
2. Het proces-verbaal van aangifte door [aangever 3], proces-verbaal nr. PL0910 2010197443-15, pag. 78 en 79 uit proces-verbaal nr. PL091A 2010235627-1.
3. Het proces-verbaal van aangifte door [aangever 1], proces-verbaal nr. PL0910 2010197059-61, pag. 81 tot en met 87 uit proces-verbaal nr. PL091A 2010235627-1.
4. Het proces-verbaal van bevindingen van [aangever 2], proces-verbaal nr. PL0910 2010197059-4, pag. 91 tot en met 93 uit proces-verbaal nr. PL091A 2010235627-1.
5. Het proces-verbaal van bevindingen van [aangever 3], proces-verbaal nr. PL0910 2010197059-12, pag. 95 tot en met 99 uit proces-verbaal nr. PL091A 2010235627-1.
6. Het proces-verbaal van bevindingen van [aangever 1], proces-verbaal nr. PL0910 2010197059-7, pag. 100 tot en met 105 uit proces-verbaal nr. PL091A 2010235627-1.
4.2. De bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het eerste deel:
In zijn proces-verbaal van bevindingen verklaart [aangever 1] op pagina 102 dat verdachte toen hij bezig was zich los te trekken uit de greep van [aangever 1] met luide stem zei: “laat mij los kankerlijer! Ik trap allebei jouw benen kapot”. Op grond hiervan acht de kinderrechter wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze bewoordingen richting [aangever 1] heeft geuit. Deze bewoordingen houden taalkundig een bedreiging met zware mishandeling in.
Namens de verdediging is aangevoerd dat deze kwalificatie daaraan in dit geval niet kan worden verbonden, omdat niet is gebleken dat de betreffende hoofdagent zich door specifiek deze woorden bedreigd heeft gevoeld. De kinderrechter verwerpt dit verweer.
Niet vereist is dat de bedreiging in het concrete geval op de bedreigde een zodanige indruk heeft gemaakt dat er werkelijk vrees is opgewekt dat de bedreigde zich in zijn vrijheid belemmerd achtte. Wel moet de bedreiging van dien aard zijn en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees opwekken. Van dit laatste is naar het oordeel van de kinderrechter in ieder geval sprake.
Daar komt bij dat de bewoordingen zijn geuit tijdens de aanhouding van verdachte, waar verschillende familieleden zich mee hebben bemoeid en waarbij de emoties hoog zijn opgelopen. Gelet daarop heeft de kinderrechter geen enkele aanleiding te veronderstellen dat de betreffende hoofdagent zich door deze woorden niet daadwerkelijk bedreigd heeft gevoeld.
Ten aanzien van het tweede deel:
In zijn proces-verbaal van bevindingen op pagina 104 verklaart [aangever 1] dat verdachte in de politieauto tijdens diens vervoer naar het hoofdbureau van politie met luide stem zei:
“kankerlijers, jullie zijn allemaal kanker pussy’s! Ik maak jullie allemaal kapot, ik lach om jullie. Jullie kankerlijers kunnen aan mijn lul zuigen! Ik neuk jullie kankerhomo’s in je reet! Ik sta straks toch weer buiten kankerhomo’s.” [aangever 1] verklaart een regel verder dat hij zich in zijn eer en goede naam voelde aangetast.
In zijn proces-verbaal van bevindingen verklaart [aangever 3] op pagina 98 het volgende: “Ik had plaatsgenomen achterin de dienstauto naast [verdachte], terwijl [aangever 1] het voertuig bestuurde. Tijdens dit vervoer merkte ik dat [verdachte] na enige tijd zich steeds agressiever ging opstellen naar [aangever 1] en later ook naar mij. Ik hoorde dat [verdachte] in de richting van [aangever 1] zei: “Kankerlijers, jullie zijn allemaal kanker pussy’s! Ik maak jullie allemaal kapot, ik lach om jullie. Jullie kankerlijers kunnen aan mijn lul zuigen! Ik neuk jullie kankerhomo’s in je reet! Ik sta straks toch weer buiten kankerhomo’s.” Daarna richtte [verdachte] zich tegen ons beiden. Hij bleef de eerder in de richting van [aangever 1] gedane beledigingen en bedreigingen herhalen. Ik voelde dat mijn hartslag omhoog ging. De bedreigingen en beledigingen werden nu ook naar mij gericht geuit. Ik voelde mij hierdoor in mijn eer en goede naam aangetast.”
De kinderrechter acht op grond hiervan wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de in de bewezenverklaring vermelde woorden heeft geuit aan het adres van de agenten [aangever 1] en [aangever 3] en hen hiermee heeft beledigd.
