RECHTBANK UTRECHT
Sector civiel
zaaknummer: 298026 KG ZA 10-1086 LH 4059
kort geding vonnis d.d. 2 februari 2011
de vereniging
Nederlandse Vereniging van Praktijkondersteuners,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen NVvPO,
eisende partij,
advocaat: mr. N. Ruiter,
1. de vereniging
Landelijke Huisartsen Vereniging,
2. de vereniging
Vereniging Huisartsenposten Nederland,
beide gevestigd te Utrecht,
verder samen ook te noemen LHV c.s.,
gedaagde partij,
advocaat: mr. A. Schellart.
Het verloop van de procedure
NVvPO heeft LHV c.s. in kort geding doen dagvaarden.
Partijen hebben voorafgaand aan de zitting nog producties toegezonden.
De zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2011. Daarvan is aantekening gehouden.
Partijen hebben een pleitnotitie overgelegd.
Hierna is uitspraak bepaald.
1.1. NVvPO is een in mei 2007 opgerichte vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
van werknemers die in de huisartsenzorg als praktijkondersteuners werkzaam zijn. In haar statuten stelt NVvPO zich onder meer ten doel de behartiging van de belangen van praktijkondersteuners, onder meer door het aangaan van collectieve arbeidsovereenkomsten.
1.2. De functie van praktijkondersteuner is aan het eind van de vorige eeuw gecreëerd, teneinde de huisartsen te ontlasten en de kwaliteit van de zorg (met name aan chronisch zieken) te verbeteren. Op dit moment zijn in Nederland 3.000 à 4.000 praktijkondersteuners werkzaam. Dit aantal is groeiende.
1.3. LHV c.s. zijn de beide werkgeversverenigingen die sinds 1993 met een drietal vakbonden, te weten de Nederlandse Vereniging van Doktersassistenten (hierna te noemen NVDA), AbvaKabo FNV en CNV Publieke Zaak, de CAO voor de Huisartsenzorg (hierna: de CAO) hebben gesloten. De CAO regelt de arbeidsvoorwaarden van ongeveer 14.000 werknemers in huisartsenpraktijken en huisartsenposten. Het merendeel daarvan is werkzaam als doktersassistent (een functie op MBO-niveau, CAO-salarisschalen 4 en 5)
of als praktijkondersteuner (op HBO-niveau, salarisschalen 6 en 7).
1.4. NVDA vertegenwoordigt zowel doktersassistenten als praktijkondersteuners. Zij stelt ongeveer 4600 leden te hebben, onder wie 1100 praktijkondersteuners. De beide andere vakbonden, partij bij de CAO, zijn aangesloten bij landelijke vakcentrales. AbvaKabo FNV heeft ongeveer 460 leden in de branche (waarvan 100 praktijkondersteuners). CNV Publieke Zaak heeft ongeveer 150 leden in de branche (waarvan 40 praktijkondersteuners). Het ledenaantal van NVvP is door haar accountant per 18 november 2009 berekend op 1479.
1.5. De partijen bij de CAO hebben NVvPO niet willen toelaten tot de onderhandelingen die nadien hebben geleid tot de CAO die loopt van 1 april 2010 tot en met 31 maart 2011. NVvPO had hierom bij brief van 24 juni 2009 verzocht. Op 28 juni 2010 heeft NVvPO LHV c.s. gedagvaard voor de rechtbank te Utrecht en gevorderd tot het CAO-overleg te worden toegelaten. In deze (bodem)procedure hebben LHV c.s. op 1 september 2010 voor antwoord geconcludeerd. Wegens aan geen der partijen te verwijten omstandigheden, is dit geding zodanig vertraagd dat de zaak is verwezen naar de kantonrol van 14 februari 2011 voor antwoord van NVvPO in het (bevoegdheids)incident.
