ECLI:NL:RBUTR:2011:1429

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
7 juni 2011
Publicatiedatum
29 april 2013
Zaaknummer
09-2985
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.J. van Binsbergen
  • L.M. Janssens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vergunning voor exploitatie van een coffeeshop in Utrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 7 juni 2011 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een exploitatievergunning voor een coffeeshop. Eiseres, vertegenwoordigd door haar advocaat, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van Utrecht, die op 27 mei 2009 een vergunning had verleend aan v.o.f. [VOF] voor het exploiteren van een horecabedrijf. Eiseres stelde dat de vergunning in strijd was met de Horecaverordening Utrecht 2004 en het softdrugsbeleid, en dat er sprake was van toegenomen overlast in de wijk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning niet in strijd is met het bestemmingsplan en dat de burgemeester in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de vergunning te verlenen. De rechtbank oordeelde dat de vestiging van de coffeeshop niet in strijd is met de voorwaarden van de Horecaverordening, met name artikel 10, dat voorwaarden stelt aan de exploitatie van horecabedrijven. De rechtbank heeft ook overwogen dat de burgemeester geen BIBOB-procedure hoefde te starten, omdat er geen aanwijzingen waren voor integriteitsrisico's.

Eiseres voerde aan dat de coffeeshop overlast zou veroorzaken, maar de rechtbank oordeelde dat de aan de vergunning verbonden voorwaarden voldoende waarborgen bieden om overlast te beperken. De rechtbank concludeerde dat de burgemeester in redelijkheid had kunnen oordelen dat de exploitatie van de coffeeshop niet in strijd was met het beleid en dat er geen sprake was van onaanvaardbare risico's voor de openbare orde en veiligheid.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak biedt inzicht in de afwegingen die gemaakt worden bij de verlening van exploitatievergunningen voor horecabedrijven, met name in het kader van het softdrugsbeleid en de lokale verordening.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT

Sector bestuursrecht
zaaksnummers: SBR 09/2985

1.a

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], wonende te [woonplaats],

eiseres,
gemachtigde mr. A.M.P.M. Adank
,advocaat te Utrecht,
en

De burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder,

gemachtigde: mr. G.N. Sloote, werkzaam bij de gemeente Utrecht.

Inleiding

1.1 Bij besluit van 27 mei 2009 heeft verweerder aan v.o.f. [VOF] vergunning verleend voor het exploiteren van een horecabedrijf, zoals bedoeld in artikel 1 van de Horecaverordening Utrecht 2004, op het perceel [adres] te [vestigingsplaats]. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 21 augustus 2009 heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 24 maart 2011. Eiseres en verweerder zijn verschenen bij hun gemachtigden, voornoemd.
[A], vennoot van v.o.f. [VOF], heeft te kennen gegeven als derde belanghebbende aan het geding te willen deelnemen en is ter zitting verschenen met zijn gemachtigde, mr. T.A. Timmermans, advocaat te Rhenen.

