Omtrent verdachte zijn de volgende rapporten opgemaakt:
- een pro justitia rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, d.d. 10 juni 2010, opgemaakt door P.A.E.M.T. Cremers, psycholoog en A.E. Grochowska, psychiater, onder meer –zakelijk weergegeven- inhoudende als forensische analyse en beantwoording van de vraagstelling:
Ten tijde van het tenlastegelegde werd betrokkene in beslag genomen door zijn psychotische belevingen. Het psychiatrisch toestandsbeeld van betrokkene vlak na het tenlastegelegde was nog steeds zodanig ernstig dat verondersteld kan worden dat onder invloed van een dergelijke psychose de wilsvrijheid en het morele besef van betrokkene ook ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde uitgeschakeld waren. De deskundigen komen tot de conclusie dat betrokkene volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. De prognose van de schizofreniforme stoornis is onzeker omdat het beloop nog kort is. De kans op een terugval in een psychose is groot omdat betrokkene nauwelijks ziektebesef en geen ziekte-inzicht heeft, en de medicatie stellig weigert. Het is bekend dat bij het ontstaan van de eerste psychose het ervaren stressniveau relatief hoog is, terwijl bij de volgende ziekte-episodes zelfs geringe stress vanuit de omgeving psychotische klachten kan aanwakkeren. De aan het slachtoffer gebonden stressfactoren hebben (vermoedelijk) een belangrijke rol gehad bij het uitlokken van de (eerste) psychotische episode. In de toekomst kunnen echter andere psychosociale stressfactoren zoals de culturele barrière en taalbarrière, en gedragskenmerken, zoals afhankelijkheid, passiviteit en gebrek aan zelfredzaamheid, betrokkene belemmeren in het functioneren en veel stress opleveren. Excessief en tevens ongericht agressief (en auto-agressief) gedrag vloeit bij betrokkene voort uit een psychose. De kans op herhaling van ernstige gewelddadige delicten is daarom zonder behandeling aanwezig. Door problemen in communicatie bestaat een grote kans dat de omgeving niet adequaat op een dergelijke verslechtering gaat reageren, hetgeen kan leiden tot een delictherhaling. Op het risicotaxatie-instrument HCR-20 scoort betrokkene relatief laag op historische items en hoger op klinische en risicohanteringsitems. Deze statistische methode geeft soms een onderschatting van een kans op herhaling bij mensen bij wie het gevaar nauw samenhangt met het bestaan van een psychotische stoornis. De onzekerheden over het verloop van de stoornis verhogen tevens de inschatting van het risico in de toekomst. Gelet op het voorgaande wordt geadviseerd om betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. Er wordt geadviseerd om betrokkene te plaatsen op een afdeling die gespecialiseerd is in de behandeling van psychotische stoornissen;
- een verklaring van Ch. W. Reinking, eerste geneeskundige van het Justitieel Medisch Centrum in Den Haag d.d. 3 november 2010;
- een rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, d.d. 10 november 2010, opgemaakt door H.L. Keijer, forensisch psychiater;
- een aanvullend onderzoek, d.d. 1 februari 2011, opgemaakt door P.A.E.M.T. Cremers, psycholoog en A.E. Grochowska, psychiater voornoemd, onder meer – zakelijk weergegeven – inhoudende als conclusie en advies:
Bij betrokkene is er sprake van schizofrenie van het paranoïde type, chronisch met (inmiddels twee) acute psychotische episodes. In vergelijking met het eerdere PBC-onderzoek kan de diagnose schizofrenie thans met zekerheid gesteld worden. Het is ook duidelijk geworden dat deze (chronische en ongeneeslijke) stoornis bij betrokkene een recidiverend progressief beloop heeft. De kans op herhaling van geweldsdelicten zonder behandeling is aanwezig omdat betrokkene tijdens een terugval volledig in beslag genomen wordt door zijn psychotische belevingen. De prognose op korte en lange termijn is ongunstig wegens zijn grote gevoeligheid voor stress en weinig bereidheid om zich te laten behandelen.
Met inachtneming van de nieuwe informatie en met name gezien het beloop van de schizofrenie na het ontslag uit het PBC kan aangenomen worden dat de rol van de problematische relatie vader-zoon bij het ontstaan van de eerste psychose mogelijk minder groot was dan in het eerdere PBC-onderzoek verondersteld werd en dat andere psychosociale stressfactoren ook toen hebben meegespeeld. De bevindingen van het aanvullend onderzoek bevestigen de conclusie van het PBC-rapport dat de psychotische toestand waarin betrokkene toen verkeerde doorslaggevend was voor het plegen van het delict.