ECLI:NL:RBUTR:2011:BP5813

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601063-10 en 16/504006-10 TULALG [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot afpersing met geweld in Woerden

Op 14 februari 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot afpersing. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 22 oktober 2010 in Woerden, waar de verdachte zich voordeed als medewerker van de thuiszorg om de woning van een 83-jarige vrouw binnen te dringen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, door zich valselijk voor te doen, het vertrouwen van het slachtoffer heeft misbruikt en haar heeft gedwongen om geld af te geven. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en de getuigen, waaronder verbalisanten die de verdachte herkenden op camerabeelden, als bewijs gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de poging tot afpersing, ondanks de verdediging die pleitte voor vrijspraak. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte is eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om een gevangenisstraf van 15 maanden op te leggen. Daarnaast werd de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf toegewezen. De uitspraak benadrukt de ernst van het misbruik van vertrouwen en de gevolgen voor slachtoffers van dergelijke misdrijven.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601063-10 en 16/504006-10 TULALG [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 februari 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1978] te [geboorteplaats]
gedetineerd: PI Utrecht, HvB Wolvenplein te Utrecht.
raadsman mr. R.F. Ronday, advocaat te Mijdrecht, uitdrukkelijk gemachtigd
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 31 januari 2011, waarbij de officier van justitie, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 22 oktober 2010 te Woerden:
primair: heeft geprobeerd [slachtoffer] af te persen;
subsidiair: [slachtoffer] heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en baseert zich daarbij - in onderlinge samenhang bezien - op de aangifte, de camerabeelden en de herkenning door vier verbalisanten van verdachte als zijnde de persoon die op de camerabeelden is te zien. Daarnaast kent de officier betekenis toe aan de omstandigheid dat verdachte in het verhoor van 25 oktober 2010 laat blijken verbalisant [verbalisant 1] te kennen, welke verbalisant ook heeft verklaard verdachte te herkennen op de camerabeelden.
Eveneens wordt door de officier van justitie betekenis toegekend aan de omstandigheid dat de vriendin van verdachte het door verdachte genoemde alibi niet door middel van een getuigenverklaring wenst te bevestigen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst er daarbij op dat de ambtshalve herkenningen door verbalisanten [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 1] daartoe onvoldoende zijn en bovendien niet de betrokkenheid van verdachte bij het incident met aangeefster bewijzen.
De verdediging wijst erop dat de bewijsmiddelen niet uitsluiten dat niet verdachte maar een andere persoon betrokken is geweest bij het ten laste gelegde, nu waarschijnlijk is dat ook op een andere wijze dan via de centrale hal het complex kan worden binnengegaan.
De verdediging heeft voorts betoogd dat de verklaring van aangeefster, dat zij verdachte herkent van de haar getoonde ’afdrukken van de camerabeelden, niet voor het bewijs kan worden gebruikt omdat de vraagstelling van de politie aan aangeefster dermate leidend is geweest dat van een objectieve en voor het bewijs bruikbare herkenning geen sprake is.
Daarnaast heeft de verdediging betoogd dat het volstrekt onwaarschijnlijk is dat verdachte zich van de woorden ‘de thuiszorg’ zou hebben bediend, aangezien verdachte niet bekend is met dat woord of deze organisatie. Daarnaast is er bij verdachte geen letsel in het gelaat of aan de mond zichtbaar geweest, hoewel aangeefster aangeeft de in haar huis binnengedrongen persoon te hebben gekrabd, aanvankelijk in het gelaat later in respectievelijk aan de mond.
De verdediging meent dat verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, en overweegt daartoe het volgende.
Aangeefster [slachtoffer] heeft op 22 oktober 2010 aangifte gedaan van een incident dat op die dag tussen 5:13 en 5:40 uur in Woerden op het adres [adres] heeft plaatsgevonden. Aangeefster woont op genoemd adres. Haar woning bevindt zich op de begane grond van een flatgebouw, genaamd de [adres]. Om bij de woning te komen, komt men eerst in een portiek. Om vanuit het portiek bij de woning van aangeefster te komen dient men nog twee afgesloten schuifdeuren te passeren. Om deze schuifdeuren te openen dient een bewoner van het flatgebouw op de knop van de intercom te drukken.
Aangeefster heeft verklaard dat er op 22 oktober 2010 omstreeks 5:15 uur werd aangebeld, dat zij wakker werd van de bel van de intercom en dat dit betekent dat er iemand in de portiek op de bel drukt. Aangeefster vroeg wie er was en hoorde vervolgens een mannenstem zeggen: ‘Goedemorgen met de thuiszorg’. Aangezien de thuiszorg op die ochtend bij aangeefster zou langskomen, heeft aangeefster op de knop van de intercom gedrukt om de tussendeuren te openen.