Overwegingen

2.1 Op 27 mei 2008 hebben [A] en [B], als vennoten van v.o.f. [VOF], bij verweerder een verzoek ingediend voor een vergunning voor de exploitatie van [VOF] op het perceel [adres] te [vestigingsplaats]. De aanvraag om vergunning voor het exploiteren van de coffeeshop is gepubliceerd in Ons Utrecht op 4 juni 2008. Naar aanleiding van de publicatie hebben ongeveer 50 omwonenden hun zienswijze naar voren gebracht, onder wie eiseres. Bij besluit van 27 mei 2009, heeft verweerder de gevraagde vergunning verleend. Een reactie op de ingediende zienswijzen is neergelegd in een bijlage bij de verleende vergunning.
2.2 Eiseres heeft tegen het besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 29 juli 2009 heeft een hoorzitting plaats gevonden. Bij besluit van 21 augustus 2009 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
2.3 Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft, samengevat, de volgende gronden aangevoerd:
  • de vergunning is strijdig met het bestemmingsplan;
  • gelet op de gevoeligheid van de verlening van de vergunning, had verweerder een procedure in het kader van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: BIBOB) moeten uitvoeren;
  • er is sprake van toegenomen overlast als gevolg van de verkoop van drugs; de komst van een coffeeshop zal de overlast verder doen toenemen in een wijk waar overwegend wordt gewoond en een veiligheidsplan biedt niet afdoende bescherming tegen overlast;
  • in de directe nabijheid van de coffeeshop, op een afstand van minder dan 250 meter, zijn scholen en andere gevoelige locaties gelegen;
  • gelet op eerdere ervaringen is er weinig vertrouwen in het handhavend optreden van politie en verweerder;
  • de achterkant van de coffeeshop ligt aan de Fruitstraat en dit kan leiden tot veiligheidsrisico’s;
  • het negatieve rapport van de wijkagent is genegeerd;
  • de Croeselaan is geen doorgaande weg.
Daarnaast heeft eiseres gesteld dat de beoordeling van de ontvankelijkheid discutabel is, omdat personen die meer dan 250 meter van de coffeeshop vandaan wonen niet ontvankelijk zijn verklaard.
2.4 Eiseres is door verweerder ontvankelijk verklaard in bezwaar. De beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van andere personen die bezwaar hebben gemaakt, is niet aan de orde, omdat die personen geen beroep hebben ingesteld.
2.5 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat aan alle voorwaarden voor het verlenen van een exploitatievergunning is voldaan en dat de voorwaarden die aan de exploitatievergunning zijn verbonden, ertoe leiden dat de klanten van de coffeeshop voor zo min mogelijk overlast zullen zorgen.
2.6 Voor de beoordeling van de zaak zijn de volgende artikelen uit de Horecaverordening Utrecht 2004 (hierna: de verordening) van belang.
In artikel 2 van de verordening is bepaald dat het verboden is een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester (exploitatievergunning).
Ingevolge artikel 3, eerste lid van de verordening kan de burgemeester in het belang van de openbare orde, veiligheid, gezondheid, zedelijkheid of het woon- en leefklimaat, voorschriften en beperkingen verbinden aan een exploitatievergunning.
2.7 In artikel 10, eerste lid, van de verordening is, voor zover hier van belang, bepaald dat verweerder de exploitatievergunning weigert:
“a. indien de exploitatie of vestiging van een horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;
b. indien niet is voldaan aan de eisen zoals gesteld in artikel 8;
c. (…)
d. indien naar zijn oordeel het woon- en leefklimaat, de openbare orde of veiligheid in de omgeving van het horecabedrijf op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf;
e. bij toepassing van het bepaalde onder e (lees: d) houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en van de wijk waarin het horecabedrijf is gelegen of zal komen te liggen, de aard van het horecabedrijf, de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse al blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf, de wijze van bedrijfsvoering van de houder in deze of in andere horecabedrijven.”
2.8 Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de verordening moeten leidinggevenden voor het verkrijgen van een exploitatievergunning onder meer aan de eis voldoen dat zij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag zijn.
2.9 Ter invulling van de verordening is beleid ontwikkeld: “Beleid handhaving en vergunningen horeca”. Daarnaast is beleid gemaakt voor de exploitatie van coffeeshops, neergelegd in de Notitie softdrugsbeleid gemeente Utrecht van november 2003 (hierna: de notitie softdrugsbeleid), met name opgesteld om op het punt van overlast objectivering aan te brengen. Volgens die notitie moet een vergunning voor het exploiteren van een coffeeshop worden getoetst aan de volgende criteria:
