ECLI:NL:RBUTR:2011:BP0979

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/711293-08 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betrokkenheid bij grootschalige hennepteelt en criminele organisatie vanuit een growshop

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 17 januari 2011, stond de verdachte terecht voor zijn betrokkenheid bij een criminele organisatie die zich bezighield met de grootschalige in- en verkoop van hennepplanten en het opzetten van hennepkwekerijen vanuit een growshop in Houten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan meerdere feiten, waaronder het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal van elektriciteit. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte in de periode van 12 september 2008 tot en met 24 september 2008 opzettelijk een hoeveelheid hennepplanten had verkocht en dat hij in de periode van 1 april 2008 tot en met 31 oktober 2008 tezamen met anderen opzettelijk een grote hoeveelheid hennepstekken aanwezig had gehad. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de verdachte een leidinggevende rol had binnen de organisatie en dat de growshop het middelpunt was van de criminele activiteiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere ten laste gelegde feiten, waaronder deelname aan een criminele organisatie en het witwassen van geld, omdat er onvoldoende bewijs was voor deze beschuldigingen. De uitspraak benadrukte de ernst van de feiten en de schadelijke gevolgen van de handel in softdrugs voor de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/711293-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 januari 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1987] te [geboorteplaats]
wonende [adres], [woonplaats]
raadsvrouwe mr. M.P. Hilhorst, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 14 december 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Op 3 januari 2011 is het onderzoek ter terechtzitting formeel gesloten.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: in de periode van 12 september 2008 tot en met 24 september 2008 al dan niet samen met (een) ander(en) opzettelijk een hoeveelheid hennepplanten heeft gekweekt, verhandeld en/of verwerkt dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 2: in de periode van 8 september 2008 tot en met 25 september 2008 al dan niet samen met (een) ander(en) opzettelijk een grote hoeveelheid hennepplanten en/of hennepstekken heeft gekweekt, verhandeld en/of verwerkt dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 3: in de periode van 1 april 2008 tot en met 31 oktober 2008 al dan samen met (een) ander(en) opzettelijk een grote hoeveelheid hennepstekken heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 4: in de periode van 7 november 2008 tot en met 9 november 2008 al dan niet samen met (een) ander(en) opzettelijk een grote hoeveelheid van 65 kilo (natte) hennep heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd dan wel voornoemde hoeveelheid opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 5: in de periode van 4 augustus 2008 tot en met 17 december 2008 al dan niet samen met (een) ander(en) opzettelijk een hoeveelheid hennepstekken heeft gekweekt, verhandeld en of verwerkt dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 6: in de periode van 27 mei 2008 tot en met 25 november 2008 al dan niet samen met (een) ander(en) opzettelijk een (grote) hoeveelheid hennepplanten heeft gekweekt en/of verwerkt dan wel in voornoemde periode opzettelijk een (grote) hoeveelheid hennep aanwezig heeft gehad;
feit 7: in de periode van 27 mei 2008 tot en met 25 november 2008 een hoeveelheid elektriciteit heeft gestolen door middel van braak of verbreking van de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast;
feit 8: in de periode van 1 januari 2007 tot en met 25 november 2008 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie;
feit 10: op 10 juni 2010 opzettelijk een grote hoeveelheid hennepplanten heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 11: in de periode van 1 januari 2007 tot en met 25 november 2008 al dan niet samen met (een) ander(en) een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van grote hoeveelheden geld.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 tot en met 8 ten laste gelegde feiten alsmede het onder 10 ten laste gelegde feit heeft begaan en zij baseert zich daarbij op de inhoud van afgeluisterde telefoongesprekken en sms-berichten, cameraobservaties en observaties van het observatieteam. Zij baseert zich voorts op de verklaringen van een aantal leveranciers van hennepplanten en/of hennepstekken, in het bijzonder de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Er zijn bovendien kwekerijen van hennepstekken en/of hennepplanten opgerold bij [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5]. Voornoemde personen hebben onder andere verklaard over de rol van verdachte dan wel de rol van de growshop [growshop], waar verdachte werkzaamheden verrichtte en hielp bij het opzetten van deze kwekerijen.