De kinderrechter verwerpt het verweer dat de agenten toen zij zich deze woorden moesten laten welgevallen niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren. Uit het dossier blijkt dat verdachte gesignaleerd stond als op te sporen en aan te houden persoon, omdat hij zich had onttrokken aan de tenuitvoerlegging van een ten behoeve van hem afgegeven machtiging voor gesloten jeugdzorg. Uit de door de betreffende agenten opgemaakte processen-verbaal van bevindingen blijkt tevens dat verdachte met het oog op de (verdere) tenuitvoerlegging van deze machtiging is aangehouden. Uit het onderzoek ter terechtzitting, tijdens welk onderzoek naar aanleiding van een door de verdediging geuite onderzoekswens, telefonisch contact is opgenomen met de griffier van deze rechtbank belast met de administratie van jeugdbeschermingsmaatregelen, is gebleken dat de betreffende machtiging laatstelijk op 9 maart 2010 door de kinderrechter is verleend c.q. verlengd.
De gemachtige raadsman van verdachte heeft op grond hiervan ter zitting het verweer gevoerd dat de machtiging gesloten jeugdzorg op 9 juni 2010 haar geldigheid had verloren, nu deze in de drie daaraan voorafgaande maanden niet ten uitvoer was gelegd, aangezien de verdachte zich aan tenuitvoerlegging had onttrokken. Naar het oordeel van de kinderrechter kan hieruit echter niet zonder meer de gevolgtrekking worden getroffen dat de betreffende agenten op 14 augustus 2010 niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren. Uit het dossier blijkt op geen enkele wijze dat de agenten van de expiratie van de machtiging voor gesloten jeugdzorg op de hoogte waren. Ook anderszins bestaat geen aanleiding dit te veronderstellen, mede gelet op de voortdurende signalering van verdachte als op te sporen en aan te houden persoon. Aldus is de dwaling van de agenten verontschuldigbaar. De omstandigheid dat verdachte in de aan zijn aanhouding voorafgaande periode reeds tweemaal eerder was aangehouden, maar beide keren na korte tijd in vrijheid was gesteld omdat in de accommodatie voor gesloten jeugdzorg waaruit hij zich had onttrokken, Almata, op dat moment geen plaats (meer) was, maakt dat niet anders, nu evenmin is gebleken dat de betreffende agenten dat wisten of behoorden te weten.
Mede gezien de beschermende werking tegen belediging van diegenen die met de feitelijke handhaving van het overheidsgezag zijn belast van artikel 267 Sr., is de kinderrechter van oordeel dat de agenten toen zij verdachte ter effectuering van een door de kinderrechter afgegeven machtiging aanhielden in de rechtmatige uitoefening van hun bediening in de zin van dit artikel verkeerden.
4.3. De bewezenverklaring
De kinderrechter acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 14 augustus 2010 te Utrecht [aangever 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever 1] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik trap allebei jouw benen kapot!", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
op 14 augustus 2010 te Utrecht, opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten [aangever 1] en [aangever 3], gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening en in uniform gekleed in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden: "Jullie kankerlijers kunnen aan mijn lul zuigen!" en "Ik neuk jullie kankerhomo's in je reet!" en "Ik sta straks toch weer buiten kankerhomo's!", althans woorden van gelijke beledigende aard of strekking.
De kinderrechter acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
bedreiging met zware mishandeling;
en
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie. Daarbij heeft de officier rekening gehouden met het feit dat de machtiging gesloten jeugdzorg was verlopen en met de pijnlijke omstandigheden waaronder de aanhouding van verdachte heeft plaatsgevonden, waardoor de emoties kennelijk hoog zijn opgelopen.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft eveneens gewezen op de (achteraf bezien) onterechte aanhouding van verdachte en de emoties die dit bij hem te weeg hebben gebracht, te meer nu dit plaats vond tijdens de ramadan net op het moment dat hij en zijn familie aan tafel wilden gaan.
6.3. Het oordeel van de kinderrechter
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de kinderrechter rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Bedreiging met zware mishandeling is een ernstig strafbaar feit. Ook het beledigen van agenten is niet te tolereren. De kinderrechter acht niet onbegrijpelijk dat de aanhouding van verdachte in de gegeven omstandigheden bij hem hevige emoties te weeg heeft gebracht.
Dat geeft verdachte echter geen vrijbrief agenten te bedreigen of hen te beledigen. De beledigingen die verdachte jegens de politieagenten heeft geuit, gaan alle perken te buiten en zijn zo grof dat deze, ook in de gegeven situatie, niet verontschuldigbaar zijn.
De kinderrechter acht alles afwegende en mede gelet op het uitreksel uit de justitiële documentatie van verdachte de hierna te vermelden straf passend en geboden.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg, 266, 267 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De kinderrechter:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
bedreiging met zware mishandeling;
en
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 40 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 20 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 december 2010.