“- wordt/is het verkooppunt gevestigd binnen een straal van 250 meter van basisscholen of andere onderwijsinstellingen, jongerencentra of buurthuizen, een inrichting waar reeds softdrugs worden verkocht dan wel een instelling voor opvang of behandeling van drugsverslaafden;
- is of komt de vestiging in een straat dan wel een duidelijk herkenbaar afzonderlijk gedeelte daarvan, waaraan bebouwing is gelegen die in hoofdzaak dient voor bewoning;
- gaat het om heropening van een verkooppunt dat eerder een definitieve sluiting is opgelegd.
Is het antwoord op een of meer van deze vragen bevestigend, dan is het bestendig gebruik de exploitatie van de coffeeshop niet toe te staan op grond van te verwachten overlast.”
2.10 Uit de notitie softdrugsbeleid blijkt voorts dat een landelijk criterium voor het verlenen van een exploitatievergunning voor een coffeeshop tevens is, dat dit alleen mogelijk is bij percelen waarop een horecabestemming rust. Volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan Dichterswijk-Croeselaan rust er op het perceel [adres] de bestemming “Woondoeleinden a”. Die bestemming laat horecabedrijven toe.
2.11 De rechtbank stelt vast dat de vestiging of exploitatie van dit horecabedrijf niet in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Dat het bestemmingsplan oud is, het dateert uit 1990, maakt dit oordeel niet anders, omdat de geldigheid niet door het verstrijken van de tijd aan het bestemmingsplan wordt ontnomen. De rechtbank concludeert daarom dat de vestiging of exploitatie van dit horecabedrijf niet in strijd is met artikel 10, eerste lid, onder a van de verordening.
2.12 Verweerder heeft gesteld dat er geen aanleiding is geweest om een procedure op grond van de BIBOB te starten, omdat geen van de indicatoren van het gemeentelijke BIBOB-beleid aanwezig waren. Omdat eiseres geen objectieve aanknopingspunten heeft aangereikt die ertoe zouden moeten leiden dat verweerder (alsnog) een BIBOB-onderzoek zou moeten doen, ziet de rechtbank daartoe evenmin aanleiding. De rechtbank stelt dan ook vast dat de vestiging of exploitatie van dit horecabedrijf evenmin in strijd is met artikel 10 eerste lid, onder b van de verordening.
2.13 Met betrekking tot artikel 10, eerste lid onder d en e van de verordening overweegt de rechtbank dat verweerder een eigen, discretionaire bevoegdheid heeft met betrekking tot het al dan niet verlenen van een exploitatievergunning. De bestuursrechter dient die bevoegdheid te respecteren en toetst daarom het gebruik van die bevoegdheid terughoudend, aan de hand van de gronden die daartegen in beroep zijn aangevoerd.
2.14 De rechtbank acht het beleid, zoals is neergelegd in de notitie softdrugsbeleid, niet kennelijk onredelijk. Dat de verordening van latere datum is dan de notitie softdrugsbeleid doet hier niet aan af evenmin als het gegeven dat het beleid dateert van 2003, omdat dit de geldigheid ervan niet aantast.
2.15 Ten aanzien van het betoog dat de vestiging van een coffeeshop op de Croeselaan in strijd is met het softdrugsbeleid en de verordening, omdat er sprake is van, kort gezegd, een woongebied, overweegt de rechtbank als volgt.
Volgens de verordening moet verweerder rekening houden met het karakter van de straat en de wijk waarin de coffeeshop gevestigd wordt. Volgens de notitie softdrugsbeleid, dat invulling geeft aan de verordening, mag een coffeeshop niet gevestigd worden in een straat dan wel een duidelijk herkenbaar afzonderlijk gedeelte daarvan, waaraan bebouwing is gelegen die in hoofdzaak dient voor bewoning.
2.16 Vooropgesteld wordt dat de coffeeshop is gelegen aan de Croeselaan, waar de ingang van de coffeeshop zich bevindt. Aan de vergunning is het voorschrift verbonden dat de achteruitgang aan de Fruitstraat uitsluitend door personeel en ten behoeve van leveranciers worden gebruikt. Gebruik van die ingang ten behoeve van het binnenlaten van klanten is niet toegestaan.
2.17 In het deel van de Croeselaan waarin de coffeeshop is gelegen, is, anders dan eiseres heeft betoogd, niet in hoofdzaak woonbebouwing gelegen. In de directe nabijheid van de coffeeshop zijn meerdere bedrijven gevestigd. De Croeselaan is een doorgaande weg in een wijk met in de directe nabijheid de Jaarbeurs, kantoren, winkels en een woonwijk. De wijk waarin de Croeselaan ligt, is dus een wijk waar gewoond wordt, maar waar ook winkels en bedrijven zijn en horecafuncties zijn gepland. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen beslissen dat de coffeeshop in de wijk niet tegen het karakter van die wijk ingaat.
Er wordt tevens voldaan aan het criterium dat een coffeeshop niet gevestigd mag worden in een straat dan wel duidelijk herkenbaar afzonderlijk gedeelte daarvan, waaraan bebouwing is gelegen die in hoofdzaak dient voor bewoning. Dat de bedrijven alleen op de begane grond gelegen zijn en erboven woonhuizen zijn, maakt dit, gelet op het voorgaande, niet anders.