Ten aanzien van de onder 6 en 7 ten laste gelegde feiten heeft de officier van justitie in het bijzonder gewezen op het feit dat de afstandsbediening van de deur van de garage waarin de hennepkwekerij is aangetroffen onder verdachte in beslag is genomen. Blijkens plaatsbepalingsapparatuur en de inhoud van afgeluisterde telefoongesprekken is verdachte ook regelmatig in de buurt van voornoemde kwekerij geweest.
Het onder 10 ten laste gelegde feit heeft verdachte bekend.
De officier van justitie acht het onder 11 ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen en verzoekt verdachte daarvan vrij te spreken.
3.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouwe in zijn algemeenheid gesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. Alleen het onder 10 ten laste gelegde feit kan wettig en overtuigend bewezen worden, nu verdachte dit feit heeft bekend.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsvrouwe in het bijzonder aangevoerd dat de bestelling van 110, waarover in tapgesprek 410 wordt gesproken, betrekking heeft op druppelaars en slangetjes. [medeverdachte 3] heeft bovendien bij de rechter-commissaris verklaard dat de hennepplanten door [A] uit Kanaleneiland zijn geleverd, zodat er geen bewijs is voor het feit dat de bij [medeverdachte 3] aangetroffen hennepplanten door verdachte zijn geleverd.
Met betrekking tot feit 2 – de levering van 2250 hennepstekken en 460 hennepplanten aan [medeverdachte 5] – heeft de raadsvrouwe gesteld dat op basis van de stukken enkel bewezen kan worden dat verdachte een kast aan haar heeft geleverd en mogelijk heeft geholpen bij het in elkaar zetten van die kast. Dit betekent echter niet dat bewezen kan worden dat verdachte voornoemde hoeveelheid hennepstekken en – planten heeft geleverd.
Het onder 3 ten laste gelegde feit – de levering dan wel het aanwezig hebben van 16.200 hennepstekjes – kan evenmin bewezen worden verklaard. Verdachte is regelmatig gebeld met de vraag of hij of een ander hennepstekjes kon leveren. Ondanks de inzet van diverse opsporingsmiddelen, zoals taps, de plaatsing van een peilbaken onder de auto van verdachte en observatie, zijn er noch bij verdachte noch in zijn growshop hennepstekken aangetroffen. Er is voorts enkel waargenomen dat [medeverdachte 2] dozen heeft afgeleverd bij de growshop, maar er is niet vastgesteld wat er in die dozen zat. Er is derhalve ook voor dit feit onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, aldus de raadsvrouwe.
Ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij de levering van in totaal 65 kilo natte hennep is er wederom onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Uit de stukken blijkt enkel dat er in telefoongesprekken over meerdere hoeveelheden en bedragen wordt gesproken, maar nergens blijkt dat er daadwerkelijk hennep is geleverd.
Er dient tevens vrijspraak te volgen voor de levering van 90 hennepstekken aan [medeverdachte 4], zoals onder 5 ten laste gelegd, omdat de verklaring niet erg betrouwbaar is en uit deze verklaring onvoldoende duidelijk is dat zij over [growshop] verklaart.
Ten aanzien van de feiten 6 en 7 op de tenlastelegging heeft de raadsvrouwe vrijspraak bepleit, omdat verdachte ontkent dat de aangetroffen hennepkwekerij van hem is. Verdachte heeft aangegeven dat hij van deze kwekerij op de hoogte was, omdat hij de garage mocht gebruiken als opslagplaats voor materiaal uit de growshop en hij voor deze kwekerij materiaal had geleverd. Dit maakt hem echter geen deelnemer aan de kwekerij, aldus de raadsvrouwe. Het voorgaande betekent ook dat verdachte ontkent dat hij stroom heeft gestolen, zoals onder 7 ten laste is gelegd.
Met betrekking tot de deelname aan een criminele organisatie heeft de raadsvrouwe vrijspraak bepleit. Omdat verdachte de eigenaar van de growshop [growshop] is, vloeien daar bepaalde verantwoordelijkheden uit voort. Uit de stukken blijkt slechts dat er drie personen werkzaamheden verrichtten die behoren bij een growshop. Op alle feiten is iets af te dingen en er is geen bewijs voor een georganiseerd verband.
