ECLI:NL:RBUTR:2010:BQ8038

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 december 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-512325-10; 16-512429-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van ambtenaren door middelvingergebaar en beledigende uitlating

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Utrecht op 2 december 2010 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van belediging van ambtenaren. De zaak betreft twee parketnummers: 16/512325-10 en 16/512429-10. De verdachte heeft op 14 augustus 2010 een middelvinger opgestoken naar politieagenten die bezig waren met de aanhouding van zijn broer, en op 15 september 2010 heeft hij het woord 'kankerhoofd' naar een verbalisant geroepen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de verdachte, door het middelvingergebaar en de beledigende uitlating, opzettelijk de ambtenaren heeft beledigd tijdens de rechtmatige uitoefening van hun functie. De verdediging voerde aan dat de verbalisanten niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren, maar de kinderrechter verwierp dit verweer. De kinderrechter oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn jeugdige leeftijd en blanco strafblad, een werkstraf van 20 uren opgelegd kreeg, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De kinderrechter benadrukte dat indien de verdachte opnieuw in de fout gaat, gedwongen hulpverlening in beeld komt. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is ondertekend door de kinderrechter en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/512325-10; 16/512429-10
vonnis van de kinderrechter d.d. 2 december 2010
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1996] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsman mr. A. Boumanjal, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 18 november 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
- Ambtenaren [aangever 1], [aangever 3], [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 3] op 14 augustus 2010 gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening hunner bediening heeft beledigd door een middelvinger naar hen op te steken;
- Ambtenaar [verbalisant] op 15 september 2010 gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft beledigd door hem toe te voegen het woord “kankerhoofd”.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De kinderrechter is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. De bewijsmiddelen
Ten aanzien van parketnummer 16/512325-10:
1. Het verhoor van verdachte, proces-verbaal nr. PL0910 2010197443-16 uit proces-verbaal nr. PL091A 2010235627-1, inhoudende de bekennende verklaring van verdachte op pagina 54 onderaan: “Ik was een beetje boos omdat de politie met zo veel mensen bij ons huis stond. Ik keek deze politieagent aan en stak mijn middelvinger in zijn richting op” en op pagina 55 onderaan: “Ook heb ik geen snijbeweging naar mijn keel gemaakt. Ik denk dat de politieagent die dit heeft gezien zich vergist, want ik heb namelijk wel mijn middelvinger opgestoken en dat deed ik door mijn middelvinger onder mijn kin te houden”.
2. Het proces-verbaal van aangifte door [aangever 1], proces-verbaal nr. PL0910 2010197059-1, pag. 75 en 76 uit proces-verbaal nr. PL091A 2010235627-1.
3. Het proces-verbaal van aangifte door [aangever 2], proces-verbaal nr. PL0910 2010197443-15, pag. 78 en 79 uit proces-verbaal nr. PL091A 2010235627-1.
4. Het proces-verbaal van aangifte door [aangever 3], proces-verbaal nr. PL0910 2010197059-61, pag. 83 uit proces-verbaal nr. PL091A 2010235627-1.
5. Het proces-verbaal van bevindingen van [aangever 1], proces-verbaal nr. PL0910 201019705941, pag. 91 en 92 uit proces-verbaal nr. PL091A 2010235627-1.
6. Het proces-verbaal van bevindingen van [betrokkene 1], proces-verbaal nr. PL0910 2010197059-5, pag. 106 uit proces-verbaal nr. PL091A 2010235627-1.
7. Het proces-verbaal van bevindingen van [betrokkene 2], proces-verbaal nr. PL0910 2010197059-6, pag. 110 uit proces-verbaal nr. PL091A 2010235627-1.
8. Het proces-verbaal van bevindingen van [betrokkene 3], proces-verbaal nr. PL0910 2010197059-15, pag. 113 uit proces-verbaal nr. PL091A 2010235627-1.
Ten aanzien van parketnummer 16/512429-10:
9. Het proces-verbaal van aangifte door [verbalisant], proces-verbaal nr. PL0910 2010224262-1.
10. Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant], proces-verbaal nr. PL0910 2010224262-2 voor zover inhoudende: Ik zag dat [verdachte] op de fiets stapte en weg fietste over de Utrechtse weg in de richting van de Parkzichtlaan. Ik zag dat hij zijn hoofd in de richting van mij en de collega’s die naast mij stonden, richtte. Ik hoorde hem met luide stem roepen in mijn richting “kanker…”. Ik kon niet horen wat het tweede gedeelte was. Ik hoorde collega [betrokkene 4] tegen mij zeggen dat hij tegen mij, verbalisant, riep ”Kankerhoofd ”. Ik voelde mij beledigd door de term ”Kankerhoofd”. Ik voelde mij in mijn eer en goede naam aangetast.