1.6. Inmiddels hebben de partijen bij de lopende CAO eenmaal met elkaar overlegd over een nieuwe CAO. Het vervolg van de onderhandelingen staat gepland voor 14 februari 2011.
De vordering en de standpunten van partijen.
2.1. NVvPO vordert in dit kort geding dat LHV c.s. bij wijze van voorlopige voorziening, uitvoerbaar bij voorraad, worden veroordeeld om haar toe te laten tot het eerstvolgende overleg over de CAO die mogelijk vanaf 1 april 2011 gaat gelden, kosten rechtens.
2.2. NVvPO legt aan haar vordering ten grondslag dat LHV c.s. onrechtmatig jegens haar handelen door haar niet toe te laten tot de onderhandelingen over de nieuw af te sluiten CAO. Zij heeft recht op toegang tot dat overleg, omdat zij een groot - en groeiend - aantal werknemers in de branche vertegenwoordigt (op dit moment heeft zij bijna 2.000 leden, allen werkzaam als praktijkondersteuner, zijnde meer dan de helft van alle praktijkondersteuners in ons land) en representatiever is dan de vakbonden die wèl aan het CAO-overleg deelnemen. Blijkens een gehouden enquête leeft onder de leden van NVvPO de wens dat hun vereniging deelneemt aan de onderhandelingen voor een nieuwe CAO. Er bestaat onder meer onvrede over de salariëring van de praktijkondersteuners, vergeleken met die van dokterassistenten. Het salarisverschil tussen beide beroepsgroepen doet geen recht aan de relatieve zwaarte van de werkzaamheden en verantwoordelijkheden, aldus NVvPO. Toetreding van NVvPO tot het CAO-overleg is voor LHV c.s. niet bezwaarlijk. Het is zeer wel mogelijk met vier vakbonden te onderhandelen, maar NVvPO zou ook in de plaats van AbvaKabo FNV of CNV Publieke Zaak, die beide betrekkelijk weinig leden in de branche hebben, aan het overleg kunnen deelnemen.
3.1. LHV c.s. stellen zich op het standpunt dat NVvPO in haar vordering niet ontvankelijk is, omdat zij vordert te worden toegelaten tot het bestaande CAO-overleg, maar heeft nagelaten de aan dat overleg deelnemende vakbonden in het geding te betrekken. Ook die vakbonden zouden zich over de vordering moeten kunnen uitlaten. NVvPO ontbeert een spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening, omdat het haar reeds begin 2010 bekend was dat de CAO-partijen haar niet tot hun overleg wensten toe te laten. NVvPO kan zich niet, telkens rond het aflopen van de CAO, als het ware repeterend, op een spoedeisend belang beroepen.
3.2. LHV c.s. betwisten de vordering ten gronde, omdat NVvPO niet representatief is. Niet alleen is het gestelde ledenaantal gezien de hoogte van haar contributieopbrengsten twijfelachtig, ook vertegenwoordigt NVvPO, als categorale vakvereniging, uitsluitend praktijkondersteuners. Zij is daarom niet representatief voor de werknemers voor wie de CAO wordt afgesloten. Toelating van NVvPO tot het CAO-overleg zou leiden tot een oververtegenwoordiging van de praktijkondersteuners in dat overleg. Die toelating kan van LHV c.s. ook niet worden gevergd, omdat de huisartsenzorg een betrekkelijk kleine bedrijfstak is waarin veel beroepsgroepen samenwerken, die bijna alle een eigen beroepsvereniging hebben. Toelating van die categorale vakbonden zou tot een onwerkbare versnippering van het overleg leiden. NVvPO heeft voorts geen recht op toelating, omdat zij op het gebied van de arbeidsvoorwaarden geen specifieke belangen van haar leden nastreeft, die niet reeds door de drie vanouds aan het overleg deelnemende vakbonden worden behartigd. Zo is de salariëring van de praktijkondersteuners volwaardig ingebed in het gehanteerde functiewaarderingssysteem. Ook op het gebied van scholing en BIG-registratie hebben zij zich hun belangen aangetrokken. LHV c.s. hebben een zwaarwegend belang om NVvPO van het overleg te weren, omdat voorkomen moet worden dat aan werknemerszijde teveel deelnemers aanschuiven. Ook wat betreft ervaring en deskundigheid, financiële middelen (de contributie is laag) en onafhankelijkheid (van de farmaceutische industrie) biedt NVvPO als onderhandelingspartner onvoldoende waarborgen. Tenslotte hebben de drie vakbonden, partij bij de CAO, aangekondigd niet samen met NVvPO over een nieuwe CAO te willen onderhandelen. Het overleg zal dan gescheiden moeten plaatsvinden, hetgeen ongewenst is.