Bij de doorzoekingen zijn bovendien geen dure spullen, hennepplanten en/of –stekken aangetroffen. Er is evenmin geld aangetroffen. Er is derhalve onvoldoende bewijs voor de deelname aan een criminele organisatie.
Het onder 10 ten laste gelegde feit kan bewezen worden verklaard. Gelet op het feit dat de officier van justitie tot vrijspraak van het onder 11 tenlastegelegde feit heeft gerequireerd, heeft de raadsvrouwe hiertegen geen verweer gevoerd.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Naar aanleiding van CIE-informatie met betrekking tot handel in verdovende middelen door de eigenaar en medewerkers van growshop “[growshop]” werd in januari 2008 door de politie een strafrechtelijk onderzoek gestart. Gedurende dit onderzoek ontstond het vermoeden dat er sprake was van een criminele organisatie die, met genoemde growshop als centraal middelpunt, zich bezig hield met georganiseerde en professionele hennepteelt. Op 25 november 2008 werden in diverse woningen van verdachten en in de growshop doorzoekingen verricht, waarbij onder meer op verschillende plekken hennepresten, grote geldbedragen, agro-artikelen en hennepkwekerijen werden aangetroffen. Dit onderzoek, dat de naam ‘IJssel’ heeft gekregen, heeft geleid tot een einddossier waarin de onderzoeksbevindingen van de politie Utrecht in 18 onderscheiden zaakdossiers zijn neergelegd. Per zaakdossier is aangegeven welk strafbaar feit of welke strafbare feiten worden gerelateerd, wanneer die zouden zijn gepleegd en welke personen ervan worden verdacht daarbij betrokken te zijn.
In zaakdossier 1 is gerelateerd de verdenking jegens verdachte zoals hem onder 1 ten laste is gelegd, dat hij in de periode van 12 september 2008 tot en met 24 september 2008 al dan niet samen met (een) ander(en) opzettelijk een hoeveelheid hennepplanten heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Op 24 september 2008 wordt in de woning aan de [adres] te [woonplaats] een hennepkwekerij aangetroffen met in totaal 108 hennepplanten. Deze woning wordt onder andere bewoond door [medeverdachte 3]. Van de planten zijn drie representatieve monsters genomen. De monsters zijn positief getest op hennep.
Uit het onderzoek is gebleken dat verdachte regelmatig telefonisch contact had met het telefoonnummer [telefoonnummer], welk nummer in gebruik is bij [medeverdachte 3] voornoemd. [medeverdachte 3] wordt in de gesprekken aangeduid met de naam [medeverdachte 3].
Op 12 september 2008 belt [medeverdachte 3] naar verdachte met de vraag of hij er 110 bij verdachte kan bestellen. Verdachte heeft hierover verklaard dat dit gesprek 110 slangetjes of druppelaars betrof. Op 15 september 2008 belt verdachte naar [medeverdachte 3] met de mededeling dat de bestelling van [medeverdachte 3] binnen is. In dit gesprek zegt verdachte bovendien dat hij [medeverdachte 3] zelf moet spreken omdat hij hem zou helpen en hem het een en ander uit zou leggen.
[medeverdachte 3] heeft als getuige bij de rechter-commissaris een verklaring afgelegd. Hij heeft verklaard dat hij verdachte kent en dat verdachte bij [growshop] werkt. Voor de bij hem thuis aangetroffen kwekerij heeft hij de spullen bij [growshop] gekocht. Verdachte heeft hem geholpen. Verdachte heeft ook geprobeerd om de opbrengst van de eerste oogst van de kwekerij te verkopen en heeft daartoe een monster meegenomen.
Gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 12 september 2008 tot en met 24 september 2008 ongeveer 110 hennepplanten heeft verkocht. De verklaring van verdachte dat het getal 110 over slangetjes of druppelaars ging, acht de rechtbank niet aannemelijk.
