ECLI:NL:RBUTR:2010:BX6771

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 mei 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
279382 / HA ZA 09-2899
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot kennisgeving van stukken in incident van debiteurenbeheer

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Utrecht, heeft de rechtbank op 12 mei 2010 uitspraak gedaan in een incident dat voortvloeide uit een vrijwaringsprocedure. De gedaagde in het incident, Trade Credit Re Insurance Company SA/NV (TCRe), vorderde van de eiseres in de hoofdzaak, Creditforce B.V. (CF), dat zij alle nuttige stukken zou overleggen die haar debiteurenbeheer inzake cliënte [X] konden staven. De rechtbank oordeelde dat TCRe de gevraagde bescheiden onvoldoende had gespecificeerd. De omschrijving die TCRe had gegeven was te algemeen, waardoor het voor zowel CF als de rechtbank niet duidelijk was welke documenten precies onder de vordering vielen. Hierdoor werd de vordering van TCRe afgewezen.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat, ongeacht of CF in de hoofdzaak verweer voert, een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder de afgifte van de gevraagde stukken gewaarborgd kan worden. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat CF in de hoofdzaak, waarin TCRe ook partij is, zich moet verantwoorden over haar debiteurenbeheer. De rechtbank heeft daarnaast een comparitie bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. De comparitie is gepland op 21 mei 2010.