De beoordeling van het geschil
4.1. Het beroep dat LHV c.s. op de niet-ontvankelijkheid van NVvPO hebben gedaan, stellende dat de gevorderde voorziening niet kan worden toegewezen omdat daarvoor ook de aan het CAO-overleg deelnemende vakbonden hadden moeten worden gedagvaard, slaagt niet. De voorzieningenrechter begrijpt de vordering aldus, dat NVvPO wenst te worden toegelaten tot het overleg over een nieuwe, met LHV c.s. af te sluiten CAO, zoals dit overleg thans wordt gevoerd met - alleen - de drie vakbonden die partij zijn bij de lopende CAO. Aldus vergt dit kort geding geen beslissing tegen die andere deelnemers aan het CAO-overleg. Tussen NVvPO en deze drie andere vakbonden bestaat geen rechtsverhouding die hen tot haar toelating kan verplichten. Het is daarom niet noodzakelijk dat ook zij dit kort geding vonnis tegen zich hebben te laten gelden. Het staat hen immers vrij zich desgewenst uit het overleg terug te trekken.
4.2. Ook het beroep van LHV c.s. op het ontbreken van voldoende spoedeisend belang wordt verworpen. De partijen bij de lopende CAO hebben inmiddels een aanvang gemaakt met hun onderhandelingen over een nieuwe CAO. De uitkomst van de door NVvPO in juni 2010 gestarte bodemprocedure, waarin - hoe betreurenswaardig ook - nog moet worden beslist over de sectorale bevoegdheid, kan dan ook niet worden afgewacht. Dat NVvPO niet reeds in kort geding is opgekomen tegen de weigering om haar toe te laten tot de onderhandelingen die hebben geresulteerd in de CAO 2010/2011 doet hieraan niet af. Zonder aan haar huidige vordering het spoedeisend karakter te ontnemen, heeft zij er destijds in kunnen berusten dat die CAO buiten haar om werd gesloten en haar zinnen mogen zetten op deelname aan het overleg over de in 2011 af te sluiten CAO.
4.3. Bij de beoordeling van het geschil neemt de voorzieningenrechter tot uitgangspunt dat het in het algemeen aan contractspartijen zelf is om te bepalen of zij een ander tot hun onderhandelingen willen toelaten. Deze contractsvrijheid geldt ook in het collectieve arbeidsvoorwaardenoverleg, maar kent daar - mede gezien het (ook in internationale verdragen erkende) recht van vakbonden op collectieve onderhandelingen - in die zin zijn beperkingen, dat een vakvereniging die een groot aantal werknemers in de betreffende branche vertegenwoordigt en representatiever is dan de andere vakbonden, in beginsel recht heeft om tot de onderhandelingen over een nieuwe CAO te worden toegelaten. Bij de beantwoording van de vraag of aan een vakbond, die in beginsel dit recht op toelating heeft, onrechtmatig de toegang tot het CAO-overleg wordt geweigerd, komt het aan op een afweging van de belangen van de toelatingvragende vakbond tegen die van de reeds bij dat overleg betrokken partijen.