In zaakdossier 2 is gerelateerd de verdenking jegens verdachte zoals hem onder 2 ten laste is gelegd, dat hij in de periode van 8 september 2008 tot en met 25 september 2008 al dan niet samen met (een) ander(en) opzettelijk een grote hoeveelheid hennepplanten en/of hennepstekken heeft gekweekt, verhandeld dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat de spullen ten behoeve van de aangetroffen kwekerij zijn geleverd door de growshop [growshop], de onderneming van verdachte. Mogelijk is verdachte ook betrokken geweest bij het in elkaar zetten van een kast (ten behoeve van de kwekerij) in de woning van [medeverdachte 5]. [medeverdachte 5] heeft echter tegenstrijdige verklaringen afgelegd over wie de hennepstekken en hennepplanten aan haar heeft geleverd. Nu uit de overige stukken evenmin is gebleken wie de hennepstekken en planten heeft geleverd, is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat er sprake is van (mede)plegen. Het hiervoor omschreven aandeel van verdachte duidt hooguit op medeplichtigheid. Nu medeplichtigheid niet ten laste is gelegd, dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
In zaaksdossier 3 is gerelateerd de verdenking jegens verdachte zoals hem onder 3 ten laste is gelegd, dat hij in de periode van 1 april 2008 tot en met 31 oktober 2008 al dan niet samen met (een) ander(en) opzettelijk een grote hoeveelheid hennepstekken heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Uit het onderzoek is gebleken dat verdachte [verdachte] regelmatig telefonisch contact had met de telefoonnummers [telefoonnummer] en[telefoonnummer], welke in gebruik zijn bij medeverdachte [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] wordt in de gesprekken aangeduid met de naam [medeverdachte 2]. Hij maakt bovendien gebruik van een blauwe Citroën Berlingo met kenteken [kenteken] en een rode Renault Megane met kenteken [kenteken].
Uit de inhoud van afgeluisterde tapgesprekken en sms-berichten in combinatie met diverse observaties blijkt dat [medeverdachte 2] diverse malen dozen aflevert bij [growshop].
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat in [growshop] alles te koop is met betrekking tot wiet en dat hij daar de stekken bracht. Hij deed het minste zaken met [medeverdachte 6]. Meestal met [verdachte] en ook met [medeverdachte 7]. Ze hadden een vaste prijs afgesproken. Hij kwam vanaf maart/april 2008 bij [growshop] om wat af te leveren. Hij bemiddelde. Hij kweekte niet zelf. Hij haalde de stekken op en bracht ze weg.
Zijn dozen waren 150 stekken. Hij leverde 500 tot 700 hennepstekjes per week. Het grootste aantal hennepstekken dat hij in 1 week heeft geleverd aan [growshop] was 1500, een keer 2000. Hij verkocht de stekken voor € 1,80 en betaalde € 1,35, heel af en toe € 1,50.
Hij heeft nooit iets anders gebracht dan stekjes.
Medeverdachte [medeverdachte 7]heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte 2] een bezoeker van [growshop] is. [medeverdachte 7] hielp mee in die winkel en nam zelfstandig bestellingen voor hennepstekken, zogenaamde “kleintjes” aan. Verdachte verkocht hooguit 1000 of 1500 stekjes per week. [medeverdachte 2] heeft twee telefoonnummers. Hij heeft ook zelfstandig stekken besteld bij [medeverdachte 2].
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte in de periode van 1 april 2008 tot en met 31 oktober 2008 tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk een grote hoeveelheid hennepstekken aanwezig heeft gehad.
In zaakdossier 5 is gerelateerd de verdenking jegens verdachte zoals hem onder 4 ten laste is gelegd, dat hij in de periode van 7 november 2008 tot en met 9 november 2008 al dan niet samen met (een) ander(en) opzettelijk een grote hoeveelheid van 65 kilo (natte) hennep heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd dan wel voornoemde hoeveelheid opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende is komen vast te staan dat er in de tapgesprekken versluierd gesproken wordt over de levering van kilo’s natte hennep. In de tapgesprekken worden de getallen 40 en 25 genoemd, maar er is geen enkele onderbouwing voor het feit dat hiermee 40 respectievelijk 25 kilo hennep wordt bedoeld.
Er worden ook de getallen 9500 en 2390 genoemd, die volgens de officier van justitie zien op betalingen voor de geleverde hennep. Uitgaande van een verkoopprijs van € 775,00 voor een kilo natte hennep, waarvan de officier mede op basis van de stukken is uit gegaan, zijn deze bedragen niet in overeenstemming met de hoeveelheid natte hennep die door verdachte geleverd zou zijn.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en zal hem dan ook van dat feit vrijspreken.