Op een gegeven moment zag zij door de ruit van haar voordeur een manspersoon staan die zij nooit eerder had gezien. Aangeefster opende haar voordeur, liet deze op een kier staan en vroeg de man wat hij kwam doen. Zij hoorde de man zeggen: ‘Ik ben van de thuiszorg’, terwijl hij direct de voordeur verder open duwde. Aangeefster voelde dat de man met kracht de deur verder open duwde. Zij moest achteruit stappen om de voordeur niet tegen zich aan te krijgen. Zij hoorde de man zeggen:‘Geef mij je geld’.
Aangeefster verklaart dat zij de man vervolgens met beide handen om zijn keel heeft gegrepen en hem toen in zijn gezicht heeft gekrabd ter hoogte van zijn neus en mond. Daarna kreeg aangeefster een forse duw van de man en viel zij op de grond. Aangeefster zag vervolgens dat de man wegliep.
Het signalement van de man is, aldus aangeefster: tussen 25 en 30 jaar, tussen 175 en 180 cm, licht getinte huidskleur, tenger postuur, zwart haar, geen gezichtsbeharing en smal gelaat. Volgens aangeefster was het een buitenlandse jongeman die wel goed Nederlands sprak.
Door de val heeft aangeefster een pijnlijke schouder en schaafwonden op haar knieën opgelopen en kon zij niet meer opstaan. Zij is vervolgens zittend vanuit de hal naar haar woonkamer geschoven om bij de telefoon te komen en heeft 1-1-2 gebeld.
Uit de geneeskundige verklaring d.d. 26 oktober 2010 blijkt dat bij aangeefster sprake was van een pijnlijke rechterschouder, blauwe plekken op de linker onderarm en schaafwonden op de knieën.
Op 22 oktober 2010 is door verbalisant [verbalisant 4] een nader onderzoek ingesteld waarbij in het complex de [adres], zijnde het complex waarin aangeefster woont, door verbalisant is gesproken met [A]. Deze verklaart dat in de centrale toegangshal van dit complex een camera is aangebracht en dat deze camera staat gericht op de naambordjes en de bellen van de bewoners van dit complex. De beelden van de camera worden opgenomen en elke ochtend worden die beelden bekeken.
Van de opnamen van 22 oktober 2010 zijn prints gemaakt. Deze zijn bekeken door de verbalisanten [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 5] en [verbalisant 1] , die allen hebben verklaard dat zij de op de print afgebeelde man herkennen als de hen ambtshalve bekende verdachte. Verbalisant [verbalisant 1] vermeldt bovendien dat verdachte voldoet aan het signalement, voor zover aangeefster dat in haar aangifte heeft vermeld. Verbalisant [verbalisant 1] voornoemd heeft de camerabeelden bekeken en verklaart daarover dat hij verdachte op 22 oktober 2010 omstreeks 05:13 de centrale hal ziet binnen komen lopen. [verbalisant 1] ziet vervolgens dat verdachte op meerdere bellen drukt en dat hij omstreeks 05:20 uur door het openen van de schuifdeuren in het complex wordt toegelaten. Vervolgens ziet verbalisant dat verdachte omstreeks 05:33 uur door de schuifdeuren loopt en via de centrale hal het complex weer verlaat. Tussen 05:13 en 5:33 uur zijn er, volgens verbalisant, op de camerabeelden geen andere personen in de centrale hal te zien die het complex binnen komen dan wel verlaten.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op 11 januari 2011 gesproken met [A]. Laatstgenoemde verklaart dat hij op 22 oktober 2010 de camerabeelden van die nacht/ochtend heeft bekeken, waarbij hij behalve verdachte geen andere personen heeft gezien. Tevens verklaart [A] dat er behalve via de centrale toegang geen andere mogelijkheden zijn om op legale wijze het complex binnen te komen, behalve door braak of verbreking, maar dat er na het incident geen sporen van braak of verbreking zijn waargenomen.
Op 2 december 2010 verklaart aangeefster dat zij in haar aangifte heeft gezegd dat zij de man gekrabd had, maar dat zij dat zo heeft genoemd omdat zij er geen ander woord voor had. Zij had de man niet echt in zijn gezicht gekrabd. Zij had de man bij zijn mond en zijn kin beetgepakt.
