ECLI:NL:RBUTR:2011:BP1027

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601424-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingszaak betreffende hennepstekken

In deze ontnemingszaak heeft de rechtbank Utrecht op 17 januari 2011 uitspraak gedaan over het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die was aangeklaagd voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, dat door hem werd geraamd op € 7.290,00. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de veroordeelde in totaal € 5.400,00 aan voordeel heeft genoten door de verkoop van hennepstekken, en na aftrek van geschatte kosten van € 900,00, kwam het netto wederrechtelijk verkregen voordeel uit op € 4.500,00. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen.

Tijdens de zitting is de verdachte gehoord, bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.M. Maanicus. De verdediging voerde aan dat de ontnemingsrapportage uitging van een te groot aantal hennepstekken dat de veroordeelde wekelijks zou hebben geleverd. De rechtbank heeft de verklaringen van de veroordeelde en de raadsman in overweging genomen, maar kwam tot de conclusie dat de berekeningen van de officier van justitie, met enkele aanpassingen, redelijk waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 1 april 2008 tot en met 31 oktober 2008 in totaal 27 weken hennepstekken heeft verkocht, met een gemiddelde winst van € 0,40 per stek.

De rechtbank heeft de kosten die de veroordeelde heeft gemaakt, zoals autokosten en telefoonkosten, in aanmerking genomen, maar vond het door de verdediging voorgestelde bedrag van € 200,00 per week te hoog. Uiteindelijk heeft de rechtbank een totaalbedrag van € 900,00 voor de kosten redelijk geacht. De beslissing van de rechtbank is op 17 januari 2011 uitgesproken in een openbare terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/601424-08
beslissing van de rechtbank d.d. 17 januari 2011
in de ontnemingszaak tegen
[veroordeelde]
geboren te [geboorteplaats], op [1970]
wonende [adres] b, [woonplaats].
raadsman mr. R.M. Maanicus, advocaat te Utrecht
1 De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/601424-08 waaruit blijkt dat verdachte op 17 januari 2011 door de meervoudige kamer van de rechtbank Utrecht is veroordeeld tot de in die uitspraak vermelde straf;
- het proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals opgenomen op de pagina’s 1380 tot en met 1413 van het proces-verbaal PL0911/08-018261J;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting;
- de overige stukken;
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. Tevens is de verdachte gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. R.M. Maanicus, advocaat te Utrecht.
2 De beoordeling.
Dat veroordeelde het bewezenverklaarde heeft begaan blijkt uit de bewijsmiddelen genoemd in het vonnis van de rechtbank Utrecht van 17 januari 2011, waarbij hij is veroordeeld terzake van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, en wel in de periode van 01 april 2008 tot en met 31 oktober 2008. De omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door veroordeelde is genoten, wordt mede op voornoemd vonnis gebaseerd.
De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de staat van het wederrechtelijk verkregen voordeel, welk voordeel door de officier van justitie wordt geschat op € 7.290,00. De officier van justitie gaat daarbij uit van de berekening zoals in voornoemd proces-verbaal uiteengezet is.
De raadsman van veroordeelde heeft op de zitting van 15 december 2010 aangevoerd dat de ontnemingsrapportage uitgaat van een te groot aantal hennepstekken dat veroordeelde wekelijks heeft geleverd. Veroordeelde heeft weliswaar bij de politie verklaard dat hij 500 à 700 stekken per week leverde, maar de maanden juli en augustus waren rustig.
De berekening gaat er voorts vanuit dat veroordeelde € 0,45 winst per stek maakte. Veroordeelde heeft echter bij de politie verklaard dat hij voor een hennepstek € 1,35 betaalde en heel soms € 1,50. Op basis van deze verklaring moet een gemiddelde inkoopprijs van € 1,42 per stek worden gehanteerd, aldus de raadsman.
De raadsman heeft ten slotte gesteld dat in de berekening ten onrechte geen rekening is gehouden met gemaakte kosten door veroordeelde. Veroordeelde heeft zowel autokosten (afschrijving en benzine) als telefoonkosten gemaakt. Gelet op de stukken en het verhandelde ter terechtzitting, in het bijzonder de observaties en de inhoud van de tapgesprekken, is aannemelijk dat veroordeelde genoemde kosten heeft gemaakt. De raadsman verzoekt deze kosten te schatten op € 200,00 per week.
Op grond van het voorgaande is de verdediging van oordeel dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op een veel lager bedrag, dan door de officier is gevorderd, dient te worden vastgesteld. Voor de hoogte van het bedrag heeft hij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Bij de bepaling van het totaal wederrechtelijk genoten voordeel hanteert de rechtbank de volgende uitgangspunten:
- aannemelijk is geworden dat veroordeelde in de periode van 1 april 2008 tot en met 31 oktober 2008 in 27 weken hennepstekken heeft verkocht aan [growshop];
- op basis van de verklaring van veroordeelde is voorts aannemelijk geworden dat er 500 hennepstekken per week zijn geleverd;
- veroordeelde heeft bij de politie verklaard dat zijn inkoopprijs € 1,35 per stek was en dat hij heel af en toe € 1,50 betaalde. Zijn vaste verkoopprijs was € 1,80. Op basis van deze verklaring gaat de rechtbank uit van een gemiddelde winst van € 0,40 per stek.
Veroordeelde heeft derhalve 27 x 500 x € 0,40 = € 5.400,00 voordeel genoten
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat aannemelijk is dat verdachte ook kosten (auto- en telefoonkosten) heeft gemaakt. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om dit bedrag te schatten op een bedrag van € 200,00 per week. De rechtbank is van oordeel dat dit bedrag, zonder nadere onderbouwing, veel te hoog is. De rechtbank acht een bedrag van
€ 900,00 over de gehele periode voor de kosten redelijk.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank het bedrag waarop het netto wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 5.400 - € 900,00 = € 4.500,00.
De rechtbank zal het terug te betalen bedrag derhalve vaststellen op € 4.500,00 en de vordering voor het overige afwijzen.
3 De beslissing.
De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 4.500,00.
Zij legt [veroordeelde] de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 4.500,00, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Zij wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.R. Krol, voorzitter, mrs. J. Ebbens en M.P. Gerrits-Janssens, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.R. Koster-Nieuwenhuis en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 januari 2011.