In zaakdossier 10 is gerelateerd de verdenking jegens verdachte zoals hem onder 5 ten laste is gelegd, dat hij in de periode van 4 augustus 2008 tot en met 17 december 2008 al dan niet samen met (een) ander(en) een hoeveelheid hennepstekken heeft gekweekt, verhandeld en of verwerkt dan wel opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Op 17 december 2008 wordt in een woning aan de [adres] te [woonplaats] een in werking zijnde hennepkwekerij met 64 hennepplanten aangetroffen. Deze woning wordt onder andere bewoond door [medeverdachte 4]. Uit ingesteld onderzoek ter plaatse is gebleken dat er eerder hennep is geoogst. Van de aangetroffen planten zijn twee representatieve monsters genomen. Deze monsters zijn nader onderzocht en positief getest op hennep.
[medeverdachte 4] heeft op 17 december 2008 bij de politie verklaard dat zij begin september begonnen is met de hennepkwekerij. Zij heeft al haar spullen bij de growshop in [plaats] gekocht. Zij moest per stekje € 3,50 betalen. Voor de eerste kweek had zij 30 stekjes gekocht en voor de tweede kweek 60 stekjes. Zij heeft bijna € 2.000,00 voor alles betaald.
[medeverdachte 4] heeft verdachte van een foto herkend, als zijnde de man aan wie zij betaald heeft.
Gelet op het voorgaande in onderlinge samenhang bezien acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 4 augustus 2008 tot en met
17 december 2008 te [plaats] telkens opzettelijk een hoeveelheid hennepstekken heeft verkocht.
In zaaksdossier 11 is gerelateerd de verdenking jegens verdachte zoals hem onder 6 en 7 ten laste is gelegd dat hij in de periode van 27 mei 2008 tot en met 25 november 2008 al dan niet samen met (een) ander(en) een hennepkwekerij heeft gehad en in diezelfde periode ten behoeve van die kwekerij elektriciteit heeft gestolen.
Uit afgeluisterde telefoongesprekken tussen verdachte en zijn vriendin [medeverdachte 8], in combinatie met plaatsbepalingsapparatuur in een Opel Combo, waarvan verdachte de geregelde bestuurder was, ontstond het vermoeden dat verdachte bezig was met (het opzetten van) een hennepkwekerij aan de [adres] te [woonplaats]. De [adres] bleek een garagebox te betreffen. Boven deze garagebox was een woonruimte, voorzien van het nummer [nummer]. Nader onderzoek op de locatie [adres] wees uit dat deze ruimte was afgesloten door middel van een metalen rolluik zonder kruk of slot, waaruit geconcludeerd werd dat dit rolluik enkel met een afstandsbediening geopend kon worden. Bij de fouillering van verdachte was een afstandsbediening aangetroffen. Met deze afstandsbediening bleek het rolluik geopend te kunnen worden. In de garagebox werd vervolgens achter een dubbele achterwand een hennepkwekerij met 352 planten aangetroffen. In een zich in deze garagebox bevindende aanhangwagen werden bovendien verdroogde, geelkleurige blaadjes en restjes van bladeren aangetroffen, die kennelijk afkomstig waren van een eerdere oogst.
Nader onderzoek naar de energievoorziening van de kwekerij wees uit dat de energie afkomstig was van de elektriciteitsmeter uit het pand aan de [adres], waarbij de elektriciteitsmeter gesaboteerd was.
Van de aangetroffen planten zijn monsters genomen, die positief getest zijn op cannabis of derivaten. [B] heeft namens Stedin B.V. aangifte gedaan van diefstal van energie. Bij de controle van de netcomponenten heeft hij waargenomen dat de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast verbroken was en dat aan de onderzijde van de hoofdzekeringen een vieraderige elektriciteitskabel was bijgeplaatst en aangesloten. Hierdoor werd de elektriciteit die via deze kabel werd afgenomen niet door de elektriciteitsmeter geregistreerd. Hij heeft voorts waargenomen dat de kappen van de in de hennepkwekerij aanwezige assimilatielampen onder een laag stof zaten, wat er op duidt dat deze al langere tijd aanwezig waren. Het witte filtermateriaal van de aanwezige koolstoffilters was door het gebruik in de hennepkwekerij dermate vervuild dat deze filters gedurende minimaal twee hennepoogsten in werking zijn geweest. Omdat onder de kettingen waaraan de filters waren opgehangen geen vervuiling is aangetroffen, moet de vervuiling ter plaatse zijn ontstaan. De op de vloer aanwezige dikke kalkaanslag duidde eveneens op het al langere tijd in gebruik zijn van de hennepkwekerij, evenals een vieze blubberlaag op het water in het watervat en de dikke kalkaanslag aan de zijkant van dit vat.
