ECLI:NL:RBUTR:2011:2537

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
20 september 2011
Publicatiedatum
30 april 2013
Zaaknummer
SBR 11-966
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek om uitleg en herstel kadastrale basisregistratie

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. N.J.F. Snoek, beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om uitleg en herstel van de kadastrale basisregistratie door de Hoofdbewaarder van het kadaster, vertegenwoordigd door mr. ir. E. Kleefkens. Het verzoek werd afgewezen bij besluit van 7 december 2010, waarna eiser bezwaar maakte. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 15 februari 2011, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.

De zitting vond plaats op 18 augustus 2011, waar eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder. Een derde belanghebbende, aangeduid als [A], was ook aanwezig. De rechtbank moest eerst beoordelen of eiser ontvankelijk was in zijn beroep. Volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet een belanghebbende een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang hebben dat rechtstreeks door het besluit wordt geraakt.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet als belanghebbende kon worden aangemerkt. Het geschil betrof een strook grond van circa 2 meter breed, die aan de westzijde van het perceel van eiser grenst. Eiser stelde dat het kadaster een onjuiste weergave van de feitelijke situatie bevatte, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat eiser de eigenaar van deze strook grond was. De rechtbank merkte op dat eiser een civielrechtelijke procedure had aangespannen om de eigendom van de strook te claimen, maar dat de uitkomst daarvan nog niet bekend was.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit op bezwaar en verklaarde het bezwaar van eiser tegen het besluit van 7 december 2010 alsnog niet-ontvankelijk. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 874,-, en moest het betaalde griffierecht van € 152,- aan eiser worden vergoed. De uitspraak werd gedaan door mr. M.C. Verra en mr. M. Landwaart op 20 september 2011.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT

Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 11/966

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. N.J.F. Snoek,
en

Hoofdbewaarder van het kadaster en de openbare registers, verweerder,

gemachtigde: mr. ir. E. Kleefkens.

Inleiding

1.1 Bij besluit van 7 december 2010 heeft verweerder het verzoek van eiser om uitleg en herstel van de kadastrale basisregistratie afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij besluit van 15 februari 2011 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld.
1.2 Het beroep is behandeld ter zitting van 18 augustus 2011, waar eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde.
[A] is verschenen als derde belanghebbende partij in dit geding. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht.

Overwegingen

2.1 De rechtbank ziet zich ambtshalve gesteld voor de vraag of eiser ontvankelijk is in zijn beroep. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
2.2 Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
2.3 Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan in het geval van eiser geen sprake. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
2.4 Het bestreden besluit gaat over het verloop van de westelijke kadastrale grens van perceel gemeente [gemeente] sectie [sectie] nummer [nummer 1] , waarbij het geschil zich met name toespitst op een strook grond van circa 2 meter breed, gelegen aan de westzijde van dit perceel en die grenst aan het perceel van eiser, met nummer [nummer 2] .
2.5 Eiser heeft zich - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat in het kadaster een onjuiste weergave van de feitelijke situatie is opgenomen, hetgeen in strijd is met artikel 59 van de Kadasterwet.
2.6 De rechtbank stelt op basis van de gedingstukken vast dat het perceel [nummer 1] tot het jaar 2000 (geheel) juridisch eigendom was [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ). Uit de akte van levering die zich in het dossier bevindt blijkt dat het perceel op 13 april 2000 door [bedrijf] is overgedragen aan [B] en [C] (hierna: [B] ). In de akte staat met betrekking tot de grootte van het perceel - kort gezegd - vermeld dat dit na kadastrale meting (exact) zal blijken.
2.7 Op 26 april 2000 en 30 mei 2000 heeft een grensaanwijzing plaatsgevonden en zijn in aanwezigheid van [B] en een vertegenwoordiger van [bedrijf] de oost- en noordgrens van het perceel aangewezen. Naar aanleiding hiervan is het perceel [nummer 1] gevormd. Er is geen bezwaar gemaakt tegen deze perceelsvorming.
2.8 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het destijds de bedoeling was van [bedrijf] om de in geding zijnde strook van circa 2 meter breed niet aan [B] te leveren, omdat deze als moestuin in gebruik was bij de ouders van eiser en zij de eigendom van die strook claimden op grond van verjaring. Eiser heeft daarbij gewezen op een brief van [bedrijf] aan [B] van 7 juni 2000, waaruit dit met zoveel woorden blijkt. Eiser heeft voorts gewezen op een tekening die bij de akte van levering is gevoegd, waarop staat aangegeven dat de ruimte tussen het woonhuis op perceel [nummer 1] en de grens met het perceel van eiser circa 3,5 meter is. Volgens eiser blijkt ook hieruit dat de strook van 2 meter niet door [bedrijf] is meegeleverd aan [B] .
2.9 De rechtbank is van oordeel dat - zelfs indien van de juistheid van eisers stelling zou moeten worden uitgegaan - dit hooguit betekent dat [bedrijf] destijds niet het gehele perceel [nummer 1] aan [B] heeft geleverd, maar dat zij de eigendom heeft behouden van de desbetreffende strook grond. Daarmee is echter niet gezegd dat eiser thans als eigenaar aangemerkt dient te worden van deze strook. Op grond van de in deze procedure voorhanden zijn stukken kan niet worden vastgesteld dat eiser als eigenaar van de strook grond moet worden aangemerkt. Ter zitting is gebleken dat eiser ook een civielrechtelijke procedure aanhangig heeft gemaakt, waarbij ter beoordeling voorligt of hij, middels verjaring, wellicht de eigendom van de strook grond heeft verkregen. Nu de uitkomst van die procedure op dit moment echter nog niet bekend is, moet het er naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog voor worden gehouden dat eiser de desbetreffende strook niet in eigendom heeft, en dat hij ook niet als belanghebbende kan worden aangemerkt in deze procedure. Daarvoor is op zichzelf onvoldoende dat eiser, naar eigen zeggen, in de civielrechtelijke procedure een betere uitgangspositie heeft indien de strook in het kadaster op naam van [bedrijf] zou zijn geregistreerd.
2.10 Gelet op het voorgaande had verweerder het door eiser gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren. Nu verweerder dat bij het besluit op bezwaar niet heeft gedaan, moet dit besluit worden vernietigd. In verband hiermee wordt het beroep van eiser gegrond verklaard. Doende wat verweerder had behoren te doen, zal de rechtbank op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien en het bezwaar van eiser tegen het besluit van 7 december 2010 alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
Eisers beroepsgrond met betrekking tot de schending van de hoorplicht ex artikel 7:2 van de Awb, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking meer.
2.11 Gelet op het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 874,- als kosten voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
2.12 Uit de gegrondverklaring volgt voorts dat verweerder het betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,- aan eiser dient te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit op bezwaar van 15 februari 2011;
verklaart het bezwaar van eiser tegen het besluit van 7 december 2010 niet-ontvankelijk;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 874,-;
bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 152,- aan hem vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.C. Verra, als rechter, en in het openbaar uitgesproken op
20 september 2011.
De griffier: De rechter:
mr. M. Landwaart mr. M.C. Verra
afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.