3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en zij baseert zich daarbij op de inhoud van afgeluisterde telefoongesprekken en sms-berichten, cameraobservaties en observaties van het observatieteam. Zij baseert zich voorts op de verklaringen van een aantal leveranciers van hennepplanten en/of hennepstekken, in het bijzonder de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3]. Er zijn bovendien kwekerijen van hennepstekken en/of hennepplanten opgerold bij [medeverdachte 2], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5]. Voornoemde personen hebben onder andere verklaard over de rol van verdachte dan wel de rol van de growshop [growshop], waar verdachte werkzaamheden verrichtte, bij het opzetten van deze kwekerijen.
De officier van justitie acht het onder 5 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen en vordert verdachte daarvan vrij te spreken.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen, omdat er onvoldoende wettig bewijs is. Verdachte dient derhalve van alle hem ten laste gelegde feiten te worden vrijgesproken.
Met betrekking tot de feiten 1, 2 en 3 heeft de raadsman voorts gesteld dat niet bewezen kan worden dat er sprake is van een grote hoeveelheid, zijnde een strafverzwarende omstandigheid op grond van artikel 11 lid 5 van de Opiumwet. Artikel 1 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt immers dat geen feit strafbaar is dan uit kracht van een daaraan voorafgaande wettelijke strafbepaling, waarmee een wet in formele zin bedoeld is. De uitleg van het begrip grote hoeveelheid is echter neergelegd in een algemene maatregel van bestuur en niet in een wet in formele zin.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman aangegeven dat er op basis van de stukken geen bewijs is voor het feit dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij de hennepkwekerij die bij [medeverdachte 5] is aangetroffen.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat dit delict, gelet op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1], in geval van een bewezenverklaring, geen gronddelict voor de criminele organisatie kan zijn.
Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsman gesteld dat er binnen een criminele organisatie ook sprake is van een vorm van bedreiging en/of geweld, waarvoor in het onderhavige geval geen aanknopingspunten zijn. Er is bovendien geen sprake van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. Op basis van de stukken lijkt de organisatie juist erg ongestructureerd. Er is evenmin sprake van een gezamenlijk doel, uitsluitend het behalen van geldelijk gewin is daarvoor te weinig.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Naar aanleiding van CIE-informatie met betrekking tot handel in verdovende middelen door de eigenaar en medewerkers van growshop “[growshop]” werd in januari 2008 door de politie een strafrechtelijk onderzoek gestart. Gedurende dit onderzoek ontstond het vermoeden dat er sprake was van een criminele organisatie die, met genoemde growshop als centraal middelpunt, zich bezig hield met georganiseerde en professionele hennepteelt. Op 25 november 2008 werden in diverse woningen van verdachten en in de growshop doorzoekingen verricht, waarbij onder meer op verschillende plekken hennepresten, grote geldbedragen, agro-artikelen en hennepkwekerijen werden aangetroffen. Dit onderzoek, dat de naam ‘IJssel’ heeft gekregen, heeft geleid tot een einddossier waarin de onderzoeksbevindingen van de politie Utrecht in 18 onderscheiden zaakdossiers zijn neergelegd. Per zaakdossier is aangegeven welk strafbaar feit of welke strafbare feiten worden gerelateerd, wanneer die zouden zijn gepleegd en welke personen er van worden verdacht daarbij betrokken te zijn.