Op basis van deze bevindingen concludeert Spiegels dat de hennepkwekerij vanaf 25 mei 2008 in werking is.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 6 en 7 ten laste gelegde feiten heeft begaan, nu de afstandsbediening waarmee het rolluik van de garagebox (de enige ingang) geopend kan worden bij verdachte is aangetroffen.
In zaakdossier 13 is gerelateerd de verdenking jegens verdachte zoals hem onder 8 ten laste is gelegd, dat hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 25 november 2008 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
Voor het bestaan van een dergelijke organisatie moet er sprake zijn van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad. De deelnemers dienen in een zekere duurzame onderlinge samenwerking te participeren. Bovendien moet men behoren tot de organisatie en een aandeel hebben in dan wel gedragingen ondersteunen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie. De specifieke deelneming aan misdrijven waarop het oogmerk van de organisatie is gericht is niet nodig, wel wetenschap daarvan in het algemeen.
Gebleken is dat in de growshop verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] veelvuldig aanwezig waren. Blijkens informatie van de Kamer van Koophandel is de growshop een eenmanszaak die vanaf 1 januari 2006 werd gedreven voor rekening en risico van verdachte. Gedurende het onderzoek rees echter het vermoeden dat [medeverdachte 7] de feitelijke zeggenschap uitoefende over dagelijkse bedrijfsactiviteiten en personeel binnen de growshop.
In de growshop vond, naast de reguliere verkoop die normaliter vanuit een growshop wordt gedreven, de georganiseerde handel plaats in softdrugs, te weten de in- en verkoop van hennepstekken en hennep, het inrichten en exploiteren van hennepkwekerijen en advisering daaromtrent.
Deze totaalhandel in softdrugs en het met die handel vergaren van vermogen moet naar het oordeel van de rechtbank dan ook worden gezien als het doel dat de criminele organisatie zich had gesteld.
Uit observaties en telefoontaps is vast komen te staan dat de growshop “[growshop]” werd gebruikt als ontmoetingsplaats voor de vaste leden van de organisatie en de plaats was van waaruit de organisatie handelde.
De hennepstekken werden bij een aantal vaste stekkenleveranciers aangekocht, te weten de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 9] en [medeverdachte 2]. Hij heeft bij de politie verklaard dat hij vanaf maart/april 2008 bij de growshop kwam en dat hij daar 500 à 700 stekjes per week leverde. Hij deed het minst zaken met [medeverdachte 6], meestal met verdachte of [medeverdachte 7]. Hij kreeg van alle drie wel eens geld.
Deze hennepstekken werden vervolgens doorverkocht aan diverse afnemers/henneptelers, zoals [medeverdachte 3]. In een aantal gevallen was de organisatie ook behulpzaam bij het opzetten en exploiteren van die kwekerijen en werd er advies gegeven, zoals bij [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4]. Er werd bovendien in een aantal gevallen door de organisatie aangeboden om de oogst van de kwekerij af te nemen. Ten slotte hadden de medeverdachte [medeverdachte 6] en verdachte ook hun eigen kwekerij.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat in casu sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband dat ten doel had het plegen van opiumwetdelicten, meer in het bijzonder de handel in respectievelijk hennepstekken, hennepplanten en hennep en het telen van hennep.
De rol van de verdachten binnen de organisatie
De rol van verdachte:
De growshop behoorde feitelijk aan verdachte toe, waardoor hij als ondernemer verantwoordelijk was voor hetgeen er gebeurde bij de growshop [growshop]. Uit observatie is ook gebleken dat verdachte degene was die het vaakst de growshop opende en sloot. Zoals hiervoor reeds is aangegeven was de growshop het middelpunt van waaruit de criminele organisatie haar activiteiten bezigde.