4.4. In dit kort geding staat vast dat NVvPO een aanzienlijk deel van de in de huisartsenzorg werkzame praktijkondersteuners vertegenwoordigt. LHV c.s. hebben de deugdelijkheid van de berekening door de accountant van het ledenaantal van NVvPO per medio november 2009 onvoldoende gemotiveerd weersproken. Dat NVvPO - zoals LHV c.s. hebben betoogd - eind 2009 niet meer dan (ruim) 1000 leden had, kan niet worden afgeleid uit de blijkens de overgelegde financiële gegevens in 2009 door NVvPO ontvangen contributie, omdat gegevens over de groei van het aantal leden in de loop van dat jaar ontbreken en niet is komen vast te staan hoe NVvPO de contributie pleegt te incasseren. De begroting van contributie-inkomsten in 2010 was kennelijk niet afgestemd op de ledenaanwas in 2009. Hoeveel contributie NVvPO in 2010 heeft ontvangen, is niet gesteld. De begroting van de in 2011 te ontvangen contributie is gebaseerd op 1700 leden. Op grond hiervan kan in het midden blijven hoeveel leden NVvPO op dit moment precies heeft. Gelet op het ledenaantal van bijna 1500 in november 2009, kan er voorshands - nu LHV c.s. niet hebben weersproken dat NVvPO een groei doormaakt - vanuit worden gegaan dat NVvPO beduidend meer praktijkondersteuners vertegenwoordigt dan de drie vakbonden die aan het CAO-overleg deelnemen (tesamen). Ook heeft zij onder de werknemers in de branche, voor wie de CAO geldt, meer leden dan AbvaKabo FNV en CNV Publieke Zaak samen.
4.5. De vraag die voorligt is dan ook veeleer of het feit dat NVvPO uitsluitend praktijkondersteuners vertegenwoordigt aan haar representativiteit in de weg staat of afbreuk doet. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag ontkennend, omdat LHV c.s. niet hebben weersproken dat het leeuwendeel van de werknemers voor wie de CAO geldt als doktersassistent of als praktijkondersteuner werkzaam is. Voorshands wordt daarom aangenomen dat in de andere door LHV c.s. genoemde beroepsgroepen (zoals huisartsen in dienstverband, verplegenden/verzorgenden, fysiotherapeuten) betrekkelijk weinig personeel werkzaam is. Het feit dat niet alle beroepsgroepen die in de huisartsenzorg werkzaam zijn worden gerepresenteerd, maar slechts een enkele of enkele daarvan, is blijkbaar voor LHV c.s. vanaf begin jaren ‘90 geen reden geweest om NVDA, van oorsprong de vakbond van (alleen) doktersassistenten, van het CAO-overleg uit te sluiten. Inmiddels vertegenwoordigt NVDA, de grootste vakbond in de branche, naar haar zeggen ongeveer 3500 dokters-assistenten en 1100 praktijkondersteuners. Bij haar collectieve belangenbehartiging zal NVDA zich dan ook voor zowel doktersassistenten als praktijkondersteuners hebben in te zetten. Waar de belangen van beide beroepsgroepen uiteenlopen, zal zij bij de bepaling van haar inbreng in het CAO-overleg geneigd zijn een tussenpositie in te nemen. Begrijpelijk is dat LHV c.s. hierbij als werkgeversverenigingen belang hebben, omdat een vakbond die de belangen van meerdere groepen werknemers behartigt eerder tot een compromis bereid zal zijn dan een categorale vakbond die voor de specifieke belangen van een deel van het personeel opkomt. Dit doet evenwel het belang van NVvPO als categorale vakbond juist méér klemmen en rechtvaardigt niet van haar te vergen dat zij genoegen neemt met een vooroverleg met NVDA.
