In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 8 april 2011 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de rechtspersoon naar Engels recht, Extreame Racing Limited, en verschillende gedaagden, waaronder [gedaagde sub 1] B.V. De eiseres, Extreame Racing, had een vordering op [gedaagde sub 1] die voortvloeide uit een eerder vonnis waarin de overeenkomst tot de koop van een catamaran was ontbonden. De rechtbank had [gedaagde sub 1] veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan Extreame Racing, maar de eiseres had slechts een deel van haar vordering kunnen incasseren. Extreame Racing vorderde in dit kort geding dat [gedaagde sub 1] c.s. inlichtingen zou verstrekken over hun inkomens- en vermogenspositie, zodat zij haar vordering verder kon verhalen.
De rechtbank overwoog dat de eiseres onvoldoende informatie had ontvangen over de activa van [gedaagde sub 1] en dat er vermoedens bestonden dat activa aan het verhaal door Extreame Racing waren onttrokken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gevorderde inlichtingen voldoende gespecificeerd waren en dat het belang van Extreame Racing zwaarder woog dan de belangen van [gedaagde sub 1] c.s. De rechtbank wees de vordering tot het verstrekken van inlichtingen toe, met een termijn van 10 dagen na betekening van het vonnis. Tevens werd een dwangsom van EUR 5.000,-- per dag opgelegd voor het geval [gedaagde sub 1] c.s. niet aan de veroordeling voldeden.
De vordering tegen de andere gedaagden, [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4], werd afgewezen, omdat onvoldoende bewijs was geleverd dat deze gedaagden onrechtmatig hadden gehandeld. De proceskosten werden toegewezen aan de zijde van Extreame Racing, die grotendeels in het gelijk werd gesteld.