Uit de inhoud van afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat verdachte:
- opdracht geeft aan medeverdachte [medeverdachte 6];
- leden van de criminele organisatie ter verantwoording roept;
- overleg heeft met de leden van de criminele organisatie over werkzaamheden.
De rol van medeverdachte [medeverdachte 7]:
Hoewel de growshop feitelijk niet aan [medeverdachte 7] toebehoorde, gaf hij wel de leiding aan de overige leden van de criminele organiastie. Dit vloeit voort uit de inhoud van een aantal afgeluisterde telefoongesprekken, waaruit blijkt dat [medeverdachte 7] de zeggenschap heeft over:
- het betalen van lonen;
- het geven van vrije dagen/uren;
- aankopen binnen de growshop;
- te verrichten werkzaamheden binnen de growshop.
Bovendien leggen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 6] verantwoording af aan [medeverdachte 7] of worden zij door hem ter verantwoording geroepen.
Daarnaast is [medeverdachte 7] betrokken bij de in- en verkoop van hennepstekken en de in- en verkoop van hennepoogsten, zoals onder andere blijkt uit de hiervoor aangehaalde verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2]. [medeverdachte 7] heeft zelf bij de politie verklaard dat er in de growshop advies gegeven werd over het opzetten van een hennepkwekerij. Hij heeft verdachte ook wel eens en kwaliteitsadvies gegeven over de oogst van een hennepkwekerij. Voorts heeft [medeverdachte 7] bij de politie bekend dat hij hielp in de growshop en werden er bij hem hennepstekken besteld. Als verdachte er niet was, dan belde [medeverdachte 7] de bestellingen door. Verdachte verkocht hooguit 1000 of 1500 stekken per week. De prijs die de winkel hanteerde bij de verkoop van stekken was € 3,00 per stek, aldus [medeverdachte 7].
De rol van medeverdachte[medeverdachte 6]:
[medeverdachte 6] heeft een uitvoerende rol binnen de criminele organisatie gehad. Hij was in dienst bij de growshop. Uit observatie is bovendien gebleken dat [medeverdachte 6] de growshop regelmatig opende en sloot.
Uit onderzoek is voorts gebleken dat de growshop regelmatig bezocht werd door diverse personen, die bij het betreden en/of verlaten van de growshop gevulde plastic tassen en/of dozen bij zich hadden. Ook werden voertuigen achteruit het pand ingereden om goederen in of uit te laden, veelal waren dit grote dozen. In combinatie met afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat er in genoemde dozen en zakken cannabisproducten vervoerd werden.
De rechtbank acht het onder 10 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- het proces-verbaal van bevindingen;
- het proces-verbaal van bevindingen;
- de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 7], afgelegd bij de politie.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het onder 11 ten laste gelegde feit heeft gepleegd, zodat hij moet worden vrijgesproken.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 12 september 2008 tot en met 24 september
2008 te [plaats] opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid van ongeveer 110 hennepplanten,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
in de periode van 1 april 2008 tot en met 31 oktober 2008 te
[plaats] tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een grote hoeveelheid hennepstekken, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
5.
op momenten in de periode van 04 augustus 2008 tot en met 17 december 2008 te [plaats] telkens opzettelijk heeft verkocht een hoeveelheid hennepstekken,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
6.
op momenten in de periode van 27 mei 2008 tot en met 25 november 2008 te Utrecht telkens opzettelijk heeft geteeld en/of verwerkt in een pand gelegen aan de [adres] te Utrecht een grote hoeveelheid van in totaal ongeveer 1056 hennepplanten,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
7.
in de periode van 27 mei 2008 tot en met 25 november 2008 te
Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een
hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Stedin BV,
waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door
middel van verbreking van de verzegeling van het deksel van de
hoofdaansluitkast;
8.
op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2007
tot en met 25 november 2008 te [plaats] heeft deelgenomen aan een organisatie,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in
artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet,
te weten:
het al dan niet in de uitoefening van een beroep of bedrijf en/of
al dan niet in grote hoeveelheden
opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of
verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig
hebben en/of vervaardigen
van middelen als bedoeld in lijst II van de Opiumwet (in casu hennep),
10.
