In zaakdossier 13 is gerelateerd de verdenking jegens verdachte zoals hem onder 7 ten laste is gelegd, dat hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 25 november 2008 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
Voor het bestaan van een dergelijke organisatie moet er sprake zijn van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. De deelnemers dienen in een zekere duurzame onderling samenwerking te participeren. Bovendien moet men behoren tot de organisatie en een aandeel hebben in dan wel gedragingen ondersteunen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. De specifieke deelneming aan misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht is niet nodig, wel wetenschap daarvan in het algemeen.
Gebleken is dat in de growshop verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 9] en [verdachte] veelvuldig aanwezig waren. Blijkens informatie van de Kamer van Koophandel is de growshop een eenmanszaak die vanaf 1 januari 2006 werd gedreven voor rekening en risico van medeverdachte [medeverdachte 9]. Gedurende het onderzoek rees echter het vermoeden dat medeverdachte [verdachte] de feitelijke zeggenschap uitoefende over dagelijkse bedrijfsactiviteiten en personeel binnen de growshop.
In de growshop vond, naast de reguliere verkoop, die normaliter van daar uit wordt gedreven, de georganiseerde handel plaats in softdrugs, te weten de in- en verkoop van hennepstekken, hennep, het inrichten en exploiteren van hennepkwekerijen en advisering daaromtrent.
Deze totaalhandel in softdrugs en het met die handel vergaren van vermogen moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden gezien als het doel dat de criminele organisatie zich had gesteld.
Uit observaties en telefoontaps is vast komen te staan dat de growshop “[growshop]” (hierna de growshop) werd gebruikt als ontmoetingsplaats voor de vaste leden van de organisatie en de plaats was van waaruit de organisatie handelde.
De hennepstekken werden bij een aantal vaste stekkenleveranciers aangekocht, te weten de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 2]. Deze laatste heeft bij de politie verklaard dat hij vanaf maart/april 2008 bij de growshop kwam en dat hij daar 500 à 700 stekjes per week leverde. Hij deed het minst vaak zaken met [verdachte], meestal met [medeverdachte 9] of [medeverdachte 10]. Hij kreeg van alle drie wel eens geld.
Deze hennepstekken werden vervolgens doorverkocht aan diverse afnemers/henneptelers, zoals [medeverdachte 5]. In een aantal gevallen was de organisatie ook behulpzaam bij het opzetten en exploiteren van die kwekerijen en werd er advies gegeven, zoals bij [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6]. Er werd bovendien in een aantal gevallen door de organisatie aangeboden om de oogst van de kwekerij af te nemen. Ten slotte hadden de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 9] ook hun eigen kwekerij.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat in casu sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband dat ten doel had het plegen van opiumwetdelicten, meer in het bijzonder de handel in respectievelijk hennepstekken, hennepplanten en hennep en het telen van hennep.