ECLI:NL:RBUTR:2011:BP2595
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onredelijk bezwarend beding in overeenkomst tussen kleine ondernemer en Proximedia Nederland B.V.
In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht is behandeld, gaat het om een geschil tussen een kleine ondernemer, aangeduid als [eiseres], en de besloten vennootschap Proximedia Nederland B.V. De kern van het geschil betreft de vraag of een beding in de overeenkomst tussen partijen, dat de ondernemer verplicht om bij tussentijdse beëindiging van de overeenkomst 60% van de resterende maandtermijnen te betalen, onredelijk bezwarend is. De kantonrechter heeft in eerdere tussenvonnissen reeds een bewijsopdracht aan Proximedia gegeven, die zij heeft ingediend met producties en getuigenverklaringen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de ondernemer materieel niet of nauwelijks van een consument te onderscheiden is en dat zij bescherming geniet onder de open norm van artikel 6:233a BW, evenals onder de 'grijze lijst' van artikel 6:237 sub i BW.
De kantonrechter heeft de stelling van Proximedia dat de vergoeding van 60% redelijk is, niet kunnen volgen. De rechter heeft overwogen dat de kosten die Proximedia maakt bij tussentijdse beëindiging van de overeenkomst niet gelijk zijn aan de vergoeding die zij vraagt. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat Proximedia niet heeft aangetoond dat de vergoeding van 60% van de resterende maandtermijnen een redelijke vergoeding is voor door haar geleden verlies of gederfde winst. Het beroep van [eiseres] op de onredelijk bezwarendheid van het beding is dan ook gegrond verklaard, en het beding is gedeeltelijk vernietigbaar verklaard.
In de uitspraak heeft de kantonrechter ook de vordering van [eiseres] tot terugbetaling van reeds betaalde termijnen afgewezen, maar de reconventionele vordering van Proximedia tot betaling van achterstallige termijnen is gedeeltelijk toegewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 19 januari 2011 door mr. L.C. Heuveling van Beek, kantonrechter.