op 10 juni 2010 te Utrecht opzettelijk heeft vervoerd en opzettelijk aanwezig heeft gehad een grote hoeveelheid van 210 hennepplanten (hennepstekken),
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van de onder 1 en 10 ten laste gelegde feiten, telkens:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van de onder 5 en 6 ten laste gelegde feiten, telkens:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van het onder 7 ten laste gelegde feit:
Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
Ten aanzien van het onder 8 ten laste gelegde feit:
Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet;
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om in geval van een bewezenverklaring voor een of meerdere feiten te volstaan met de oplegging van een werkstraf. De oplegging van een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf staat, mede gelet op het tijdsverloop, niet in verhouding met de ernst van de feiten, aldus de raadsvrouwe
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie. Deze organisatie opereerde vanuit de growshop [growshop] te [plaats] en hield zich op grote schaal bezig met de in- en verkoop van hennepstekken en –planten en het opzetten en exploiteren van hennepkwekerijen en advisering daaromtrent.
Weliswaar heeft Nederland ten aanzien van hennep een gedoogbeleid, maar het gedogen is vooral gericht op het gebruik van hennep. Hoewel de rechtbank beseft dat het gedoogbeleid bijdraagt aan het ontstaan van een schemergebied, neemt dit niet weg dat het kweken van en de handel in hennepplanten en –stekken nadrukkelijk niet gedoogd wordt en strafbaar is.
Ten aanzien van het gebruik van softdrugs overweegt de rechtbank dat dit (op lange duur) schadelijk is voor de gezondheid. Door als organisatie bezig te zijn met het in de samenleving brengen van softdrugs wordt bijgedragen aan dit schadelijke gevolg.
Verdachte heeft binnen de growshop nauw samengewerkt met de medeverdachten [medeverdachte 7], de feitelijk leidinggever binnen de growshop, en diens zoon [medeverdachte 6], tevens vriend van verdachte. Verdachte had daarbij een leidinggevende rol. De growshop was van verdachte. Verdachte gaf bovendien opdrachten aan [medeverdachte 6], riep leden van de organisatie ter verantwoording en had overleg met overige leden van de organisatie.
Het leiding geven aan een criminele organisatie, zoals hiervoor omschreven, acht de rechtbank een zeer ernstig feit.
Uit het bewezen verklaarde feit onder parketnummer 16/440635-10 blijkt bovendien dat verdachte, nadat hij was aangehouden en in voorarrest had gezeten vanwege genoemde strafbare feiten uit het onderzoek IJssel, zich daarna opnieuw heeft bezig gehouden met het vervoer van hennepstekken.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank verder rekening gehouden met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld terzake van enig strafbaar feit.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Mens (EVRM). De redelijke termijn is aangevangen met de inverzekeringstelling van verdachte op 25 november 2008. De rechtbank doet heden, 17 januari 2011, uitspraak. Nu het uitgangspunt voor afdoening van een zaak in eerste aanleg is dat binnen twee jaar na aanvang van de termijn uitspraak wordt gedaan, is er derhalve sprake van een schending van de redelijke termijn.
Met name voornoemde schending is voor de rechtbank aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde straf enigszins te matigen.
5.4 Het ad informandum gevoegde
De rechtbank heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met het volgende door verdachte bekende en ad informandum op de dagvaarding vermelde strafbare feit: opzetheling van twee fietsen op 25 november 2008.
6 Het beslag
6.1 De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat de feiten zijn begaan met behulp van dit voorwerp.
6.2 De onttrekking aan het verkeer
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Dit voorwerp behoort aan verdachte toe en is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
6.3 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien dit voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36d, 47, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 11 en 11a van de Opiumwet.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 2, 4 en 11 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 en 10, telkens: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 5 en 6, telkens: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 7: Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
feit 8: Deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het in beslag genomen voorwerp, te weten een personenauto met kenteken [kenteken], merk: Opel, type: Combo;
- verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen voorwerp, te weten: een horloge, kleur zilver, merk Rolex. Dit horloge blijkt na taxatie niet echt maar nagemaakt;
- gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen voorwerp, te weten niet inwisselbaar geld.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mrs. J. Ebbens en M.P. Gerrits-Janssens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.R. Koster-Nieuwenhuis, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 januari 2011.