De rechtbank heeft TCRe als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van CF tot dat moment zijn begroot op EUR 452,00. De uitspraak benadrukt het belang van specifieke en duidelijke verzoeken in juridische procedures, vooral wanneer het gaat om het opvragen van documenten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 279382 / HA ZA 09-2899
Vonnis in incident in vrijwaring van 12 mei 2010
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CREDITFORCE B.V.,
gevestigd te Houten,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. P.G. Knoppers,
tegen
de vennootschap naar buitenlands recht
TRADE CREDIT RE INSURANCE COMPANY SA/NV,
gevestigd te (BE-1150) Sint-Pieters-Woluwe, Brussel, België,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. L.H. van Houten.
Partijen zullen hierna CF en TCRe worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in vrijwaring
- de conclusie van antwoord in vrijwaring tevens houdende de incidentele vordering tot het in het geding brengen van stukken ex artikel 843a Rv
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De feiten in het incident
2.1. [X] Bloemen B.V. (verder: [X]) heeft bij dagvaarding van 18 mei 2009 zowel CF als TCRe gedagvaard voor de rechtbank te Utrecht. Deze procedure is aanhangig onder zaak-/rolnummer 270591 09-1665. Op 18 november 2009 heeft de rechtbank Utrecht TCRe en CF toegestaan elkaar in vrijwaring op te roepen, hetgeen nadien ook is gebeurd. Er zijn nu dus twee vrijwaringszaken aanhangig, de zaak met TCRe als eiseres in vrijwaring (en CF als gedaagde) met zaak-/rolnummer 278618 09-2785 en onderhavige vrijwaringsprocedure met CF als eiseres in vrijwaring (en TCRe als gedaagde).
2.2. [X] en CF hebben op 21 maart 2006 een “Overeenkomst DebiteurenGarant” gesloten. Deze overeenkomst ziet enerzijds op het uitvoeren van debiteurenbeheer door CF in opdracht van [X] en anderzijds op het verzekeren van het risico van non-betaling vanwege insolventie van klanten (door TCRe, met CF als agent).
2.3. Een drietal debiteuren van [X] is failliet verklaard. TCRe heeft geweigerd de schadebedragen die het gevolg zijn van die insolventies uit te keren. [X] stelt in de hoofdzaak kort gezegd dat TCRe is gehouden tot uitkering onder de gesloten kredietverzekering en/of CF het debiteurenbeheer ondeugdelijk heeft uitgevoerd en derhalve aansprakelijk is jegens [X].
2.4. De onder 2.2 genoemde “Overeenkomst DebiteurenGarant” vloeit voort uit een samenwerking tussen CF en TCRe. Op 31 augustus 2005 heeft TCRe een Raamovereenkomst getekend met CF teneinde de kredietverzekeringsproducten van TCRe in Nederland op de markt te doen brengen. Aan deze overeenkomst is een protocol gehecht waarin staat weergegeven welke stappen CF in een bepaald tijdpad dient te nemen ter inning van de vorderingen van cliënten op derden. Het tijdpad onderscheidt twee fasen met bijbehorende te ondernemen acties, te weten debiteurenbeheer en (gerechtelijke) incasso.
3. Het geschil in het incident
3.1. TCRe vordert veroordeling van CF tot kennisgeving van alle nuttige stukken die haar debiteurenbeheer inzake cliënte [X] kunnen staven.
CF voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling in het incident
4.1. TCRe baseert haar vordering op artikel 843a Rv. Artikel 843a lid 1 Rv verbindt aan de toewijsbaarheid van de daarin vermelde vordering vier cumulatieve voorwaarden:
1. degene die vordert dient een rechtmatig belang te hebben,
2. het moet gaan om bepaalde bescheiden,
3. aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is,
4. de vordering is gericht tegen degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.
Indien aan deze vier voorwaarden is voldaan, is degene die de stukken waarvan afgifte wordt gevraagd niettemin niet gehouden deze af te geven, indien:
a. gewichtige redenen zich daartegen verzetten of
b. redelijkerwijze aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder afgifte van de gevraagde stukken is gewaarborgd (artikel 843a lid 4 Rv).
Bepaalde bescheiden
4.2. De vordering moet betrekking hebben op bepaalde bescheiden. Daarvan is sprake indien het gaat om bescheiden waarvan het bestaan in voldoende mate vaststaat en die afhankelijk van de concrete omstandigheden - voldoende concreet worden aangeduid.
4.3. TCRe vordert dat CF wordt veroordeeld tot het in het geding brengen van alle bewijsstukken die kunnen aantonen dat CF de haar toevertrouwde taak zonder fouten heeft uitgevoerd. Het gaat dan volgens TCRe om stukken met betrekking tot het debiteurenbeheer van [X], zoals de aanmaningen naar debiteuren toe conform het tussen partijen overeengekomen protocol (zie 2.4).
4.4. Met CF is de rechtbank van oordeel dat TCRe de door haar bedoelde bescheiden onvoldoende heeft bepaald. De door TCRe gegeven omschrijving is zodanig generiek, dat voor CF en de rechtbank niet zonder meer duidelijk is welke bescheiden onder het gevorderde vallen. Reeds daarom zal de vordering van TCRe worden afgewezen.
Rechtsbedeling zonder afgifte van stukken
4.5. Daar komt nog het volgende bij. In de hoofdzaak heeft [X] gesteld dat CF het debiteurenbeheer niet goed heeft uitgevoerd. Indien CF zich in de hoofdzaak – waarbij TCRe tevens partij is, zodat zij over de processtukken in die procedure kan beschikken – zal verweren tegen deze stelling, zal zij in dat kader kenbaar moeten maken op welke wijze zij zich van haar taak heeft gekweten. Indien CF zich in de hoofdzaak niet zou verweren, acht de rechtbank het niet aannemelijk dat zij het daaraan verbonden risico in deze vrijwaringsprocedure op TCRe kan afwentelen.
Het voorgaande brengt met zich mee dat – ongeacht of CF in de hoofdzaak verweer voert of niet – aannemelijk is dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder afgifte van de gevraagde stukken (in incident in deze vrijwaringsprocedure) zal zijn gewaarborgd.
4.6. TCRe zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
5. De beoordeling in de hoofdzaak
5.1. De rechtbank zal een comparitie bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Daarbij kan de mogelijkheid van doorverwijzing naar een mediator aan de orde komen.
5.2. Indien partijen, zonder dat daaraan voorafgaand een comparitie wordt gehouden, gebruik willen maken van de mogelijkheid de zaak door te verwijzen naar een mediator, dienen zij dat binnen twee weken na de datum van dit vonnis aan de griffie te berichten.
5.3. De rechtbank wijst erop dat zij uit een niet verschijnen van een partij ter comparitie de gevolgtrekkingen - ook in het nadeel van die partij - kan maken die zij geraden zal achten.
5.4. De in deze zaak bevolen comparitie vindt gelijktijdig plaats met de comparitie in de zaken met zaak-/rolnummer 270591 HAZA 09-1665 en zaak-/rolnummer 278618 HAZA 09-2785.
5.5. De behandeling van de zaak ter comparitie zal in beginsel de volgende onderwerpen bevatten. De rechter zal beginnen met een aantal formaliteiten. Vervolgens zal de rechter zo nodig vragen stellen over de feiten en over de standpunten van partijen waarin inzicht moet bestaan om tot een oordeel te kunnen komen.
5.6. In beginsel zal ter comparitie niet de gelegenheid worden geboden om te pleiten, waarbij onder pleiten wordt verstaan het juridisch beargumenteren van de zaak aan de hand van een voorbereide, uitgeschreven pleitnotitie.
5.7. Op de comparitie zal, eventueel aan de hand van een voorlopig oordeel over de zaak, worden nagegaan hoe de verdere gang van de procedure moet zijn. Daarbij kan ook aan de orde komen of een schikking (al dan niet op onderdelen) mogelijk is. Partijen moeten er op voorbereid zijn, dat de rechtbank een mondeling tussenvonnis kan wijzen. De zitting eindigt met een aantal formaliteiten.
6. De beslissing
De rechtbank
in het incident
6.1. wijst het gevorderde af,
6.2. veroordeelt TCRe in de kosten van het incident, aan de zijde van CF tot op heden begroot op EUR 452,00,
in de hoofdzaak
6.3. beveelt een verschijning van partijen, bijgestaan door hun advocaten, voor het geven van inlichtingen en ter beproeving van een minnelijke regeling op de terechtzitting van mr. R.J. Praamstra in het gerechtsgebouw te Utrecht aan Vrouwe Justitiaplein 1 op vrijdag 21 mei 2010 van 9:00 uur tot 11:00 uur,
6.4. bepaalt dat de partijen dan vertegenwoordigd moeten zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
6.5. bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank ter attentie van zittingsplanning Handel / secretaresse van de rechters kamer B.1.35 - om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op de hiervoor genoemde zittingsdatum.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Praamstra en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2010.