4.6. Dat de belangen van doktersassistenten en praktijkondersteuners niet steeds parallel lopen, heeft NVvPO voorshands voldoende aannemelijk gemaakt. Op het gebied van de salariëring, bij uitstek een onderwerp dat in CAO-onderhandelingen aan de orde komt, leeft onder praktijkondersteuners de opvatting dat de zwaarte van hun functie, vergeleken met die van doktersassistenten, onvoldoende in (het verschil tussen) de salarisschalen tot uitdrukking komt. Dat de salariëring geschiedt met inachtneming van het gehanteerde functiewaardering-systeem doet aan het specifieke financiële belang van de praktijkondersteuners niet af, nu ook de vraag of dit systeem tot een redelijke uitkomst leidt in het overleg aan de orde kan worden gesteld. Het verweer van LHV c.s. dat NVvPO niet heeft aangegeven op welke specifieke belangen van praktijkondersteuners zij zich wil richten, slaagt daarom niet.
4.7. Het bezwaar van LHV c.s., dat de praktijkondersteuners bij toelating van NVvPO tot het overleg oververtegenwoordigd zullen zijn, is ongegrond. Ook nu al is het zo dat hun beroepsgroep niet alleen door NVDA, maar ook door AbvaKabo FNV en CNV Publieke Zaak worden vertegenwoordigd, zij het zonder dat hun belangen specifiek worden benadrukt. Toelating van NVvPO brengt hierin slechts in zoverre verandering, dat dan aan het overleg wordt deelgenomen door een vakbond die zich voor hun specifieke belangen wèl sterk wil maken. Omdat in de huidige situatie bij het overleg aan werknemerszijde slechts vakbonden betrokken zijn die onder hun leden in de branche (veel) minder praktijkondersteuners dan leden van andere beroepsgroepen (naar moet worden aangenomen: voornamelijk doktersassistenten) tellen, is de voorzienbare verandering in de aandacht voor de verschillende betrokken werknemersbelangen minder groot dan LHV c.s. doen voorkomen. Ook bij toelating van NVvPO blijft de situatie bestaan dat de beide grootste beroepsgroepen in het overleg het sterkst - en de praktijkondersteuners niet sterker dan de doktersassistenten - vertegenwoordigd zijn.
4.8. In het beroep dat LHV c.s. hebben gedaan op het arrest van het hof te Amsterdam van 26 oktober 2010 (JAR 2010, 308) volgt de voorzieningenrechter hen niet. In die zaak ging het om een ondernemings-CAO voor 126 grondpersoneelsleden van een relatief kleine werkgever, van wie de toelatingvragende vakbond er 28 (werkzaam als leden van de ‘certifying staff’) vertegenwoordigde. Daarmee is de situatie in de huisartsenzorg, waar het gaat om een bedrijfstak-CAO voor ongeveer 14.000 personeelsleden, ook al is dat voor een dergelijke CAO een betrekkelijk gering aantal, niet zonder meer vergelijkbaar. Dit verschil in absolute aantallen werknemers maakt tevens dat de door het hof meegewogen ‘angst voor achterstelling’ en de vrees voor ‘onrust binnen de onderneming’ hier geen rol van betekenis spelen. Overigens acht de voorzieningenrechter, anders dan het hof in die zaak, niet van belang of de aan het overleg deelnemende vakbonden een verwijt treft dat de belangen van de leden van de geweigerde vakbond niet beter tot hun recht zijn gekomen.
4.9. De door LHV c.s. geuite vrees voor proliferatie van het overleg wordt niet gegrond geoordeeld. Dat LHV c.s. voortaan in plaats van met drie, met vier vakbonden zouden moeten overleggen, vormt niet een zodanig zwaarwichtig bezwaar dat daarop de toelating van NVvPO moet afstuiten. Dit geldt temeer, nu AbvaKabo FNV en CNV Publieke Zaak, zoals LHV c.s. ter zitting hebben verklaard, vaak één vertegenwoordiger naar het overleg afvaardigen. Blijkbaar zijn zij gewoon om in het overleg gezamenlijk op te trekken. Voorts moge het, naar LHV c.s. hebben aangevoerd, zo zijn dat in de branche een groot aantal beroepsverenigingen opereert, niet gesteld of gebleken is dat deze net als NVvPO deelname aan het CAO-overleg aspireren. Gezien het geringe aantal werknemers dat niet ofwel als doktersassistent of als praktijkondersteuner in de huisartsenzorg werkzaam is, is dit voorshands ook niet aannemelijk.