2.18 Voorts betekent het feit dat er op een afstand van 50 meter van de achteringang van de coffeeshop een kinderspeelplaats is gelegen, niet dat er strijd is met het beleid, enerzijds omdat het moet gaan om de ingang aan de Croeselaan en anderzijds omdat een kinderspeelplaats in de notitie softdrugsbeleid niet wordt aangemerkt als een gevoelige locatie. Dat er op loopafstand scholen gelegen zijn, levert evenmin strijd op met het beleid omdat niet aannemelijk is geworden dat die scholen zijn gelegen binnen de in de notitie softdrugsbeleid vermelde afstand van 250 meter.
2.19 Eiseres heeft betoogd dat de coffeeshop overlast en onveiligheid veroorzaakt dan wel zal veroorzaken door het verhandelen van drugs, door de aanzuigende werking onder meer op hangjongeren en mensen die eiseres niet in haar wijk wil hebben, door af en aan rijdende auto’s en door extra parkeerdruk. Daarbij vreest eiseres dat handhaving van foutparkeerders niet zal plaatsvinden, omdat politie en gemeente daarmee nu ook in gebreke blijven.
Eiseres heeft voorts gesteld dat de overlast die werd en wordt ervaren voornamelijk afkomstig was en is van respectievelijk de inmiddels gesloten coffeeshop [coffeeshop] en het theehuis [theehuis], in welke laatste illegaal drugs verhandeld zouden worden. Toen [coffeeshop] gesloten werd, werd de overlast minder.
2.20 Verweerder heeft gesteld dat de overlast die eiseres op dit moment ervaart, niet kan worden veroorzaakt door de onderhavige coffeeshop, nu deze coffeeshop nog niet geopend is. De nu ervaren overlast kan dan ook niet toegerekend worden aan de vestiging daarvan. De thans ondervonden overlast is te herleiden tot de al aanwezige horeca, waaronder [theehuis] in het bijzonder. Ten aanzien van dat theehuis zijn 18 klachten bij hem bekend. De overlast die kennelijk voornamelijk veroorzaakt wordt door [theehuis] is geen aanleiding op voorhand te veronderstellen dat de onderhavige coffeeshop overlast zal veroorzaken. Ter terugdringing van overlast zijn aan de vergunning voorwaarden verbonden, waaronder het voorschrift dat vergunninghouder conform het veiligheidsplan en het toegelichte ter hoorzitting beveiligingscamera’s in en om de coffeeshop dient te plaatsen, en het voorschrift dat de achteruitgang niet voor het binnenlaten van klanten mag worden gebruikt.
Met betrekking tot het door eiseres genoemde rapport van de wijkagent heeft verweerder naar voren gebracht dat de door de wijkagent gesignaleerde obstakels vallen buiten de criteria van het softdrugsbeleid vallen. Bovendien blijkt uit het driehoeksoverleg van mei 2009, dat toen mede door het openbaar ministerie is ingestemd met vergunningverlening voor deze coffeeshop.
Ten aanzien van de door eiseres gestelde ontoelaatbare parkeerdruk heeft verweerder gesteld dat er in november 2008 onderzoek is gedaan naar de parkeerdruk in de wijk. Verweerder heeft niet ontkend dat de komst van de coffeeshop meer verkeer zal trekken, maar is gelet op de uitkomst van de parkeerdrukmeting van mening dat er ruimte is voor extra verkeer. Handhaving zal plaats moeten vinden door de politie en door de vergunninghouder zelf. In het veiligheidsplan zijn voldoende waarborgen opgenomen om het foutparkeren van bezoekers van de coffeeshop tegen te gaan.
2.21 De rechtbank kan zich vinden in hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht. Voor zover wegens de exploitatie van de coffeeshop overlast zou kunnen worden veroorzaakt, is de rechtbank van oordeel dat met de aan de exploitatievergunning verbonden voorschriften die overlast wordt beperkt. Zo is aan de vergunning onder meer als voorwaarde verbonden dat de achteruitgang van de coffeeshop uitsluitend gebruikt mag worden voor leveranciers en personeel. Dat eiseres heeft gesteld door deze voorwaarde overlast te ervaren, volgt de rechtbank niet, omdat niet onderbouwd is dat bevoorrading tot onaanvaardbare risico’s zal leiden.
Het standpunt van eiseres dat het onderzoek naar de parkeerdruk is achterhaald, omdat in de Fruitstraat niet langer geparkeerd mag worden, deelt de rechtbank evenmin, omdat in het onderzoek 373 parkeerplaatsen zijn betrokken, waarvan er 30 in de Fruitstraat gelegen waren.
Voorts heeft eiseres ter onderbouwing van haar standpunt dat er sprake is van verkeersoverlast, gesteld dat de Croeselaan, anders dan zij eerder heeft betoogd, een doorgaande weg is, daar waar zij spreekt over de ontoelaatbare verkeersdruk op de “toegangsweg” Croeselaan. Ten aanzien van de door eiseres gestelde ontoelaatbare verkeersdruk op deze toegangsweg naar Utrecht, kan de rechtbank zich vinden in voormeld oordeel van verweerder op dit punt.
De rechtbank is concluderend van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat geen sprake is van strijd met de notitie sofdrugsbeleid en artikel 10, eerste lid, onder d en e van de verordening.
2.22 Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.J. van Binsbergen, als rechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2011.
De griffier: de rechter:
mr. L.M. Janssens mr. G.J. van Binsbergen
afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.