ECLI:NL:RBUTR:2011:BP0220

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16.600980-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. Bender
  • M.P. Gerrits-Janssens
  • J.M. Bruins
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag na inrijden met motor op agent

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 11 januari 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 28 september 2010 met zijn motorfiets op een hoofdagent van de politie is ingereden. De verdachte werd primair beschuldigd van poging tot doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat er geen aanmerkelijke kans op de dood van de agent bestond. De rechtbank overwoog dat, hoewel de agent door de motorfiets geraakt had kunnen worden, de kans op dodelijk letsel niet zo groot was dat deze aanmerkelijk genoemd kon worden. De agent droeg op het moment van het voorval een helm, wat zijn hoofd beschermde, en dit speelde ook een rol in de overwegingen van de rechtbank.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, maar achtte hem wel schuldig aan poging tot zware mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar, een werkstraf van 240 uur en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van twaalf maanden. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan, evenals met het feit dat de verdachte excuses had aangeboden aan het slachtoffer.

Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van € 500,-- aan de benadeelde partij, de agent, ter zake van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, waarbij niet-betaling kon leiden tot vervangende hechtenis. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16.600980-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 januari 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1977] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
raadsman mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 28 december 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 28 september 2010 op zijn motorfiets met een behoorlijke snelheid op een hoofdagent van politie is ingereden.
Deze gedraging is primair als poging tot doodslag ten laste gelegd en impliciet subsidiair als poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht.
4.2 De bewijsoverwegingen
De rechtbank overweegt met betrekking tot het opzet van verdachte het volgende. Verdachte is met een zware motor met een snelheid van ongeveer 40 kilometer per uur recht op een agent afgereden die hem een stopteken gaf. Verdachte zag de agent recht voor hem in zijn rijrichting staan en is desondanks niet gestopt. Verdachte is – integendeel – doorgereden en heeft zijn snelheid verhoogd, terwijl hij niet van zijn rijrichting is afgeweken. Door dit gedrag van verdachte bestond de aanmerkelijke kans dat de agent door de motorfiets van verdachte geraakt en geschept zou worden en dat hij bij de botsing en/of valpartij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank overweegt dat dit in een enkel geval zelfs tot de dood van het slachtoffer zou kunnen leiden, maar dat de kans daarop niet zo groot is dat deze aanmerkelijk moet worden genoemd. Om te komen tot een bewezenverklaring van poging tot doodslag is deze aanmerkelijke kans wel vereist. De rechtbank weegt daarbij ook mee dat slachtoffer [slachtoffer] op het moment van het voorval een helm droeg en dat zijn hoofd, een van meest kwetsbare onderdelen van het menselijk lichaam, daardoor beschermd werd.
Het is voor een ieder die aan het verkeer deelneemt bekend dat een botsing tussen een motorvoertuig en een persoon ernstig letsel kan veroorzaken. Verdachte wist dit ook en heeft - door desondanks zo te handelen als hiervoor omschreven - deze aanmerkelijke kans willens en wetens aanvaard.
Voorzover verdachte een putatief noodweerverweer heeft willen voeren – namelijk dat hij zich bedreigd voelde door een persoon die hem signalen gaf van wie hij dacht dat deze geen agent was -, verwerpt de rechtbank dit verweer, omdat dit niet aannemelijk is geworden. De rechtbank merkt voorts nog op dat dit verweer overigens uitsluitend door verdachte is opgeworpen.
4.3 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair
op 28 september 2010 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] (hoofdagent van politie) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, terwijl die [slachtoffer] hem een stopteken gaf met een motorfiets met aanmerkelijke snelheid in de richting van die [slachtoffer] heeft gereden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Primair impliciet subsidiair: Poging tot zware mishandeling
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht (poging tot doodslag) gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar alsmede de ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 12 maanden.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft op grond van een bewezenverklaring van het meer subsidiair tenlastegelegde verzocht de strafoplegging te beperken tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest met eventueel daaraan gekoppeld een voorwaardelijke gevangenisstraf en/of een taakstraf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte is met zijn motorfiets ingereden op een agent. Dat dit voor de agent in kwestie ingrijpende gevolgen heeft gehad, blijkt uit de toelichting op de door hem ingediende vordering als benadeelde partij. Als gevolg van de doodsangst die hij heeft uitgestaan en de stress die dit voorval hem heeft bezorgd is hij vier tot vijf weken volledig arbeidsongeschikt geweest en is hij tot op het moment van de terechtzitting nog niet volledig hersteld van dit psychisch letsel. Dat de schade van de agent tot psychische schade – en daaruit voortvloeiende maatschappelijke gevolgen - beperkt is gebleven en zwaarder letsel is uitgebleven, is het gevolg van de alerte reactie van de agent in kwestie en is beslist niet het gevolg van de handelwijze van verdachte.
De rechtbank houdt verdachte verantwoordelijk voor het strafbare feit en de gevolgen daarvan. In zijn nadeel laat de rechtbank meewegen de inhoud van het uittreksel justitiële documentatie d.d. 10 december 2010 van verdachte waaruit blijkt dat hij herhaaldelijk is veroordeeld vanwege verkeersovertredingen. Gelet op de aard en ernst van dit feit acht de rechtbank in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende straf.
De rechtbank houdt in positieve zin rekening met de omstandigheid dat verdachte het initiatief heeft genomen voor een gesprek met het slachtoffer en dat hij deze zijn excuses heeft aangeboden. Op grond hiervan en op grond van de andere bewezenverklaring waartoe de rechtbank komt dan die van de officier van justitie, komt de rechtbank tot de conclusie dat kan worden volstaan met voorwaardelijke gevangenisstraf en een werkstraf.
De rechtbank acht in dit geval een werkstraf van maximale omvang, te weten 240 uur, passend en geboden.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 500,-- voor het tenlastegelegde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit werd gepleegd.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 24c, 36f, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair impliciet primair tenlastegelegde feit (= de poging tot doodslag);
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair impliciet subsidiair: Poging tot zware mishandeling
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van 12 maanden;
- bepaalt dat de tijd dat verdachte zijn rijbewijs ingehouden is geweest in mindering wordt gebracht op de rijontzegging;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] een bedrag van € 500,-- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 28 september 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, tot heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 500,-- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 10 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van de dag dat dit vonnis onherroepelijk is geworden.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mr. M.P. Gerrits-Janssens en mr. J.M. Bruins, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Scheffer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 11 januari 2011.
Mr. Gerrits-Janssens is buiten staat dit vonnis mee te ondertekenen.