4.10. De overige door LHV c.s. aangevoerde bezwaren tegen toelating van NVvPO leiden niet tot een andere beoordeling. Dat de vakbonden die totnogtoe aan het CAO-overleg deelnemen, zullen weigeren samen met NVvPO over een nieuwe CAO te onderhandelen, hebben LHV c.s. niet aannemelijk gemaakt. Zij hebben niet meer gesteld dan dat deze vakbonden aan deelname van NVvPO ‘geen behoefte’ hebben. Het is veelzeggend dat NVDA, AbvaKabo FNV en CNV Publieke Zaak niet aanwezig waren bij het overleg dat op 23 november 2009 met NVvPO is gevoerd over haar wens tot toelating.
Dat NVvPO zich richt op de collectieve en individuele belangenbehartiging blijkt voldoende uit haar statutaire doelstelling en haar persisterende wens om tot het CAO-overleg te worden toegelaten. Hieraan doet de wijze waarop zij haar website heeft ingericht, en dat daarop slechts een enkele vraag op arbeidsrechtelijk gebied is beantwoord, niet af. Dat het haar aan kennis en deskundigheid zou ontbreken, hebben LHV c.s. niet gemotiveerd gesteld. Gezien de werkervaring die haar bestuurders als praktijkondersteuner hebben, kan er voorshands vanuit worden gegaan dat zij in het CAO-overleg volwaardig kunnen participeren.
LHV c.s. hebben er slechts in zoverre belang bij dat NVvPO voldoende financiële armslag heeft en deugdelijk is georganiseerd, dat erop mag worden vertrouwd dat zij zich gedurende langere tijd voor de voortgang van het CAO-overleg kan inzetten. Hieraan is voldaan, nu niet gesteld of gebleken is dat zich sinds haar oprichting medio 2007 continuïteitsproblemen hebben voorgedaan. Hieraan doet niet af dat haar bestuurders hun vakbondswerk naast hun gewone werk en tegen geringe vergoeding verrichten, waardoor de contributie laag kan worden gehouden.
Ten slotte rechtvaardigt hetgeen LHV c.s. over de afhankelijkheid van NVvPO van sponsorgelden hebben gesteld, niet de conclusie dat zij daardoor in haar vakbondsactiviteiten wordt belemmerd of dat sprake is van een ongewenste belangenverstrengeling. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het niet ongebruikelijk is dat vakverenigingen inkomsten uit externe bronnen verwerven. Voorshands moet de onafhankelijkheid van NVvPO verondersteld worden voldoende gewaarborgd te zijn.
4.11. Op grond van hetgeen hierboven is overwogen, komt aan NVvPO het recht toe om tot het CAO-overleg te worden toegelaten en zijn de bezwaren die LHV c.s. daartegen hebben onvoldoende zwaarwegend. Het is daarom niet onwaarschijnlijk dat de bodemrechter de weigering van LHV c.s. om NVvPO tot het CAO-overleg toe te laten onrechtmatig zal oordelen. De gevorderde voorziening wordt daarom toegewezen, zoals hierna omschreven.
4.12. LHV c.s. worden, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten.
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
veroordeelt LHV c.s. om NVvPO toe te laten tot het overleg over de CAO waarvan de geldingsduur op of na 1 april 2011 aanvangt;
veroordeelt LHV c.s. tot betaling van de proceskosten aan de zijde van NVvPO, tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.457,89, waarin begrepen € 816,-- aan salaris advocaat;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn, voorzieningenrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2011.