11. Het proces-verbaal van bevindingen van [betrokkene 4], proces-verbaal nr. PL0910 2010224262-5 voor zover inhoudende: Ik hoorde dat [verdachte] op een afstand van ongeveer 20 meter met luide stem schreeuwde: “Kankerhoofd”. [verdachte] even daarvoor ruzie had met [verbalisant] was ik er van overtuigd dat deze belediging was gericht tegen [verbalisant].
4.2. De bewijsoverwegingen
Ten aanzien van parketnummer 16/512325-10:
Gelet op de hierboven vermelde aangiften, processen-verbaal van bevindingen en de bekennende verklaring van verdachte tegenover de politie acht de kinderrechter wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een middelvinger heeft opgestoken naar de betreffende verbalisanten/aangevers. Een dergelijk gebaar dient naar zijn aard als een belediging te worden opgevat. Er bestaat geen enkele aanleiding te veronderstellen dat verdachte dat in dit geval anders zou hebben bedoeld.
De verdediging heeft ter zitting het verweer gevoerd dat de betreffende verbalisanten/aangevers echter niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte het middelvingergebaar heeft gemaakt toen de betreffende verbalisanten doende waren met de aanhouding van de broer van verdachte, met het oog op de (verdere) tenuitvoerlegging van een door de kinderrechter ten behoeve van zijn broer afgegeven machtiging voor gesloten jeugdzorg. De omstandigheid dat deze machtiging van rechtswege haar geldigheid had verloren, omdat de broer van verdachte zich al langer dan drie maanden aan tenuitvoerlegging van die machtiging had onttrokken, maakt in ieder geval niet dat verbalisanten ten opzichte van verdachte niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren. Uit het dossier blijkt overigens op geen enkele wijze dat de agenten ervan op de hoogte waren dat de machtiging van rechtswege zijn geldigheid had verloren, terwijl evenmin aanleiding bestaat dit te veronderstellen. De kinderrechter verwerpt dan ook het op dit punt gevoerde verweer.
Ten aanzien van parketnummer 16/512429-10:
De kinderrechter acht gelet op de bovenvermelde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte verbalisant [verbalisant] opzettelijk het woord “Kankerhoofd” heeft toegevoegd. Een dergelijk woord is naar zijn aard een belediging en dit is door verbalisant [verbalisant] ook als zodanig opgevat. De kinderrechter acht, gezien de bevindingen van de betreffende verbalisanten, niet aannemelijk dat verdachte dit woord niet tegen verbalisant [verbalisant] heeft gericht, maar tegen zijn neef [naam], die naast verbalisant [verbalisant] stond.
4.3. De bewezenverklaring
De kinderrechter acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Ten aanzien van parketnummer 16/512325-10:
hij op 14 augustus 2010 te Utrecht opzettelijk ambtenaren, te weten [aangever 1] en
[aangever 3] en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3], gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening en in uniform gekleed, in dier tegenwoordigheid heeft beledigd, immers heeft hij, verdachte een middelvinger opgestoken en het zogenaamde "fuck-off" gebaar gemaakt in de richting van voornoemde opsporingsambtenaren;
Ten aanzien van parketnummer 16/512429-10:
hij op 15 september 2010 te Utrecht, opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [verbalisant], brigadier van politie Utrecht, gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, die van [verbalisant] in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd het woord "kankerhoofd".
De kinderrechter acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
Telkens: Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen:
- een werkstraf van 30 uren subsidiair 15 dagen jeugddetentie, geheel voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde de maatregel Hulp en Steun, waarvan drie maanden ITB-Criem.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Daarnaast heeft de verdediging zich verzet tegen de gevorderde maatregel Hulp en Steun, waarvan drie maanden ITB-Criem.
6.3. Het oordeel van de kinderrechter
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de kinderrechter rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft tot tweemaal toe in korte tijd zich beledigend uitgelaten tegenover politieagenten. Daarmee heeft hij aangegeven geen respect voor hun gezag te hebben. Gezien de zeer jeugdige leeftijd van verdachte acht de kinderrechter dit zorgelijk. Daar staat tegenover dat verdachte een blanco strafblad heeft, dat hij op school goed zijn best doet en zijn ouders geen problemen met hem ervaren. Hoewel er signalen zijn dat het gedrag van verdachte op straat te wensen overlaat, mede onder invloed van andere jongeren die niet het goede voorbeeld geven, acht de kinderrechter dit in dit geval onvoldoende om gedwongen hulpverlening op te leggen, nu het op andere leefgebieden wel goed gaat en mede gezien de weerstand die hiertegen bij verdachte en zijn ouders bestaat. Het moet voor verdachte echter wel duidelijk zijn dat gedwongen hulpverlening wel in beeld komt als hij nog een keer een strafbaar feit pleegt. Alles afwegende acht de kinderrechter een straf zoals in het dictum van dit vonnis vermeld passend en geboden.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De kinderrechter:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
Telkens: Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 20 uren, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van 2 jaren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 10 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 december 2010.