ECLI:NL:RBUTR:2011:BP3905
Rechtbank Utrecht
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Retentierecht van onderaannemer op woning in aanbouw wegens vordering op gefailleerde aannemer
In deze zaak vorderden eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], in kort geding de opheffing van het retentierecht dat gedaagde, [gedaagde] B.V., had ingeroepen op hun woning in aanbouw. De eisers hadden een aannemingsovereenkomst gesloten met Getrabo B.V. voor de bouw van hun woning. Gedaagde had een retentierecht ingeroepen wegens een onbetaalde vordering op Getrabo B.V., die inmiddels in staat van faillissement was verklaard. De rechtbank diende te beoordelen of gedaagde recht had op het uitoefenen van dit retentierecht, ondanks het faillissement van de aannemer.
De rechtbank oordeelde dat eisers voldoende spoedeisend belang hadden bij hun vordering. De voorzieningenrechter overwoog dat gedaagde, als onderaannemer, het retentierecht kon uitoefenen, mits voldaan werd aan de voorwaarden van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank concludeerde dat gedaagde voldoende feitelijke macht over het pand uitoefende, ondanks de toegankelijkheid van het pand voor derden. De vordering van eisers om het retentierecht op te heffen werd afgewezen, maar de rechtbank stond eisers wel toe om met een bouwkundige het pand te betreden voor onderzoek.
De rechtbank wees de vordering van eisers tot het verbieden van gedaagde om haar vordering te verhalen op het pand af, omdat dit prematuur was. De proceskosten werden toegewezen aan gedaagde, die grotendeels in het gelijk werd gesteld. Dit vonnis benadrukt de voorwaarden waaronder een retentierecht kan worden ingeroepen en de rechten van partijen in het geval van faillissement van de aannemer.