Gelet op het voorgaande, het tijdstip van het naar binnen gaan van de man (05:20 uur) en het weer naar buiten komen van diezelfde man (05:33 uur), de omstandigheid dat de man zich zowel via de intercom als bij de voordeur van aangeefster meldt met ‘de thuiszorg’, en de vaststelling van de rechtbank dat de beelden van de man op de prints van de camerabeelden passen bij het door aangeefster opgegeven signalement van de man, gaat de rechtbank er van uit dat de man op de camerabeelden dezelfde man is als degene die de woning van aangeefster is binnengedrongen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de prints van de camerabeelden van een zodanige kwaliteit zijn dat een betrouwbare herkenning kan plaatsvinden door iemand die de daarop getoonde persoon reeds persoonlijk kent, zoals in dit geval door verbalisanten. Gezien het feit dat vier verbalisanten, die verdachte ambtshalve kennen, verdachte hebben herkend van de camerabeelden en verdachte volgens verbalisant [verbalisant 1] voldoet aan het door aangeefster opgegeven signalement van de overvaller dat weer overeenstemt met het uiterlijk van de persoon die op de camerabeelden te zien is, acht de rechtbank het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Omdat de rechtbank voor haar oordeel geen gebruik heeft gemaakt van de verklaring van aangeefster dat zij verdachte herkent van de aan aangeefster getoonde foto’s, ziet de rechtbank geen aanleiding in te gaan op het verweer van de verdediging dat deze verklaring niet voor het bewijs gebruikt kan worden.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 22 oktober 2010 te Woerden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, toebehorende aan die [slachtoffer],
- de woning van die [slachtoffer] is binnengedrongen en vervolgens
- die [slachtoffer] (dreigend) de woorden heeft toegevoegd "Geef mij je geld." en vervolgens
- die [slachtoffer] (met kracht) tegen het lichaam heeft geduwd, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
poging tot afpersing
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Op het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf dient de tijd dat verdachte in voorarrest heeft gezeten in mindering te worden gebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor zowel het primair als subsidiair ten laste gelegde. Indien de rechtbank toch tot bewezenverklaring komt, heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte voor het ten laste gelegde feit al lang genoeg in detentie heeft verbleven.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Ten aanzien van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte heeft een zeer ernstig feit gepleegd. Hij is de woning van een 83-jarige bewoonster van een wooncomplex binnengedrongen door zich valselijk voor te doen als een persoon die namens de thuiszorg kwam. Verdachte heeft een kwetsbaar slachtoffer uitgezocht en misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zij in hem stelde door hem in haar huis toe te laten, toen hij zich voordeed als medewerker van de thuiszorg. Verdachte heeft zich hierbij geen enkele rekenschap gegeven van de mogelijke gevolgen voor het slachtoffer, maar blijkbaar alleen gedacht aan zijn eigen financieel gewin. De ervaring leert dat slachtoffers van dit soort misdrijven zich nog lange tijd in hun eigen omgeving onveilig voelen. Uit de slachtofferverklaring van aangeefster blijkt dat de gevolgen voor haar groot zijn. Behalve fysiek letsel is haar aanzienlijke emotionele schade toegebracht. Elke keer als aangeefster er aan denkt dat verdachte haar zonder meer naar binnen duwde en haar woning binnendrong, windt zij zich nog op.
Haar huis is haar kasteel en dit werd letterlijk met voeten getreden. Aangeefster is nog een hele tijd schrikachtig geweest als zij de buitenbel hoorde en heeft gemerkt dat ook de andere bewoners van het complex bang waren.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank met name acht geslagen op:
- een uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 22 december 2010 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder meermalen wegens diefstal met geweld is veroordeeld;
- een brief d.d. 28 december 2010, afkomstig van mw. M. Boas, psychiater, waaruit blijkt dat verdachte niet wenst mee te werken aan een Pro Justitia rapportage;
- een brief d.d. 27 december 2010, afkomstig van Reclassering Nederland, waaruit blijkt dat verdachte niet wil meewerken aan een rapportage door deze instantie.
Gelet op de ernst en de aard van de door verdachte gepleegde gedraging is de rechtbank van oordeel dat niet volstaan kan worden met een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. Met name gelet op de gevolgen voor het slachtoffer en de gevoelens van onveiligheid die dit soort feiten in het algemeen tot gevolg hebben, in combinatie met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij reeds eerder is veroordeeld vanwege soortgelijke feiten, volstaat een dergelijke straf niet.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van aanzienlijke duur geboden is.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van 15 maanden passend en geboden.
7 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke werkstraf van 40 uren die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter te Utrecht d.d. 2 juni 2010 ten uitvoer zal worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c,14g, 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot afpersing;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 2 juni 2010 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/504006-10 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een werkstraf voor de duur van 40 uren;
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Bruna, voorzitter, mr. H.A. Brouwer en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 februari 2011.
Mr. M.H.L. Schoenmakers is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.